| |
| |
| |
IX - Bouwen, proefstarten en... een onaangenaam incident
De ouders van Geertjan hadden het goedgevonden, dat de grote schuur achter in de tuin, die bijna geheel was ingericht tot werkplaats voor vader en zoon Smedema, door de modelzweefvliegers als bouwlokaal in gebruik werd genomen. En zo kon men dan, netjes opgestapeld in een hoek van deze schuur, tien kistjes zien staan, in elk waarvan de materialen en gereedschappen van één der clubleden waren opgeborgen.
Netheid en orde en zuinigheid op gereedschappen en materialen waren, zo had Han geleraard, heel belangrijke dingen bij het werken en hij zag er ook op toe dat, na een bouwmiddag of -avond alles weer keurig werd opgeborgen, in de kistjes, met uitzondering natuurlijk van de gereedschappen die meneer Smedema voor algemeen gebruik beschikbaar had gesteld, zoals de twee bankschroeven, een slijpsteen en meer groot spul, dat ieder niet afzonderlijk had kunnen of behoeven aanschaffen.
Ook zorgden Han en Geertjan ervoor, dat de gereedschappen van meneer Smedema na gebruik werden schoongemaakt en, indien nodig, werden ingevet om ze tegen roesten te vrijwaren; terwijl ook iedere keer nadat was gewerkt, de werkplaats en de werkbanken werden aangeveegd en opgeruimd, zodat meneer Smedema er later geen spijt van behoefde te hebben zijn werkplaats en gereedschappen welwillend in bruikleen te hebben afgestaan.
Nu moet je niet denken, dat dit allemaal vanzelf sprak en dat het gebeurde zonder dat er op gelet en gewezen behoefde te worden. De meeste jongens waren nogal slordig en lieten heel gemakkelijk hun spulletjes slingeren en zaagsel, houtvezels en houtvijlsel voor de eerlijke vinder liggen!
| |
| |
En dat ging natuurlijk niet op.
Enige avonden per week en op vrije middagen kwamen de jongens bijeen om te bouwen. Vooral 's avonds was het nog verdraaid kil in de onverwarmde schuur, maar de ijver en het enthousiasme waarmee werd gewerkt, deden het bloed sneller stromen, zodat de vliegtuigbouwers van deze kou maar weinig last hadden.
Het werk was soms zelfs zó lastig en ingewikkeld en vergde zoveel inspanning en concentratie, dat menig zweetdruppeltje van de hoofden op de werkbanken of op de gereedschappen viel. En wie transpireert van inspanning, kan het onmogelijk koud hebben.
Inspanning, ja, want het viel allemaal om de drommel nog niet mee. Neem nu alleen dat figuurzagen maar eens. Als je het een ander ziet doen, dan denk je dat het vanzelf gaat en dat je het ook best kunt. Maar neem nu zelf de beugel eens ter hand. Dan blijkt het niet zo eenvoudig te zijn!
Er waren tenminste verschillende jongens die er vreemd mee zaten te scharrelen in het begin. Zorgen, dat je zaagje precies verticaal ten opzichte van je werkstukje blijft. Jan Pluim's zaagje maakte soms een hoek van zestig graden met het hout. Dan kreeg hij natuurlijk een scheve zijkant. Was hij, zo te zien, netjes langs de lijn gebleven, de onderkant van het werkstukje toonde aan dat hij daar wel een millimeter of twee binnen de lijn zat!
Wég, stukje hout. Zonde van het materiaal. Nieuw stukje hout nemen, opnieuw aftekenen, met carbonpapier tussen werktekening en hout en nóg eens proberen.
En de meeste jongens duwden en drukten de zaagbeugel of ze aan het speksnijden waren met een bot mes.
- Je moet bijna niet drukken, onderwezen Han en Geertjan. Alleen je beugel sturen en zorgen dat je éven naast de lijn blijft. Het zaagje vreet vanzelf wel in het hout. Drukken helpt je niets... pas op... niet wringen... (pats!!)... daar heb je het al... zaagje stuk!
- Nee, jô, die vleugelmoeren niet zo hardhandig met je tang bewerken. Als je dat doet, moet je steeds krachtiger aanzetten en
| |
| |
dan moer je de schroefdraad. Je moet proberen zo'n vleugelmoer met je vingers aan te zetten. Als het niet gaat, dan héél voorzichtig met de tang... Nee, niet één vleugel in je tang klemmen, want dan breekt die vleugel er op een gegeven ogenblik af en ben je helemaal in de aap gelogeerd!
- Je gaat binnen de lijn, Joep!
- Ja, maar ik zie de lijn steeds niet meer, door al dat zaagsel!
- Zachtjes blazen, terwijl je zaagt, dan blijft de lijn goed zichtbaar.
Zo liepen Han en Geertjan aanwijzingen te geven.
De jongens deden hun best om zoveel mogelijk volgens die aanwijzingen te werken, maar natuurlijk waren er ook een paar eigenwijzen: Jan Pluim en Eric Hessels. Die meenden dat ze het best zelf konden en ze waren niet van plan om zich te laten commanderen, zoals ze het zelf noemden, door jongens van hun eigen leeftijd. In hun hart vonden ze Han en Geertjan een paar opscheppers die graag de lakens wilden uitdelen en ‘flink’ wilden doen. Maar ze pasten wél op dit te zeggen, omdat ze wisten dat ze het dan deerlijk aan de stok zouden krijgen met Joep en Bennie en Dolf, die zich maar lieten ‘ringeloren’ door de twee betweters!
Ze moesten het zelf maar weten, deze twee. Ze moesten hun gang maar gaan en doen zoals zij dachten dat het goed was. Later zou heus wel blijken wie het bij het rechte eind had gehad.
Dit waren niet de echte zweefvliegtuigbouwers. Dat zag je zo. Juist zij waren het, die steeds de mond vol hadden over de prijzen die aan de wedstrijd waren verbonden. Die prijzen, dat was eigenlijk het enige waarvoor zij zich druk maakten; het verlangen zo'n prijs en natuurlijk het liefst de hoofdprijs, te winnen, de enige stimulans om te bouwen. Het bouwen zelf en het verlangen hun model straks echt in de lucht te zien hadden voor hen maar verdraaid weinig betekenis.
Het merkwaardige was, dat juist jongens als Joep en Dolf en Bennie het nooit over het winnen van een prijs hadden. Maar dát waren dan ook jongens die vermoedelijk een blijvende be- | |
| |
langstelling voor de modelvliegsport aan de dag zouden leggen. Die konden zich dan soms ook kwaad maken op het tweetal Jan en Eric en het was Joep die op een keer uitviel, met zijn zware basstem:
- Ach, jô, lig toch niet altijd te kletsen over die prijzen. Laat je verstand eens werken, indien en voorzover aanwezig. Als je nog een greintje hersens hebt, dan snap je toch zeker wel, dat wij, als allereerste beginnelingen maar een verdraaid klein kansje maken om bij die wedstrijd een behoorlijk figuur te slaan?
- Als je er zó over denkt, kun je er beter mee ophouden. Wat heb je er dan aan? viel Eric hem aan.
- Schei er dan mee uit! kwam Dolf zijn vriend Joep te hulp, dan bederf je hier tenminste de sfeer niet met je eeuwige gemeier over prijzen winnen.
- Voor jóu zeker! meende Jan Pluim een duit in het zakje te moeten doen.
- Nee, niet voor Joep, mengde Onno zich in het debat, maar voor ons allemaal en voor jezelf het meest!
- Verdraaid nog toe, kun je dan nooit eens met plezier aan iets werken zonder de gedachte aan een beloning of een prijs? kwam Dolf Haarman driftig, ik heb aardigheid in het bouwen en ik zal het leuk vinden om straks aan die wedstrijd te kunnen meedoen, maar over die prijzen maak ik me al lang geen pijn in mijn hoofd meer, nu ik heb gemerkt wat er allemaal komt kijken bij die bouwerij. Wat jij, Willem?
Willem Lens haalde zijn schouders op.
- Ik wil best een prijs winnen, zei hij, dat spreekt vanzelf, maar als ik niets win zal het mij ook een zorg zijn!
- Allemaal grootspraak van jullie! kefte Jan Pluim.
- Ja, jullie willen ons er uit hebben om je eigen kans te vergroten! deed Eric aggressief.
Joep bulderde het uit van het lachen.
- Nee... díé is goed... nou moet je toch écht even ophouden... om je een stáárt te lachen!
Han kwam tussenbeide met zijn rustige manier van doen.
| |
| |
- Kom, lui, geen ruzie, wat heb je er aan? Dan gaat alle aardigheid er af. 't Kan toch ook wel zonder ruzie?
- Bij díé twee niet, meende Hein Proost.
Jan en Eric mopperden nog wat, braken van pure hatelijkheid een dozijn zaagjes, waarvan ze alleen zelf de last hadden en Joep dreigde:
- Als er nu nog één ligt te zaniken, dan grijp ik hem in zijn kraag en smijt ik hem de straat op.
Han ging inmiddels rustig voort Hein te helpen bij het in elkaar zetten van een romp. Dat deed onze vriend heel handig.
Bij Hein viel de hele zaak steeds uit elkaar, maar Han wees hem, hoe hij met behulp van pak-elastiekjes, die hij bevestigde aan kleine, in de werkbank geslagen spijkertjes, alle onderdelen netjes op hun plaats kon houden.
Van die pak-elastiekjes hadden ze een hoop gemak, evenals van de wasknijpers, waarvan ze aanvankelijk gek hadden gekeken. Die knijpers werden gebruikt om delen die aan elkaar moesten worden gelijmd, stevig opéén te klemmen.
En zo had Geertjan weer een prachtige manier gevonden om de vleugelribben, kleine, bootvormige stukjes balsahout, precies even groot en gelijk van vorm te krijgen. Dit luisterde zeer nauw. De stukjes moesten tot op de halve millimeter gelijk zijn, anders kreeg je een scheve vleugel en werd je model aan de ene kant zwaarder dan aan de andere kant.
Geertjan legde de vleugelribben, als ze uitgezaagd waren, op elkaar, dan boorde hij bij de uiteinden een gaatje door de hele zaak waarna hij ze, met behulp van radioboutjes goed tegen elkaar klemde. Het op die manier verkregen pakje klemde hij dan in zijn geheel in de bankschroef - natuurlijk na blikken plaatjes over de bekken te hebben gelegd, tegen beschadiging - waarna hij de hele zaak keurig in vorm vijlde.
- Ja, zei Joep, toen hij met bewondering moest vaststellen, dat Geertjan's vleugelribben onderling geen tiende millimeter verschilden, ja, daar moet je nou weer de zoon van een ingenieur voor zijn om op zoiets vernuftigs te komen!
| |
| |
Ze deden het Geertjan allemaal na, maar... dan moest je toch óók nog in staat zijn, om zuiver vlak te vijlen, want anders kwam je nog bedrogen uit. Natuurlijk is goed gereedschap het halve werk, zoals het spreekwoord luidt, maar dan moet je dat goede gereedschap toch ook nog kunnen hanteren.
Zo vorderde het werk gestaag, werden rompplanken, rompbruggen, vleugelribben, vleugelsteunen, richting- en hoogteroeren, vleugelneusbruggen en vleugelhoofdbruggen gemaakt en verder al die onderdelen, waaruit een modelvliegtuig wordt opgebouwd. Er werd gezaagd en geschaafd, getimmerd (soms wel eens op duimen inplaats van op spijkerkoppen) er werd ijzerdraad gebogen en blik geknipt, er werd gevijld en gesoldeerd.
Dat er wel eens ongelukjes gebeurden bij het werken, is begrijpelijk. Zoals die keer toen Joep zó vreemd met een soldeerbout zwaaide, dat Willem een paar druppels gesmolten soldeer op zijn hand kreeg.
Zo vorderde het werk gestaag
| |
| |
Willem stiet allerlei fantastische geluiden uit en Joep trachtte zich te redden door te zeggen:
- O... sorry... sorry, hoor... ik deed het écht niet met moedwil...
- Dát had er ook nog bij moeten komen! meende Willem giftig en hij keek Joep aan met een blik of hij hem met huid en haar en soldeerbout en al wilde verslinden.
- Doe niet zo flauw, dat hoort erbij en het verhoogt de gezelligheid, meende Dolf Haarman lakoniek, een opvatting, waarmee Willem het allerminst eens kon zijn.
Na een paar weken van ingespannen arbeid leek de schuur van de familie Smedema wel een montagehal van een vliegtuigfabriek in miniatuur.
Daar stonden dan, op de werkbank, de tien modellen gereed. Netjes afgewerkt, geschuurd, gelakt en gevernist: een lust voor het oog. Als je het op een afstand bekeek was het net of er een formatie echte vliegtuigen gereed stond om, op een sein van de verkeerstoren de één na de ander voort te taxiën, de grond los te laten en de vrije lucht te kiezen... Straks zag je ze, hoog tegen de blauwe hemel voortijlen door het luchtruim, de zon tegemoet! Je zou ze zien zwenken en draaien en loopings zien maken en... stop... niet té hard van stapel lopen! Niet ál te veel fantasie, want ze moesten nog maar afwachten, wát hun modellen in de vrije lucht, op de kracht van de wind zouden doen!
De vliegtuigjes léken nu wel verdraaid aardig zo, maar konden ze ook werkelijk vliegen? Want dáár ging het tenslotte toch maar om. Als het de bedoeling was om alleen maar een aardig model te hebben, dat niet behoefde te vliegen, dan kon je je beter bepalen tot de schaalmodelbouw.
En daar was het de club van Han en Geertjan niet om begonnen. Vliegen moesten de modellen en... goed vliegen ook!
- Zaterdagmiddag gaan we proefstarten, stelde Han vast.
- Heb je een lijn? vroeg Hein Proost.
- Welnee, jô, antwoordde Geertjan deskundig, daar zijn we nog
| |
| |
niet aan toe. Die hebben we pas nodig als we met de hoogtestart beginnen.
- Beginnen we dan met een laagtestart? probeerde Jan Pluim grappig te zijn.
- Ja, zo zou je het kunnen noemen, maar het heet handstart, verklaarde Han. Je kunt bij een pasgebouwd model niet dadelijk de hoogtestart toepassen. Door de handstart kun je constateren of je model goed op de wind ligt, of je zwaartepunt op de juiste plaats ligt en al die dingen meer. Als je zo'n nieuw model, waarvan je nog niet weet wat het doet, dadelijk optrekt met de startlijn en er is iets niet helemaal in orde - en ik kan jullie wel vertellen dat je beslist nog een heleboel moet prutsen voor alles prima is - nou, áls er dan iets niet helemaal in orde is, dan slaat je model met zo'n klap tegen de grond dat je wel opnieuw kunt beginnen met bouwen.
En zo trokken, op de volgende Zaterdagmiddag, tien jongens, op hun stalen rossen er op uit om in het vrije veld buiten het stadje hun modellen op deugdelijkheid te beproeven.
Natuurlijk had Joep Breens op het laatste ogenblik een lekke band, zodat hij, met zweefvliegtuig en al op de wrakke bagagedrager van Dolf moest klimmen.
- Vouw je lange benen op en steek ze in je zak, ried Bennie, toen hij zag dat Joep geen weg wist met zijn onderdanen.
- Bemoei je met je eigen looplatten! wees Joep de goede raad van de hand en hij schopte naar Bennie's achterwiel.
-Zit stíl!! krijste Dolf, vervaarlijk zwaaiend, omdat hij door die onverhoedse beweging zijn stuur kwijtraakte.
- Laten we asjeblieft stille wegen opzoeken, plaagde Bennie door, zeker dat Joep niets meer durfde ondernemen, anders trapt die knaap straks met zijn stelten door een etalageruit!
Joep hield zich koest maar dreigde:
- Pas op, vent, straks vouw ik je dubbel en frommel ik je in een boerenprutsloot!
Zonder ongelukken bereikten ze de plaats van bestemming, wat een hele prestatie genoemd mocht worden.
| |
| |
Op een rijtje stonden ze startbewegingen te maken
De fietsen werden aan de kant tegen elkaar gezet en de jongens kwamen om Han heen staan, die zijn model in de hand hield en zijn vrienden zou wijzen hoe ze de handstart moesten uitvoeren.
- Nu moet je goed opletten, onderwees hij, je houdt je model híer vast, even achter het zwaartepunt. De neus moet een tikje naar beneden wijzen... zo... zien jullie...? Dan breng je het met een versnelde beweging naar voren... zó... en aan het einde van de baan laat je het los...!
- Nou... láát dan los! riep Joep.
Han had namelijk alleen de beweging gemaakt, maar het model niet losgelaten.
- Nee, zei hij, ik laat jullie alleen maar zien, hoe het moet Doen jullie die beweging nu eens na.
Daar stonden ze, op een rijtje, schijnstartbewegingen te maken.
Han keek toe en maakte enkele opmerkingen.
- Nee, Willem, hoger... bóven je hoofd... ja, zó... Jij brengt
| |
| |
je model té ver naar voren, Hein. Ik kan je niet precies zeggen op wélk punt je het model moet loslaten, dat moet je aanvoelen, maar jij houdt het té lang vast... Ja, jij doet het goed, Dolf... Niet zo stijf, Onno, je bewegingen moeten soepeler zijn... zó... zó... zie je?
Toen ze de schijnstart eindelijk allemaal naar tevredenheid uitvoerden, zei Han:
- Nu gaan we kijken, van welke kant de wind komt.
Hij scheurde een stukje papier in kleine snippertjes en wierp die in de lucht.
- Zien jullie, van díe kant komt de wind, wees hij, nu allemaal met je gezicht in díe richting staan en dan één voor één starten. Ik zal het eerst voordoen, dan volgt Geertjan, dan Hein en zo het rijtje af.
Daar ging Han's model. Maar het vliegtuigje dook, dadelijk nadat Han het had losgelaten en zweefde maar enkele meters boven de grond.
- Dat lijkt me niet best, zei Jan Pluim spottend.
- Nee, beaamde Han, zonder op Jan's leedvermaak te letten, dit is ook niets. Ik denk, dat ik niet snel genoeg heb gestart. Ik zal het nog eens over doen. Het kan ook wel ergens anders aan liggen, hoor. Misschien hield ik de neus te ver naar beneden gericht of ligt het zwaartepunt te ver naar voren. Het kan van alles zijn. Nog eens proberen... daar gaat-ie...
Opnieuw startte Han zijn model en...
- Ja!! riepen de vrienden geestdriftig.
Nu ging het inderdaad veel beter. Het vliegtuigje zweefde sierlijk enige meters boven de grond, ging even omhoog, daalde dan weer langzaam en bereikte, een meter of twintig verder, het grasveld, waarop het nog enkele meters voortschoof.
- Die start was goed, knikte Han tevreden. Nu jij, Geertjan.
Geertjan startte te snel, waardoor zijn model dadelijk snelheid verloor en naar opzij wegdook.
Overdoen. Ja, toen ging het beter.
Zo startten de jongens één voor één hun modellen.
| |
| |
Er mankeerde nog wel wat aan!
Duiken en ‘bijprikken’ en golven of, zoals Han het noemde: ‘pompen’, waren de meest voorkomende verschijnselen.
Telkens opzoeken waar de fout lag. Het kon natuurlijk aan de manier van starten liggen, maar ook aan iets anders. Han had de supervisie en controleerde ieder model dat het na herhaalde pogingen nog niet goed deed.
Het model van Bennie bleef, ondanks nazien en verbeterde start ‘golven’. Bennie beet zenuwachtig op zijn nagels. Hij zag in zijn verbeelding al dat hij weer helemaal opnieuw met bouwen zou moeten beginnen.
Maar zo'n vaart liep het gelukkig niet.
Han kwam tot de conclusie, dat de instelhoek tussen de vleugel en het horizontale staartvlak te groot was.
- Wat doe ik daar aan? vroeg Bennie.
- O, dat is gauw genoeg verholpen, antwoordde Han.
Hij sneed een dun stukje hout en legde dat onder de vleugelachterrand, waardoor de instelhoek werd verkleind.
Nóg eens proberen...
Warempel!
- Zie je wel, zo gaat het beter!
Bennie was natuurlijk in de wolken.
- Denk erom, dat je dat stukje hout thuis vastlijmt! waarschuwde Han.
- Komt in orde, captain! tikte Bennie aan zijn denkbeeldige pet.
Zo werd aan de verschillende modellen nog wat gepeuterd: de vleugels wat verder naar voren of naar achteren gebracht; ballast toegevoegd of verwijderd; de achterrand van het horizontale staartvlak voorzichtig wat bijgebogen of een stripje hout onder de vleugelrand gelegd.
Sommige modellen deden het al prima.
Daar waren Geertjan en Bennie en Joep en Willem, die de hulp van Han niet meer nodig hadden en druk aan het oefenen waren, terwijl Han de anderen nog hielp of hun modellen nakeek.
En toen kwam de narigheid met Jan Pluim en Eric Hessels...
| |
| |
De modellen van die twee wilden het niet doen. Dat van Jan ging nog wel, maar met het vliegtuigje van Eric was het hopeloos. Wat Han er ook aan deed, het gelukte hem niet het zover te krijgen dat Eric er een behoorlijke start mee kon maken.
Eric werd kwaad. Hij ging aan de vleugels rukken en ruw aan het staartstuk buigen, waarmee hij de zaak helemaal verprutste. Han wees hem daarop en toen zei Jan Pluim smalend:
- Ach, jô, Eric, laat hem toch kletsen. Je ziet toch wel dat hij je niet wíl helpen!
Han gaf er geen antwoord op, maar het was koren op Eric's molen.
- Nee, zei hij, je wílt me niet helpen, hè? Voor de anderen heb je de modellen in orde gemaakt. Die doen het nu allemaal, maar mij wil je dwarszitten en nou doe je net of er niks aan te doen is. Dat doe je alleen om me te p.....!
Han werd er helemaal wit van. Maar hij beheerste zich en probeerde ruzie te voorkomen.
- Doe niet zo raar, waarom zou ik je niet willen helpen? vroeg hij.
Maar Eric en Jan namen een nare, hatelijke houding aan en bleven hem verwijten dat hij een hekel aan hen had en hen daarom niet wilde helpen. Er werd nogal geschreeuwd en verwonderd kwamen de andere jongens toelopen.
- Wat is er aan de hand? werd er gevraagd.
Han haalde zijn schouders op, wilde Jan en Eric nog sparen. Maar toen die twee bleven doorgaan, kregen de anderen al gauw in de gaten wát er aan het handje was.
Toen legde Joep zijn model héél voorzichtig in het gras. Met zijn lange benen stapte hij rustig en beheerst op Eric toe en voor deze jongeman precies wist wat er gebeurde, was hij door Joep's stevige knuisten in zijn kraag en bij zijn broek gepakt en werd hij gedwongen voort te lopen in de richting van de fietsen. Hoe hij ook spartelde en hoe kwaad hij zich ook maakte, er was geen ontkomen aan Joep's greep.
- En nu stap je op je fiets en je maakt dat je wégkomt, anders
| |
| |
krijg je een pak op je duvel dat je láng zal heugen! dreigde Joep, héél rustig en héél kalm, maar met een tóón in zijn stem die Eric alle lust tot tegenspreken radicaal ontnam.
Daarna wendde Joep zich tot Jan.
- Als ik je een goede raad mag geven, dan ga jij met je vriendje mee, zónder mijn hulp... want... zei hij.
Het was voldoende. In een grote boog trok Jan om Joep heen.
Met de handen in zijn zakken bleef Joep wachten tot de twee spelbrekers sputterend en mopperend hun fietsen hadden losgemaakt, opstapten en vertrokken. Toen voegde hij zich weer bij zijn vrienden, die in een groepje, zwijgend hadden toegekeken.
- Zo, lui, dat is dat, zei hij, met een voldane hoofdknik, dat heeft me góéd gedaan, want die twee zaten me al lang niet lékker.
- Hoor ze schelden, zei Hein.
Inderdaad luchtten de twee, nu ze buiten het bereik van Joep's handen waren hun boosheid in het uiten van beledigende woorden aan de adressen van Han en Joep.
- Die loop ik nog wel eens tegen het lijf, zei Joep, veelbetekenend.
Het was een vervelend incident geweest, dat onwillekeurig op de anderen drukte, want de rechte stemming wilde niet komen. Na een poosje besloten de jongens dan ook om weer op huis aan te gaan.
Er werden onderweg héél wat onvriendelijke woorden gesproken over de twee. En op een gegeven ogenblik riep Onno:
- Kijk nóú eens!
Hij wees voor zich uit, naar de kant van de weg.
Ze zagen het allemaal met één oogopslag: daar lagen, in het gras van de berm, de modellen van Eric en Jan, totaal vernield.
Ze stapten van hun fietsen. Han bukte zich en nam één van de modellen in zijn hand. Het vliegtuigje was moedwillig in elkaar getrapt, de bekleding was verscheurd, de ribben en spanten gebroken, zodat er niets bruikbaars meer aan was.
Han liet het ding weer vallen. Hij beet op zijn lip en de tranen sprongen hem in de ogen. Hem, enthousiaste modelbouwer als
| |
| |
hij was, ging dit wel bijzonder aan het hart: het moedwillig vernielen van een model, waaraan zoveel uren werk zaten en waarvan een jongen zóveel plezier had kunnen hebben...
- Dát is nou toch... verdorie... kleine kínderenwerk! barstte Joep los.
- Bah, wat een vlégels! was het oordeel van Dolf.
Willem Lens haalde zijn schouders op.
- Laten we blij zijn, dat het zó is afgelopen, meende hij, we zijn ze kwijt en dat is een opluchting, want met zulke jongens had je tóch nooit plezier gehad!
Ja, daar konden de anderen het ook eigenlijk wel mee eens zijn.
|
|