| |
| |
| |
VI - De luchtvaartkrant komt uit
Frans Koning had duizenden en nog eens duizenden exemplaren van zijn Luchtvaartkrant voor jongens laten drukken. Hij had de krant nog aantrekkelijker gemaakt door er verschillende foto's van vliegtuigen en aardige gegevens over enkele vliegtuigtypen in op te nemen. Het was een smakelijk geheel geworden.
Frans had verder contact gezocht met hoofden van Muloscholen en directeuren van H.B.S.-en en Middelbare Scholen en gevraagd of hij op hun medewerking kon rekenen.
Soms was hij bij deze heren op onverschilligheid en een enkele keer zelfs op tegenstand gestuit. Zo had één H.B.S.-directeur hem verweten, dat hij bezig was de snoeplust bij de jeugd aan te wakkeren en deze meneer, die het overigens natuurlijk heel goed meende en het beste met zijn leerlingen voorhad, nam hem dit zeer kwalijk.
Frans had er eens over nagedacht en hij had er met meneer Van Meeteren en met andere mensen over gesproken. Maar zij waren tot de conclusie gekomen, dat de bewuste directeur het met dit verwijt toch wel erg ver had gezocht. Ja, als er een inzending van bijvoorbeeld honderd omslagen verplicht gesteld was of als het er om ging wie de meeste omslagen kon bemachtigen, dán had deze meneer schoon gelijk, maar drie, zegge en schrijve drie omslagen van chocoladerepen van tien cent, nee, het was een beetje overdreven.
In de meeste gevallen had hij dan ook medewerking ondervonden en maar weinigen hadden er bezwaar tegen dat de Luchtvaartkrant vóór hun school zou worden verspreid. Dat de jongens
| |
| |
werden geanimeerd voor een nuttige en interessante tijdbesteding werd over het algemeen zeer gewaardeerd.
Toen Frans met meneer Van Meeteren een inspectietocht door de stad maakte op de ochtend waarop de kranten werden uitgedeeld, amuseerden zij zich kostelijk. De kranten werden de colporteurs bijna uit de handen gerukt. En voor elke school waar zij langs reden stonden de jongens in groepjes of alleen de Luchtvaartkrant aandachtig te lezen.
- Ik geloof dat dit wel goed gaat, knikte meneer Van Meeteren tevreden, nog wat grote advertenties in de dagbladen er overheen en de zaak loopt.
- Ben ik ook van overtuigd, zei Frans, en, liet hij er op volgen, weet u wat ik zo leuk vind? Dat er onder deze jongens ongetwijfeld zijn die zó gegrepen worden door de vliegerij als zij er eenmaal de smaak van te pakken hebben, dat ze die trouw zullen blijven en diezelfde vliegerij eenmaal op de één of andere manier tot hun beroep zullen maken.
- Zou je denken? vroeg meneer Van Meeteren.
- Vast en zeker, beweerde Frans overtuigd, ik heb de laatste tijd heel wat mensen uit de vliegwereld gesproken, maar je staat er versteld van, hoeveel vliegers, vliegtuigbouwers, boordwerktuigkundigen, mensen van de lijninspectie en van het technisch grondpersoneel als jongen van twaalf, dertien jaar begonnen zijn met het bouwen en laten vliegen van modelvliegtuigen. Ze zijn van het één tot het ander gekomen, de luchtvaart is hun beroep geworden en ze hebben een plezier in hun werk zoals je dat maar zelden in andere beroepen ziet.
- Dan mogen de K.L.M. en de regering ons eigenlijk wel dankbaar zijn voor onze reclameactie, lachte meneer Van Meeteren.
- Dat mogen zij ook, beaamde Frans, want jongens bij wie al heel vroeg de liefde voor de luchtvaart wordt wakker geroepen, worden, dat kan niet anders, de beste vaklieden.
- Ja, dat dunkt mij ook.
- Mensen die het weten kunnen, denken er ook zo over, ging Frans verder. Ik heb kort geleden een vooraanstaand man van de
| |
| |
K.L.M. gesproken en die zei: als er vijf mensen bij mij komen solliciteren naar de één of andere baan en er is er één bij, die in zijn jeugd al met modelvliegerij is bezig geweest, dan heeft die een streepje voor, want bij zo'n man zit de luchtvaart in het bloed en zulke mensen hebben wij nodig bij de K.L.M.
De reacties bij de jongens die de Luchtvaartkrant in handen kregen, liepen nogal uitéén. Je had er knapen bij die, na de krant vluchtig ingekeken te hebben, het papier tot een prop frommelden om er dan lustig een partijtje mee te gaan voetballen.
Anderen verscheurden het blad en beweerden heel hautain:
- Kinderachtig gedoe. Ja, ik ben gek. Ik ga daar mijn vrije tijd verprutsen aan speelgoedvliegmachientjes. Goed voor een fröbelschool!
Weer anderen zeiden:
- Dat kan ik toch nooit. Ik zie niet eens kans een spijker in een muur te slaan zonder op mijn duim te meppen. Nee, voor zoiets moet je een speciale knobbel hebben. Dat is goed voor jongens van een technische school.
En die jongens waren de slechtsten nog niet. Die voelden er in ieder geval nog íets voor. Die lui dachten alleen dat ze er niet handig genoeg voor waren. Zulke knapen kon, door een leraar of een vriend, nog best aan het verstand worden gebracht, dat een mens meestal méér kan dan hij denkt.
Het spoedigst waren natuurlijk díe jongens gewonnen die wel eens naar zweefvliegen hadden gekeken of die er wel eens iets over hadden gelezen, in een jeugdtijdschrift, in De Kampioen, het maandblad van de A.N.W.B. of in het één of andere luchtvaarttijdschrift. Die hádden de interesse maar moesten alleen nog even een zetje hebben om actief te worden.
En voor dat zetje zorgde Kolthof's Luchtvaartkrant in de meeste gevallen wel. Een reis naar Brussel met de K.L.M., welke jongen zou dáár niet warm voor lopen?
Deze lui namen zich voor hier en daar hun licht eens te gaan
| |
| |
opsteken, drie dubbeltjes van hun zakgeld apart te houden en in ieder geval die omslagen in te zenden. Viel het tegen of hadden ze er tenslotte tóch geen zin in, geen nood, je was er niet aan getrouwd en niemand kon je dwingen mee te doen als je geen zin had. En die repen zouden tóch wel goed smaken.
Je licht opsteken. Ja, maar wáár en bij wie? Natuurlijk bij iemand die iets meer wist van modelbouwen en -vliegen.
Was er dus op je school een jongen van wie je wist dat hij aan de modelvliegerij deed, dan was je al heel gauw klaar. Dan klampte je zo'n knaap aan en je zei:
- Zeg, jô, jij prutst toch altijd met die modelvliegtuigen? Vertel mij er eens iets van. Is dat moeilijk? Zou ik het ook kunnen? Dat reisje naar Brussel lokt mij wel, zie je!
Dus de jongens van de H.B.S. van Han en Geertjan hadden een behoorlijk streepje voor. Zo langzamerhand waren ze allemaal wel op de hoogte van de liefhebberij van Han de Vreugd, de ‘nieuwe’ die nu, na drie maanden, al geen echte nieuwe meer was. Ze wisten ook, dat Geertjan Smedema, die van de eerste dag af vriendschap met Han had gesloten, diens liefhebberij tot de zijne had gemaakt. Het was bekend genoeg, dat Han en Geertjan er op hun vrije middagen dikwijls samen op uittrokken, op de fiets, ieder met een klein vliegtuigje onder de arm, om die dingen op een open veld, buiten de stad te laten vliegen.
Niemand had zich er tot dusver druk over gemaakt. Per slot van rekening heeft een ieder zo zijn eigen liefhebberijen. Joep Breens verzamelde hartstochtelijk postzegels, geen enveloppe was veilig voor hem; Bennie de Rechte zat dagen achtereen te prutsen aan radio's, pick-ups, electriseermachines, electrische schellen en meer van dat spul; Hein Proost kón eenvoudig niet leven zonder zijn voetbal; Onno van der Stam verslond verwoed het ene reisverhaal na het andere; Willem Lens loste koortsachtig kruiswoordraadsels op en...
Ja, zo hadden ze allemaal wat anders en de een voor de ander kon zich met de beste wil van de wereld niet voorstellen hoe je nu al je vrije tijd kon verprutsen aan onbenullige postzegels, aan
| |
| |
het knoeien met electrische apparaten, aan het stomme gehol achter een bal, aan het stuklezen van boeken, aan het irriterende gedoe van kruiswoordraadsels, terwijl er toch zoiets échts en interessants bestond als... datgene waar hij zélf zo op verzot was.
En zo had dan ook niemand zich ernstig geinteresseerd voor de vliegerij van Han en Geertjan.
Maar nu!
Een vliegtocht per K.L.M. naar Brussel, rondvlucht boven Amsterdam, allerlei andere leuke prijzen...
Gek, hoe een bepaald iets, waarvoor je altijd koud bent gebleven je plotseling uitermate kan gaan interesseren, als er prijzen aan worden verbonden. Is dat nu hébzucht of is het alleen maar gezonde éérzucht? Feit is dat zowel Onno als Willem, Bennie als Joep en Hein en al die jongens die een ‘gevestigde’ hobby hadden, eensklaps bar geinteresseerd waren.
En zo kon het dan ook gebeuren, dat de twee boezemvrienden die dag telkens werden aangeklampt door klassegenoten of door een knaap uit een andere klas die zo kwasie langs zijn neus weg informeerde:
- Zeg... eh... jullie doen toch al een hele tijd aan die zweefvliegerij? Dan doen jullie zeker wel aan die wedstrijd mee, niet?
- Vast en zeker, antwoordden Han en Geertjan dan.
Daarna ging die ander dan steevast door:
- 't Zou mij ook wel lijken. Zo'n tochtje per vliegtuig naar het buitenland, nou!
Dan antwoordde één van de twee:
- Dan moet je ook meedoen. Wat let je? Iedereen heeft evenveel kans.
En dan die ander weer:
- Ja, goeie morgen, maar ik weet er helemaal niets van. Zo'n vliegtuig zelf maken, dat lijkt me geen kleinigheid. Ik heb nog nooit zoiets gedaan. Is het eigenlijk moeilijk? En héb je er wat aan? Ik bedoel afgezien dan van die vliegtocht. Want één kan die tenslotte maar winnen en heb je je dan niet een hoop moeite en narigheid op je hals gehaald waar je later tóch niets meer aan hebt?
| |
| |
Dán werden de sluizen van welsprekendheid bij Han geopend.
Han was géén opschepper. Hij was géén haantje de voorste en niet een jongen die altijd het grootste woord had, maar als hij begon te praten over de luchtvaart, waaraan hij zijn hart had verloren, dan kon hij zijn woordje doen. Dan raakte hij helemaal in vuur en vlam en wist hij zo véél en zo boeiend te vertellen, dat je wel naar hem moest luisteren.
En het gekke was, dat er niet één tot de conclusie kwam dat zijn eigen hobby, de postzegels, de voetbal, het kruiswoordraadsel of wat dan ook, toch eigenlijk belangrijker of interessanter was.
Hoe dat kwam?
Door de overtuigende betoogtrant van Han? Misschien. Maar misschien toch wel een beetje meer omdat de liefde voor de luchtvaart iedere Nederlandse jongen als het ware in het bloed zit, net als de liefde voor het water en de zee.
En Han en Geertjan gaven bereidwillig antwoord op alle vragen die hun werden gesteld. Ze voelden zich eigenlijk wel een beetje gewichtig, omdat iedereen die iets wilde weten - en daaronder waren zelfs jongens uit de hoogste klasse - op hen was aangewezen.
- Informatiebureau De Vreugd en Smedema, zei Geertjan een tikje spottend, maar in zijn hart deed het hem goed.
En het was ook zo mooi, dat zij tweeën eigenlijk al lang alles van die wedstrijd afwisten. Zo konden zij ook nog allerlei kleinigheden vertellen, die niet in de Luchtvaartkrant stonden maar die zij gehoord hadden van Frans Koning, de geestelijke vader van het wedstrijdplan.
Ja, dit informatiebureau De Vreugd en Smedema had het wél druk. Zelfs tijdens de schooluren, bij het verwisselen van leraar en een enkele maal zelfs tijdens een les kwamen er lui met vragen.
Een zekere onrust verwekte dit wel in II b, waarin de twee vrienden zaten. Meneer Kroesbeek, de leraar biologie, had al een paar maal tot orde gemaand, maar toen op een gegeven ogenblik Dolf Haarman, een jongen uit de derde, midden onder de les in de klas kwam met de smoes dat Han de Vreugd een cahier van
| |
| |
hem in zijn tas had, dat hij dringend nodig had en de brave man merkte dat er natuurlijk héél iets anders achter dit bezoek stak, riep hij kwaad uit:
- Zeg, wat ís dat? Wat gebeurt hier toch allemaal voor onzin? Zien jullie ze allemaal misschien vliegen?!
Een ogenblik was het doodstil in de klas. Toen schoten er een paar in een lach, want het was ook wel een zéér merkwaardige vraag die meneer Kroesbeek in zijn onwetendheid stelde.
En het mooiste was, dat Dolf Haarman héél lakoniek antwoordde:
- Nee, meneer, nóg niet, maar dat komt wel gauw!
Vóór meneer Kroesbeek van zijn verbazing was bekomen, had Dolf natuurlijk de benen al genomen.
- Wacht maar, knaapje, mompelde meneer Kroesbeek, die helemaal niets snapte van de hilariteit die in de klas was ontstaan, wacht maar knaapje, de school is maar klein en ik moet vandaag nog in de derde zijn ook. Wat in het vat zit, verzuurt niet!
Dolf kreeg prompt een opstel te maken over de bloedsomloop bij de mens, maar gelukkig had dit jongmens daarover nog een verhandeling staan in een oud proefwerkschrift, zodat de straf nogal meeviel.
Zo, tussen de bedrijven door, vormde zich op deze school een clubje van jongens uit de verschillende klassen, een clubje, waarvan de leden vastbesloten waren de modelzweefvliegsport met ernst en toewijding te gaan beoefenen. En ieder lid voor zich had tevens het vaste voornemen, een ietsje méér zijn best te doen dan de anderen, om zodoende de hoofdprijs: de vliegtocht naar Brussel, te winnen.
Vooral voor de jongens uit de hogere klassen zat er een speciale kant aan deze hele geschiedenis: zij, als ouderejaars, waren wel verplicht héél behoorlijk uit de bus te komen, want het zou toch zeker niet stroken met hun waardigheid als zij zich de loef moesten laten afsteken door een peuter uit de eerste of de tweede. Het was, voor een jongen uit de vierde - van de vijfde deed er niet één mee, omdat deze klas vlak voor het eindexamen zat en het
| |
| |
dus al benauwd genoeg had - het was voor een jongen uit de vierde al erg genoeg dat hij zich moest ‘vernederen’ om inlichtingen en adviezen te gaan inwinnen bij ‘kleuters’ als Han de Vreugd en Geertjan Smedema.
Han inmiddels, zag zich geplaatst voor een zeer moeilijke taak. Hij was eigenlijk de enige die behoorlijk wat afwist van de modelbouw, de enige, die al een paar modellen had gebouwd en die aan wedstrijden had deelgenomen.
Het was dan ook vanzelfsprekend dat hij, zonder hoofdelijke stemming, als bij stilzwijgende overeenkomst was benoemd tot leider van de modelzweefvliegclub die zich op natuurlijke wijze, zonder vergaderingen, statuten, huishoudelijk reglement, bestuursverkiezingen en ander officieel gedoe, bezig was te vormen.
Dat was op zichzelf bekeken natuurlijk wel erg aardig en vererend, máááár... het schiep ook verplichtingen. Han wist heel goed dat er van een bouwleider, een échte bouwleider héél wat werd gevraagd. En Han besefte om de drommel wel, dat hij nog lang niet wist wat een bouwleider moet weten, wil hij zijn taak serieus en verantwoord vervullen.
En omdat Han een ernstig en nauwgezet en gewetensvol jongmens was, maakte hij zich over deze kwestie een behoorlijke pijn in zijn hoofd. Het was zelfs zó erg, dat hij 's avonds langer dan anders wakker in zijn bed lag en wellicht handicapte hem dit gepieker ook wel een tikje bij het maken van zijn schoolwerk.
Hij tikte ergens een aardig boek op de kop, dat tot titel droeg: ‘Modelvliegtuigbouw’. Het was een boek van maar liefst een tweehonderdvijftig pagina's en er stond een mácht van tekeningen en foto's in. Het was geschreven door een ingenieur, die een vooraanstaande positie innam in de wereld van de modelbouw.
Han was dolblij met zijn boek en hij dacht opgelucht:
- Ziezo, nu ben ik er. Alles wat ik zelf niet weet, staat ongetwijfeld in dit boek.
Ja, dat wás zo...
Maar toen Han met goede moed aan de lectuur begon, sloeg
| |
| |
hem, na een bladzijde of twintig te hebben gelezen, de schrik om het hart. Kort gezegd: hij snapte er niets van!
Om dit boek te kunnen begrijpen, moest je verder gevorderd zijn in wetenschappen als mathematica, natuurkunde en mechanica dan een tweede klas H.B.S.-er, ook al had die wat theorie en praktijk van het zweefvliegen opgedaan. 't Was onbegonnen werk dit boek door te worstelen en Han zat er zwaar over in. Er was ook niemand die hem raad kon geven, niemand die zijn moeilijkheden zou kunnen begrijpen.
Zijn vader?
Nee, zijn vader was een beste man, maar van techniek en aanverwante artikelen had hij geen jota verstand. Die zou hem zéker niet kunnen helpen.
En toen schoot Han ineens te binnen dat er misschien tóch iemand was die hem zou willen en kunnen bijstaan. Geertjan's vader! Zou hij het hem vragen? Welja, waarom niet?
Op een goede dag trok Han de stoute schoenen aan en toen merkte hij weer eens wat een fijne vader Geertjan had! Meneer Smedema beloofde Han zijn medewerking. Hij nam er een hele avond voor om zich in te werken in de theorie van de zweefvliegerij en dat deed hij niet ‘maar zo'n beetje’, nee, hij vatte dit heel serieus op.
En het leuke was, dat hij de hele zaak zó interessant ging vinden, dat hij zich voornam nog wat meer lectuur over dit onderwerp te laten aanrukken om zich, voorzover zijn beperkte tijd dat toeliet, de gehele materie eigen te maken.
Later had hij een lang gesprek met Han en Geertjan. En dit gesprek met ingenieur Smedema betekende voor de in zak en as zittende Han een hele opluchting.
- Kijk eens, Han, zei meneer Smedema, als je van mij nu een goede raad wilt aannemen, houd de hele zaak dan zo eenvoudig mogelijk. Vergeet niet, dat de jongens die nu, door die wedstrijd, ineens aan de modelvliegsport willen gaan doen, beginnelingen zijn. Eigenlijk hebben zij nog nooit van die zweefvliegerij gehoord. Voor hen is het een aardigheidje, een leuk tijdverdrijf,
| |
| |
waaraan dan nog de kans op een mooie prijs vastzit. Jij weet er al iets meer van dan zij. En dat is goed. In hun eerste pogingen kun jij hen helpen met wat je weet en zelf hebt ervaren. Dat is voorlopig genoeg, geloof me. Overstelp die jongens niet met allerlei technische en wetenschappelijke uitdrukkingen en problemen en formules. Laat hen werktekeningen kopen van heel eenvoudige modellen die het, zoals de ervaring heeft bewezen, dóén. Zij zien dan directe resultaten en hebben er aardigheid in. Als je het te ingewikkeld en te technisch maakt, als ze te veel en te diep moeten nadenken, dan maak je ze kopschuw en gaat de aardigheid eraf. Verschillende jongens zullen, als die wedstrijd eenmaal achter de rug is, tóch afvallen, de zweefvliegerij vergeten en een andere hobby zoeken. Maar er zullen er óók een paar overblijven, die, zoals jij, de zweefvliegerij trouw blijven. Dan kun je, samen met die jongens, vérder gaan, betere modellen maken, ingewikkelder en mooier van lijn. Dan kunnen jullie samen gaan experimenteren, zelf modellen gaan ontwerpen. Alles in het leven moet geleidelijk gaan, mijn jongen, je kunt nooit een trede overslaan. Jij zelf moest ook eerst naar de lagere school, voor je naar de H.B.S. ging. Je moest éérst leren hoeveel één en één is, voor je je kon gaan wagen aan het berekenen van de oppervlakte van een cirkel, nietwaar?
Han lachte.
- Ja, natuurlijk, beaamde hij.
- Precies. En zo is het met alle dingen. En ook met deze modelbouw. Als je resultaten wilt zien en je je vrienden wilt helpen, dan moet je mijn raad opvolgen en het héél eenvoudig en gezellig houden in het begin.
Han was meneer Smedema geweldig dankbaar voor deze goede raad die eigenlijk zo dóódsimpel was en die hij ook vast en zeker zou opvolgen. En zo kwam het dan ook, dat hij met een veel rustiger gevoel op een Zaterdagmiddag met zijn ‘club’ op stap ging om gezamenlijk materialen en gereedschappen te gaan kopen.
Tien jongens tussen de dertien en de achttien, een enkele al
| |
| |
deftig in de lange broek en bravourachtig met een pijp in de mond, de anderen in plus-fours of nog in de korte broek.
't Was wel een gek gezicht, Joep Breens, zeventien jaar oud, leerling van de vierde klas, bijkans één meter negentig lang - zelfs de leraren moesten naar hem ópkijken! - te zien staan wachten naast Jan Pluim, oud ámper dertien, thuisbehorende in de eerste en maar nét één meter dertig halende!
- Waar gaan we het eerst naar toe? vroeg Han.
- Gereedschappen kopen, stelde Dolf Haarman voor, ik moet in ieder geval een zaagbeugel hebben en Joep ook, niet, Joep?
- Ja, antwoordde Joep, met een stem die ergens uit de ingewanden van de aarde scheen te komen, ik heb er nog wel een, maar die zit dik onder de roest... heb ik in geen járen gebruikt...
- Ik weet een goed adres, zei Jan Pluim, Van Wateringen in de Nieuwstraat. Daar koopt mijn vader ook altijd ijzerwaren en gereedschappen en zo.
- Op naar de Nieuwstraat dan, beval Bennie de Rechte en de stoet zette zich in beweging.
Van Wateringen was echt zo'n winkel waar je met plezier een half uurtje voor de etalage ging staan kijken. Allerlei aanlokkelijke gereedschappen lagen daar uitgestald, zoals hamers, tangen, beitels, kleine draaibankjes, bankschroeven, boormachines, vijlen, schroevendraaiers, schaven... een dorado voor jongens die veel van knutselen houden.
De jongens stonden even voor de uitstalkast te kijken en ze wezen elkaar de verschillende gereedschappen die ze zelf hadden of die ze nog graag eens zouden willen hebben.
Willem Lens bekeek met gespannen aandacht ieder tentoongesteld stuk, mompelde iets... stond dan hevig te tellen... schudde van nee en bepaalde zijn aandacht tot iets anders.
't Was héél vreemd en het viel op.
Han stootte Joep aan en vroeg:
- Wat hééft die toch?
- O, die... antwoordde Joep minachtend met een ophaalbe- | |
| |
weging van zijn schouders, vermoedelijk zoekt hij een ding van vijf letters beginnende met een x en eindigende op een z.
- Hèè?
- Voor een kruiswoordraadsel, verduidelijkte Joep.
Het wás zo. Willem moest een stuk gereedschap hebben van tien letters, met een o in het midden en een g op het eind. En binnen twee minuten stonden ze allemaal te zoeken, te tellen en te mompelen.
En als Dolf Haarman op een gegeven ogenblik niet had gezegd:
- Ja, hoe zit dat, gaan we nu nog naar binnen of blijven we hier wonen tot de Paas?, dan hadden ze nog staan puzzlen op het ogenblik waarop de prijswinnaar van de vliegwedstrijd al weer uit Brussel terugkwam.
Binnen werd Bennie's aandacht getrokken door een keurige pyramide van bussen wasbeits. Met zijn ogen probeerde hij de onderste bus van de stapel weg te kijken, hetgeen hem natuurlijk niet gelukte. Bennie hield, terwijl zijn vrienden rondneusden, iedere bezoeker van de winkel scherp in de gaten en zijn hoop was gevestigd op een meneer die een parapluie stijf onder de arm hield gekneld, met de punt naar achteren. Volgens Bennie kón het niet anders of deze argeloze man zou op een gegeven ogenblik met de punt van zijn regenscherm ergens midden in de pyramide prikken en onze vriend lachte zich al bij voorbeeld een stuip om het kabaal en de herrie die hierdoor zouden ontstaan.
Intussen had een schichtige winkelbediende met een paniekgezichtje boven een grijze stofjas de club der adspirantmodelzweefvliegtuigbouwers gepraaid.
- Wat of de heren gehad wilden hebben.
- We wilden niets gehad hebben, maar we wilden iets hebben... antwoordde Dolf, die sterk in Nederlands was. Zaagbeugels, om te beginnen, voegde hij aan zijn correctie toe.
Of de heren dan zo goed wilden zijn even mee te lopen.
Zo goed wilden de ‘heren’ wel zijn en even later stonden ze alle mogelijke modellen figuurzaagbeugels te bewonderen en te
| |
| |
keuren. Er waren goedkope en dure. Prachtige stukjes gereedschap, die dure en ze voelden er allemaal veel voor, maar het zakgeld en de wetenschap dat er nog méér moest worden gekocht, spraken een héél verstandig woordje mee en zodoende moesten zij zich wel bepalen tot de goedkopere soorten.
Willem Lens, Joep Breens, Onno van der Stam en Jan Pluim hadden snel besloten, maar Dolf Haarman scheen maar moeilijk een keus te kunnen maken. Terwijl verschillende andere jongens reeds elders in de winkel naar lijm en allerlei andere dingen vroegen, stond Dolf nog bij de beugels te teuten. Telkens nam hij zo'n ding in zijn hand, maakte er een paar bewegingen mee, waarna hij het weer met een bedroefd hoofdschudden op de toonbank lei.
- Hebt u geen andere? vroeg hij.
Die wáren er inderdaad en opnieuw kwam er een stapel beugels te voorschijn. En Dolf weer aan het zoeken, maar hij vond toch geen beugel die hem aanstond.
De winkelbediende was ten einde raad en Dolf's vrienden begonnen ook hun geduld te verliezen.
- Lig toch niet zo te treuzelen, jô, verweet Joep, die beugels zijn toch goed. Of wil je er soms speciaal een voor je laten ontwerpen?
Dolf keek zijn vriend pijnlijk getroffen aan en hij zei, met een toon van zacht verwijt in zijn stem:
- Maar Joep... je weet toch wel... dat ik... línks ben...?
Joep's mond viel open van verbazing en hij wilde iets kernachtigs zeggen, maar Dolf gaf hem een gevoelige trap tegen zijn scheenbeen.
- Aaaúú-óóó-ja... deed Joep toen, ineens begrijpend, maar desondanks tastend naar zijn been.
- De kwestie is, trachtte Dolf op beminnelijke manier de bediende uit te leggen, de kwestie is namelijk, dat ik links geboren ben. Ik doe alles links. Begrijpt u? Dus moet ik ook een linkse zaagbeugel hebben. Voelt u wel?
De bediende keek als een schaap dat men tracht een trui te leren breien van zijn eigen wol.
| |
| |
- Een... línkse... záágbeugel...? vroeg hij, weinig intelligent.
- Precies, ja, dat hebt u goed begrepen, prees Dolf met een innemende glimlach.
- M... m... maar... deze beugel kunt u toch ook in uw linkerhand houden... probeerde het jongmens voorzichtig.
Dolf glimlachte toegeeflijk.
- Ik geloof, zei hij, dat u mij toch niet goed begrijpt. Natuurlijk kan ik zo'n ding in mijn linkerhand houden... heel goed... kijk maar, dat gaat best... maar ik moet een beugel hebben die links záágt, snapt u?
Het was duidelijk dat het de winkelbediende, ondanks deze toelichting, nog volkomen duister was.
- 't Is altijd wat moeilijk met hem, probeerde Joep de zaak te verduidelijken, terwijl de anderen hun neus dichtknepen om niet in lachen uit te barsten, thuis veroorzaakt die linkshandigheid van mijn vriend de grootste last. Hij heeft onder meer een theekopje met het oor aan de linkerkant. En ze hebben zelfs speciale lucifers voor hem moeten laten maken.
- O... eh... speciale . .. lucifers...? vroeg de winkelbediende zenuwachtig.
- Ja, met de kop aan de ándere kant.
De jongeman achter de toonbank liep rood en paars aan en hij draaide nerveus aan een knoop van zijn stofjas.
- En zijn schoolschriften gaan ook allemaal aan de linkerkant open, deed Erik Hessels een duit in het zakje.
- Ja, 't is vreselijk lastig, bekende Dolf verlegen, eh... denkt u dat u zo'n linkse zaagbeugel voor mij zou kunnen krijgen...?
- Zal... zal eens... 's kijken... deed de winkelbediende bedrijvig, nog steeds aan de knoop draaiende.
- Pas op! waarschuwde Joep, de knoop van uw jas!
- Daar heb je het al... verweet Dolf.
De knoop had de geest gegeven.
De bediende grabbelde de knoop van de grond en begon energiek tussen de zaagbeugels te zoeken.
Gelukkig voor hem kwam de eigenaar van de zaak juist langs.
| |
| |
Hem werd het moeilijke geval uitgelegd, door de winkelbediende, braaf geholpen door Joep en Dolf.
De man taxeerde de club eens. Hij fronste zijn wenkbrauwen en dacht even na. Plotseling verhelderde zijn gezicht.
- Ik geloof... zei hij, dat ik u kan helpen...
Hij liep weg en kwam even later terug. Zegevierend legde hij een figuurzaagbeugel op de toonbank.
- Astublieft! Een linkse zaagbeugel. Ik wist dat ik er nog eentje moest hebben.
Dolf speelde het spelletje helemaal mee.
- O, wat fijn, zei hij, ik dank u wel. Ik was al bang dat ik nergens zou slagen. Dit is nog eens een zaak met service, deed hij waarderend tegen zijn vrienden die er als pioenen bij stonden.
De winkelier verwijderde zich lachend.
De jongeman met de grijze jas waaraan een knoop ontbrak, deed vruchteloze pogingen het verschil te ontdekken tussen deze zaagbeugel en de andere.
Ze kochten nog zaagjes (koop er maar flink wat, ried Han, want in het begin breekt je ze bij dozijnen!) en lijm en een flink aantal wasknijpers (waar ze die in vredesnaam voor nodig hadden snapte geen mens, maar Han zei dat die onmisbaar waren), wat andere materialen en gereedschappen.
Stommelend en lachend verliet de club daarna de winkel, terwijl Bennie teleurgesteld keek naar de pyramide van beitsbussen, die daar nog ongeschonden als een rots in de branding stond.
Op straat gekomen riep Geertjan ineens:
- Wacht eens... booromslag...!
Geen mens begreep waar hij het over had.
Bennie dacht dat Geertjan iets vergeten had en greep al naar de knop van de winkeldeur. Alleen het gezicht van Willem Lens verstarde. Hij bleef stokstijf staan.
-B..ó..ó..r..o..m..s..l..a..g.... tién letters... ó in het midden... dat ís het! Dat is het wóórd!! gilde hij.
- O, dat dacht ik ook, bromde Geertjan tevreden.
| |
| |
- Nu heb ik hem compleet! juichte Willem en hij omhelsde Geertjan midden op straat onstuimig.
- Hoepel op, jô! riep Geertjan, zich verwerend.
- Je bent mijn vrí énd voor het leven, verklaarde Willem theatraal en als ik mijn vijf gulden binnen heb van die prijsvraag krijg jij een pijp drop!
- Vlieg op met je pijp drop en je booromslag erbij, grinnikte Geertjan en hij trachtte zich vergeefs los te maken uit Willem's stevige handen.
Dat werd een hele knokpartij op het trottoir, waarbij de andere leden van de club als supporters fungeerden en hevig stonden aan te moedigen van:
- Hup, Geertjan!
- Hou vast, Willem!
Er kwam een politieagent bij die van zijn fiets stapte en ernstig vermaande:
- Zeg eens, jongens, geen gevecht op de openbare weg. Als je vechten wil doe je dat maar bij je moeder thuis, hier val je mensen lastig. Vooruit, doorlopen!
- Wel heb ik ooit, deed Willem verontwaardigd, betaalt mijn vader dáár nou zo'n hoop belasting voor?
- Opgemarcheerd... of... kwam de agent een stap in Willem's richting makend.
Toen kozen de vrienden de wijste partij: om niet in aanraking met de sterke en onverbiddelijke arm der wet te komen liepen ze maar rustig door, bewonderden onderweg elkander's aankopen en spraken een dag af, waarop ze met het bouwen van hun modellen zouden beginnen.
Dat zou dan de eerstvolgende Zaterdagmiddag zijn. Bij Geertjan in de schuur.
Ze verlangden er allemaal naar aan het werk te gaan.
|
|