Het Hoog-lied van den heyligen ende wijsen koning ende propheet Salomon(1629)–Samuel Ampzing– Auteursrechtvrij Vorige Volgende Verklaringe des sevensten kapittels. 1. DEwijl ik seker ben uyt alle sijne reden, Uyt allen sijnen troost, en al sijn vriend'lijkheden Dat ik sijn eygen ben, en uytverkore Bruyd, En dat sulkx altemael uyt sijne liefde spruyt: 2. So wil ik mij niet meer tot mijnen slaep begeven, Maer trouwer in mijn plicht van mijn beroeping leven: Daerom so bid ik dij, mijn Bruydegom, en Heer, Sterkt mij met dijnen Geest, en helpt mij immermeer. 3. 'K wil daer by wacker sijn, en mij op 't hoogst verkloeken, Om alle Kerken Gods sorgvuldig te besoeken, En sien hoe yder lid, voor dij sich schikt, en draegt, En daer wil ik ook doen het geen dat dij behaegd. [pagina 34] [p. 34] 4. En so beginnen dan mijn bloemen te ontluyken, En so begint de reuk van mijnen plicht te ruyken, Dijn gaven, mij van ouds en nieulijkx meegedeeld, Die offer ik dij weer, als van dij voordgeteeld. 5. Och oft die dag eens quam na 't lang verloop der jaeren Dat sich de Sone Gods in 't vleesch quam openbaren, En 't lang verwachte saed sijns moeders borsten toog, En so de borsten ook van Godes Kerke soog. So sou ik dij van vreugd omhelsen, ende kuszen, So sou ik mijne liefd in dijn gesichte bluszen, So werd ik ook niet meer van 't Heydensch volk veracht, Om dat ik dijne komst so graeg en vierig wacht. 6. Ik soude dijnen naem in dijn gemeynte prijsen, Ik soude dijne stem gehoorsaemheyd bewijsen Als onsen hoofd-Propheet, en vruchten bastaerd-soet Voordbrengen door den Geest in rijken overvloed. 7. In-middels heeft de Heer sijn Kerke niet verlaten, En toond sijn mogendheyd in sijne swacke vaten: So ondersteund hy mij in al mijn tegenspoed, Gelijk een echte man aen sijne vrouwe doet. 8. Dewijl ik dan in mij so teer noch word bevonden, So geeft toch mijne siel geen doodelijke wonden Door 't quaed van ergernis, door twist, en ketterij: Maer laet mij rust en vree tot dat ik by hem sij. 9. O Heer! gy weet ik tracht dijn vrese na te jagen, En moet daerom mijn kruyz in dese wereld dragen, Ik heb dijn naem bekend, ik heb in dij geloofd, Na dat het vrouwen saed van Gode is beloofd. En die beloft is mij als schoone appel-boomen, Daer ik mijn schaduw staeg gesocht heb, en bekomen, Waer door ik ben gevoed, en heb mijn troost betracht, Als of gy nu alree ter wereld waert gebragt. 10. Vergeet mij dan toch niet, maer wilt mij steeds gedenken: En wilt mij hulpe doen als mij de nooden krenken: [pagina 35] [p. 35] Gy weet hoe seer dat mij dijn liefd ter herten gaet, En ook hoe vast dat die in mij geschreven staet. 11. Geen kruyz geen tegenspoed kan dese liefde stropen, Geen schat geen werelds goed kan dese liefde kopen, Die haer te recht gevoeld, en in het herte smaekt, Dien word om lief noch leed die liefde Gods ontschaekt. Vorige Volgende