| |
| |
| |
VII - Oom Jelle en zijn jachthut
En nu mag je nóg zo'n hartstochtelijk modelbouwer zijn en je mag nóg zulke grote plannen hebben om een vlucht met de K.L.M. te winnen en de jongens van je bouwclub mogen je nóg zo slecht kunnen missen, maar als je wordt uitgenodigd om je Paasvacantie ergens op de Veluwe te komen doorbrengen, dan doe je dat natuurlijk, omdat je het hele jaar door modelvliegtuigen kunt bouwen, maar slechts éénmaal per jaar je Paasvacantie kunt besteden.
En zo zat het met Han.
't Was eigenlijk zo, dat Geertjan een brief van zijn oom Jelle had ontvangen, waarin deze zijn neef uitnodigde de Paasvacantie bij hem te komen doorbrengen. En oom Jelle schreef óók, dat Geertjan best een vriend mocht meenemen als hij daar zin in had. De uitnodiging leek Geertjan wel en hij schreef terug, dat hij kwam en dat hij Han de Vreugd meebracht.
Eerst vond Han het eerlijk gezegd niet zo dáverend. Het idee om een dag of vijf, zes bij volkomen wildvreemde mensen te moeten wonen, slapen en eten, lokte hem niet zo erg aan. Je moet altijd zo heel erg oppassen, vond hij, dat je niet eens uit de toon valt. Je weet van te voren namelijk nooit of het vlotte, gezellige lui zijn of stijve, deftige oude mensen, die misschien de hele dag met een stoffer en blik achter je aanlopen.
Maar wat Geertjan hem geestdriftig over zijn oom vertelde, stelde hem al gauw gerust.
- Mijn oom woont daar fijn, jô, in een klein huisje, dat hij bijna helemaal zelf heeft gebouwd. Het staat midden in het bos. De Jachthut heet het.
- Jaagt je oom dan? vroeg Han.
- Nou, en óf! Jagen is zijn grootste liefhebberij.
| |
| |
- Wat is hij van zijn beroep? wilde Han graag weten.
- Hij is directeur geweest van een heel grote onderneming. Een soort concern, weet je wel? Maar twee jaar geleden is hij gepensionneerd.
- Is hij dan al zó oud?
- Neeuu... zo héél erg oud is hij nog niet... tenminste... weifelde Geertjan, hij is nu tweeënzestig... ja, als ik dat zo zeg, dan lijkt het al oud, maar als je mijn oom ziet en meemaakt, dan geef je hem amper veertig. Hij doet nog aan allerlei sporten. Jagen, natuurlijk en boksen en tennissen en wandelen... nou, een fijne vent, man!
- En je tante? informeerde Han.
- Er is geen tante. Mijn oom is al meer dan tien jaar weduwnaar. Ik heb mijn tante nooit gekend. En oom Jelle is nooit hertrouwd.
- Heeft je oom ook kinderen?
- Ja, een zoon van een jaar of dertig, maar die woont hier niet. Die zit in Amerika, als vertegenwoordiger van dezelfde zaak waarvan mijn oom directeur was. Die heeft daar een práchtbaan, rijdt in een slee van een auto waar je van omrolt. Maar mijn oom, hè, dat is nou helemaal geen gepensionneerde directeur, als je hem zo ziet. Hij lijkt veel meer op een woudloper of een houtvester of zoiets. Hij voelt er ook niets voor om in een grote villa te gaan wonen, hoewel hij dat toch best zou kunnen doen, als hij wilde. Hij wilde een klein huisje ergens midden in de bossen hebben en zijn geweren vlak bij de hand. Dat is jarenlang zijn ideaal geweest en dat heeft hij verwezenlijkt toen hij met pensioen ging. Nu heeft hij zijn hutje op de hei.
- Hutje? vroeg Han verbaasd.
- Nu ja, je moet je niet voorstellen dat mijn oom ergens in een plaggenhut op de hei woont, lachte Geertjan, dat valt wel een beetje mee. Het is meer een... Och, je zult het zelf wel zien.
De jongens van de bouwclub vonden het helemaal niet leuk, dat Han en Geertjan de modelbouwerij voor een week in de
| |
| |
steek gingen laten. Zij hadden zich voorgesteld, dat ze in deze Paasvacantie eens een flink eind konden opschieten met hun modellen. Maar ze begrepen best, dat Geertjan en Han deze prettige dagen niet konden laten schieten, alleen omdat zij zo graag door wilden gaan met bouwen. Bovendien gaf Han nog verschillende instructies, aanwijzingen en goede raad, zodat de club toch niet helemaal werkloos bij de pakken behoefde neer te zitten tijdens de afwezigheid van de twee leiders.
De twéé leiders, jawel, want Geertjan had zich de bouwtechniek en de handigheid verdraaid snel eigen gemaakt en betekende bij het bouwen een hele steun voor zijn vriend. Geertjan had er wat je noemt ‘feeling’ voor en dat kwam, althans volgens Han, omdat zijn vriend het gevoel voor techniek met de paplepel was ingegoten!
Soms dacht Han zelfs wel eens, dat zijn vriend, als die zo doorging, hem in handigheid en vaardigheid spoedig nog een lesje zou kunnen geven. Hij vond dat helemaal niet erg, want tenslotte zou iedereen daar alleen maar beter van worden.
De twee vrienden gingen eerst met de trein naar Amsterdam. Daarvandaan zouden zij met de boot naar Harderwijk gaan om dan verder, met de bus voor Apeldoorn, naar de plaats van bestemming te reizen.
Het weer was in deze Paasvacantie wonder boven wonder prachtig mooi, wat wél een geluk was, omdat bij slecht weer dat bootreisje Amsterdam-Harderwijk écht geen pretje genoemd kan worden.
In Amsterdam troffen zij het, dat juist de ‘Oranje’, het prachtige schip van de Maatschappij Nederland, van een reis terugkwam en door ijverige sleepbootjes naar zijn ligplaats werd gesleept. Zij zagen het schip van heel dichtbij en wuifden naar de passagiers die pas die lange zeereis achter de rug hadden en nieuwsgierig aan de railing stonden om Amsterdam te begroeten.
Het schutten in de Oranjesluizen had natuurlijk hun volle
| |
| |
Ze troffen het dat de ‘Oranje’ juist terug kwam...
| |
| |
aandacht en even later voeren zij langs Pampus, dat daar als een molshoop verloren in het water lag.
Op het IJselmeer waren met dit mooie voorjaarsweer al heel wat pleziervaartuigen die, bij het langsvaren van het ‘Kasteel Staverden’, zoals de boot heette, een vriendelijke groet brachten. Later werd het stiller op het water. Ze zagen de kust van Noord-Holland, met héél in de verte de vage contouren van het eiland Marken, langzaam verdwijnen, evenals aan hun rechterkant - aan stuurboord, zei Han zeemansachtig - de Gooise kust.
Daarna was er een lange tijd niets anders dan water en lucht.
- Gek, hè? merkte Han op, nu is er al zóveel van de vroegere Zuiderzee drooggelegd. Als je het op de kaart bekijkt, dan krijg je het idee dat er alleen nog smalle stroken water zijn overgebleven en nu je hier vaart zie je toch niets anders dan water om je heen. Die oude Zuiderzee moet vroeger toch wel een behoorlijk plasje geweest zijn!
- En spoken kon het er ook behoorlijk! verzekerde Geertjan. Mijn vader ging eens met de boot van Amsterdam naar Lemmer, hij moest toen naar familie in Friesland en het stormde aardig, maar vader is toen zeeziek geweest, niet zo'n klein beetje! En toch is hij wel eens met slechter weer naar Engeland geweest en heeft toen helemaal geen last gehad.
- Ja, dat is vreemd, ik heb wel eens horen beweren, zei Han, dat zeelui, die alle oceanen hadden bevaren zonder een greintje last te hebben, op de Zuiderzee zeeziek werden. Hoe zou dat toch komen?
- Van de korte golfslag, wist Geertjan. Op die korte golfslag ‘hobbelt’ een schip veel meer dan op zo'n lange deining en daar kunnen een heleboel mensen niet tegen.
- Kan best zijn...
Toen ze dichter bij Harderwijk kwamen, viel er weer wat meer te zien: baggermolens, sleepboten, elevators, zandschuiten, lange, smalle zanddijken, midden in het water: de nieuwe polder in wording. Iemand van het personeel van het schip gaf, via microfoon en luidspreker, een toelichting op alles wat de reizigers van het grote inpolderingswerk konden zien.
| |
| |
- 't Is toch maar knap, hoor, zei Geertjan, verdraaid, de Nederlanders staan toch voor niets, als het op waterbouwkunde aankomt.
- A poeh! deed Han, heus niet alleen op het gebied van waterbouwkunde. Of vergeet je de luchtvaart soms? Is het geen hele prestatie, dat de K.L.M. het voor elkaar krijgt een geregelde dienst op Japan te openen en te behouden?
- Ja, dat is zo, gaf Geertjan toe, en laten we ook niet vergeten dat de Nederlanders al drie eeuwen lang de pioniers van de zee zijn geweest.
- En onze bruggen mogen er óók zijn! vulde Han weer aan.
- En welk land heeft zoveel beroemde schilders opgeleverd als Nederland? mengde een meneer die naar de jongens had staan luisteren zich in het gesprek. En, vervolgde hij, is ons Concert-gebouworkest niet een van de beroemdste orkesten van de wereld?
Ja... ja... Ja!
De jongens keken elkaar aan.
- En dat allemaal voor zo'n pieterig klein landje, dat op de wereldkaart nauwelijks te vinden is, tussen kolossen als de Verenigde Staten, Japan, China, het Britse Rijk, Rusland... noem maar op!
Ze kregen zowaar respect voor het kleine Vaderlandje dat het hunne was en waarop zoveel mensen dikwijls van alles en nog wat aan te merken hadden.
De meneer, die zich zojuist in het gesprek had gemengd, glimlachte de jongens toe. Toen klopte hij hen op de schouders en hij zei vriendelijk, maar met een duidelijke ondertoon van ernst in zijn stem:
- En nu is het aan júllie, jongens, om er voor te zorgen, dat dit kleine landje zo groot blijft. Snappen jullie?
Toen knikte hij nog eens nadrukkelijk, waarna hij zijn wandeling over het dek hervatte.
- Aan ons tweeën? vroeg Geertjan, een beetje uit het veld geslagen.
- Natuurlijk, bevestigde Han, nou ja, die meneer bedoelt na- | |
| |
tuurlijk niet precies jou en mij, maar álle jongens. Hij bedoelt de hele Nederlandse jeugd. Uit de jongens van nu moeten immers de mannen groeien, die straks al die grote dingen moeten voortzetten en weer nieuwe ondernemingen op touw moeten zetten... ik denk tenminste dat hij dat bedoelt.
- Ja... als je het zó bekijkt...
Harderwijk!
Vlug naar de bus die op een klein pleintje stond gestationneerd.
Door een prachtig gedeelte van Gelderland, over Putten en Ermelo snelden ze voort.
Geertjan die telkens naar buiten zat te kijken en op het laatst zat te wiebelen alsof hij op roodgloeiende spelden zat, riep ineens:
- Ja... hó... hier moeten we er uit!!
Daar stonden de twee vrienden, op een lange weg, met aan weerszijden bos en heidevelden.
- Hoe moeten we nu? vroeg Han, rondkijkend.
- Eerst nog een eind rechtdoor, kom maar mee, was het antwoord en Geertjan stapte energiek voorwaarts.
- Ligt het huisje van je oom aan deze weg? vroeg Han weer.
- Welnee, ik heb je immers verteld, dat het midden in het bos ligt?
Na nog een minuut of vijf te hebben gelopen, week Geertjan van de grote weg af en volgde hij een smal en kronkelend heidepaadje.
- Weet je... nou wel zeker, dat je zó moet? aarzelde Han, die het maar gewaagd vond.
Geertjan lachte.
- Jô, zei hij, ik heb hier het vorige jaar een hele maand gelogeerd. Ik zou in het pikdonker de weg nog wel kunnen vinden!
Han gaf het over. Hij moest maar vertrouwen op het goede geheugen van zijn vriend. En dat bleek best in orde te zijn, want na nog enige malen haast onzichtbare paadjes in het bos te zijn ingeslagen, zei Geertjan ineens:
- Hier zijn we er!
| |
| |
En inderdaad, tussen de bomen zag Han een huisje liggen, waarop met witte letters stond geschilderd: ‘DE JACHTHUT’.
En daar kwam een man hen tegemoet. Een man, die gekleed was in een grijs manchesterpak met plus-fours en een khaki hemd. Hij droeg lage, bruine laarzen. Echte jagerslaarzen. De man was groot en breed gebouwd, hij droeg een korte baard en schuin op zijn hoofd, waarvan de haren bij de slapen zilverig wit waren, droeg hij een baskenmuts met leren rand.
Een sterke, nog jeugdige stem klonk de jongens tegemoet:
- Hallo, welkom in de Jachthut!
Een stevige hand, die je tien minuten later nóg in je knokkels voelde, een prettige, open blik uit heldere, blauwe, levendige ogen, een goedmoedige, hartelijke lach: dát was Jelle Smedema, de oom van Geertjan.
Een man, om je dadelijk bij thuis te voelen. Een man die ogenblikkelijk je vriendschap won. Zó voelde Han het aan. En hij had het bij het rechte eind. Oom Jelle was inderdaad een man die alleen maar vrienden en geen vijanden had.
‘De Jachthut’ was, zoals Geertjan al had verteld, géén villa. Alles was gelijkvloers, maar eenvoudig ideaal!
Moest je zo'n gemetselde schouw eens zien, waarin een open vuur van houtblokken gestookt kon worden. Moest je eens letten op die prachtige koperen ketels, doofpotten, kandelaars en die mooie tinnen kannen en borden. Moest je je oog eens laten gaan over de geweren die boven de vuurhaard tegen de schuinoplopende schouw waren bevestigd. En moest je eens gaan zitten in één van die behaaglijke haardstoelen die daar in een halve cirkel voor de haard stonden. En wat zou je zeggen van die warmkleurige Perzische tapijtjes op de vloer, die prachtige borden van Delfts blauw aan de wanden en die grappige boerentafel? Om dan nog niet eens te praten van die enorme gebeeldhouwde boekenkast die bijna een gehele wand besloeg. En daar, voor het raam, dat uitzicht bood op het bos en een stuk heideveld, die voorname, misschien wel eeuwenoude, eikenhouten kloostertafel, waarop een pronkjuweel van een antieke petroleumschemerlamp prijkte...
| |
| |
Han werd stil van dit interieur en terwijl oom Jelle druk met Geertjan praatte, hem vroeg hoe het thuis ging, met vader en moeder en nog allerlei meer, zat hij stil rond te kijken, genietend van al het mooie dat hier te bekijken viel, telkens weer iets nieuws ontdekkend.
Even later gingen ze aan tafel. Oom Jelle zette de twee vrienden een eenvoudig maal voor, bestaande uit grote pillen boerenbrood, dik met boter besmeerd en met hompen kaas belegd. En ze dronken er romige melk bij, uit grote, bontgekleurde boerenkommen zonder oor!
Een feestmaaltijd.
Toen oom Jelle even weg was, vroeg Geertjan:
- Nou? Heb je spijt dat je bent meegegaan?
Han lachte.
- Man, zei hij uit de grond van zijn hart, ik geloof, dat ik hier wel een jáár zou willen logeren. En wat een aardige man is je oom.
- Je moet óók oom Jelle tegen hem zeggen en geen meneer, dat vindt hij leuk! zei Geertjan.
Later maakten de twee jongens nog een wandeling in de omtrek. Een soort verkenningstocht en Han stond ervan versteld, zo goed als zijn vriend de weg wist en hoe zelfverzekerd hij dwars door het bos en de hei stapte.
- Ik zou hier best willen wonen, zei Han, toen ze weer ‘thuis’ waren.
Oom Jelle lachte.
- Zou je niet meevallen, vriendje, zei hij, ik heb nu eenmaal mijn hart verpand aan de bossen en de hei en de jacht, maar zulke jongens als jullie? Je zou hier een hele hoop dingen missen, waar je niet buiten kunt. Ik heb geen badkamer, bijvoorbeeld. Je moet je wassen onder de pomp.
- Juist leuk! vond Han.
- Electrisch licht is hier niet. Je moet je behelpen met petroleum, somde oom Jelle op.
- Lijkt me gezellig! meende Han.
| |
| |
- Een bioscoop is er in geen kilometers in de omtrek te vinden, ging oom Jelle voort.
- Ik ga tóch haast nooit naar een film, repliceerde Han.
- Als je een boodschap wilt hebben, moet je ruim een half uur lopen, voor je in het dorp bent, deed oom Jelle bedenkelijk.
- Ik hou veel van lopen, het is gezond! hield Han vol.
Oom Jelle schoot in een gulle, luide lach.
- Ik geef het op, zei hij, jij bent niet voor één gaatje te vangen. Maar tóch, ik meen het ernstig, het zou je niet meevallen. Vooral 's winters niet en bovendien, een jonge kerel als jij moet zich niet uit de wereld terugtrekken en als een kluizenaar gaan leven. Voor een oud man als ik, die al heel wat van de wereld heeft gezien en genoten, is dat wel goed, maar jonge mensen moeten midden in het leven staan. Maar, viel hij zichzelf in de rede, terwijl hij op de Friese staartklok keek, nu heb ik straks nog een verrassing voor jullie, tenminste, ik hóóp dat het een verrassing is en geen teleurstelling. Je moet namelijk weten, dat jullie niet mijn enige gasten zijn.
- Hè? wat vertelt u me nou? vroeg Geertjan, hebt u nog méér logé's?
- Nog één, antwoordde oom Jelle glunderend, maar ik vertel niet wie of wat het is. Mijn andere logé is vandaag naar Apeldoorn, om boodschappen te doen maar... zal zo dadelijk wel terugkomen.
- Is het een man? wilde Geertjan weten.
- Is het misschien een jongen van onze leeftijd? vroeg Han.
- Is het iemand die wij kennen? informeerde Geertjan verder.
Maar oom Jelle glimlachte alleen maar, liet ze vragen en gissen en nieuwsgierig worden en gaf geen of heel vage of dwaze antwoorden, waaruit de jongens niets konden afleiden.
- Zeg, oom, schoot Geertjan ineens overeind, terwijl hij zoekend rondkeek, waar is Macgillicuddy? Ik mis hem opeens. Hij is toch niet dood?
- Nee, antwoordde oom Jelle, Mister Macgillicuddy is met mijn logé mee naar Apeldoorn.
| |
| |
Han zat vreemd te kijken. Over wie hadden die twee het nu ineens? Mister Macgillicuddy? Was dat misschien iemand die bij oom Jelle inwoonde? Of een buurman? Hij keek vragend van de één naar de ander.
Geertjan schoot in een lach.
- Kijk Han eens kijken, zei hij, die snapt er niets van. Het is mijn schuld, want ik heb hem niet over Mister Macgillicuddy verteld. Hij denkt op zijn minst dat u de een of andere oude lord in huis hebt, oom!
- Mister Macgillicuddy is mijn trouwe jachtmakker, Han, legde oom uit, een prachtexemplaar van een Ierse Setter, nietwaar, Geertjan?
- Nou, en óf! bevestigde deze.
- O, een hónd! begreep Han lachend, wat een pracht van een naam heeft dat dier, hoe bent u daar zo op gekomen, oom Jelle?
- Mijn beste vriend, was het antwoord, als je op school beter had opgelet en je aardrijkskunde had geleerd, dan zou je weten, dat Macgillicuddy Range het hoogste gebergte van Ierland is, waarvan de hoogste top, Carrantonhill, meer dan duizend meter hoog is. En omdat mijn trouwe jachtvriend werkelijk de mooist gebouwde Ierse Setter is die ik ooit heb gezien, gaf ik hem die erenaam, die hij dan ook met waardigheid draagt.
Han vond het leuk bedacht, maar hij beweerde met stelligheid, dat hij op school nog nooit van Macgillicuddy Range had gehoord.
- In dat geval treft jou geen blaam en luisterend, liet hij er op volgen:
- Stil eens... ik geloof dat ik ze hoor komen... ja hoor, dat zijn ze. De stem van Macgillicuddy zou ik uit duizenden herkennen!
Vol verwachting keken de jongens naar de deur, want zij waren razend nieuwsgierig naar oom Jelle's andere logé.
Maar wat zij nooit of te nimmer hadden kunnen vermoeden was, dat Mister Macgillicuddy, die luid bassend en zwiepend met zijn pluimstaart en links en rechts welkomstlikken uit- | |
| |
delend, de kamer kwam binnenstormen, gevolgd zou worden door een meisje!
Een meisje, ja, van een jaar of zeventien, zo te zien. Met een verwilderde zwarte haardos en een paar schitterende ogen in een blozend gezichtje. Dit meisje kwam de jongens zó kameraadschappelijk en innemend tegemoet met een:
- Hallo, jongens! O, jij bent natuurlijk Geertjan en jij Han de Vreugd, hè? Zie ik zo. Je lijkt op je oom Jelle, Geertjan, één gezicht! O... wacht even... ik ben Trudi de Winter, vergeet ik me zo maar voor te stellen. Verschrikkelijk onbeleefd, zeg!...
... dat de twee jongens in een lach schoten en op slag allebei hun hart verloren aan dit jolige, spontane kind.
- Af!! Mister Mac! bulderde oom Jelle tegen de Ierse Setter die ijverige pogingen deed iedereen omver te lopen en het meubilair te versplinteren... ja, jongens, dit is Trudi de Winter, de dochter van een vriend van mij. Haar ouders wonen op Curaçao. Trudi is hier in Nederland op een gymnasium en komt soms een weekend en nu de paasvacantie bij mij doorbrengen. Ik ben zo'n beetje haar voogd, wat een zware opgaaf betekent, als je Trudi kent. Maar ik hoop, dat jullie elkaar niet vervelend zullen vinden.
Daar hoefde oom Jelle helemaal niet over in te zitten.
Het drietal was al heel gauw in een druk gesprek gewikkeld. Trudi vertelde over haar Gym, over de hockeywedstrijden die zij speelden, over haar tennissen en zwemmen en de twee jongens vertelden op hun beurt, over hun H.B.S., over de leraren en de gekke dingen die er soms op school gebeurden en over hun hobby's, waarbij de modelvliegerij natuurlijk het eerst werd genoemd.
Oom Jelle luisterde glunderend, terwijl hij grote, blauwe rookwolken uit zijn pijp de kamer inblies. Soms verslikte hij zich van het lachen om de mallotige gezegden en uitdrukkingen van het drietal en het kostte hem bepaald moeite het span op een behoorlijke tijd naar hun respectievelijke slaapkamers te krijgen.
In de kamer van de beide jongens waren de bedden, met het oog op de ruimte, boven elkander gebouwd.
| |
| |
- ‘Stapelbedden’ noemde oom Jelle die.
Geertjan sliep ‘parterre’ en Han ‘eerste etage’ en of het nu kwam door de hogere luchtlagen of door iets anders kon geen mens zeggen, maar een feit is, dat de ‘parterre’ al lang sliep, toen de ‘eerste etage’ nog wakker lag en zich bij voorbaat verkneuterde op de fijne dagen die hij hier, dank zij zijn beste vriend van de ‘parterre’, zou hebben.
|
|