Beschryvinge ende lof der stad Haerlem in Holland
(1628)–Samuel Ampzing– Auteursrechtvrij
Triumph van Damiaeten.
| |
[pagina 152]
| |
En so den weg gebaend: daer op sy met hun allen
Van al de vloot gevolgd op Damiaten vallen
Met uytersten geweld, en nemen in't begin
En hitte vanden storm de stad met vechten in.
Mijn Stad, hier is dijn roem! mijn Stad! gy die het open
Al't leger hebt gemaekt de haven in te lopen,
Gy die de gansche vloot geleyd hebt tot de Stad,
Die niemand sonder dij veel-licht gewonnen had.
De Turken sagen dij op hunne ketens dringen,
En voor hun ogen die aen duysend stucken springen,
En konden voor dijn magt en kloekheyd niet bestaen.
Mijn Stad hier is dijn roem die nimmer sal vergaen!
Hier volgd nu krijgs gebruyk. Die hun partij verachten,
En 'tuyterste geweld tot hun perykel wachten,
Verkragen hunnen staet, en brengen kind en vrou
En sich en al hun volk in ongeval, en rou.
Dit is (ô Damiaet!) ook over dij gekomen,
Dij, seg ik, die dijn heyl niet wel hebt waergenomen:
So treed het moedig heyr dijn leven, en dijn bloed,
Dijn kroon, dijn eer, en roem, en schatten met de voet.
So sijt gy jammerlijk geplonderd, en geschonden,
So heeft het bloedig svvaerd dijn manschap gansch verslonden,
So heeftmen dijnen staet verdorven, en verheerd,
En inder asch geleyd, en grondig omgekeerd.
So heeftmen dij van haef en goed voor dijne ogen
(O jammerlijke stad!) beroofd, en uytgetogen,
En prijs en beuyt gemaekt. So is dijn roem, en magt,
Dijn pragt, en prael, en trotz, geheel tot niets gebragt.
Maer gy ô Bataviers! ô Helden! ô Landzaeten!
VVat hebt gy ons een eer en prickel nagelaten!
VVat hebt gy u en ons door uwe dapperheyd
VVat hebt gy onse Stad een naem en roem bereyd!
So Fama! laet niet af ons lof-basuyn te steken,
En doet so onsen naem hoog door de wolken breken,
En kroond ons gulden hoofd met lauren om dit feyt,
En laet dat over-al en wijd sijn uytgebreyd.
Ons Ga naar margenoot* Klinkende metael sal ook dit dapper teken
Van onse vromicheyd met helle stemme spreken:
| |
[pagina 153]
| |
En't Nieuvve VVapen-Schild sal onsen waerden prijs
Verheffen voord en voord: ook 'tOpschrift, en Devijs
Ga naar margenoot†De Moed vervvint de Magt. Het Ga naar margenoot‡ Veld en 'tSvvaerd getuygen
Dat Damiaet voor ons den hals heeft moeten buygen:
De Sterren dat ons naem steyl tot de sterren gaet:
En 'tKruyz vermeld het eynd en oorsaek vande daed.
De sekerheyd hier van behoefdmen uyt geen boeken
Noch schimmelig papier sorgvuldig op te soeken:
Getuygenis genoeg. Dit tuygd ook even seer
So menig VVapenschild van menig Bander-heer,Ga naar margenoot+
Van menig dapper Held: de VVapens die sy voeren,
De VVapens sijn't die hier veel duysend tongen roeren,
Die roepen't luyds-keels uyt, die sy van desen tocht
Tot hunne eren-kroon met hebben t'huys gebrogt.
Getuygd dit Mostaert-stam met dijn drie Svvaerde-knuysten,Ga naar margenoot+
Die gy so moedig vat in dijne sterke vuysten:
En gy die dijnen arm uyt 'shemels wolken steekt,
En eenen ridders Helm met magt aen stucken breekt:Ga naar margenoot+
Getuygt dit desgelijkx tot dijn en onser eren
Vuyst-hamer met dijn vuyst van het geslacht Vervveren:Ga naar margenoot+
Gy Knodsen tuygt dit ook van uwe Koddeus-stam:Ga naar margenoot+
En Kogge-schip, waer me der Kogmans vader quam:Ga naar margenoot+
'TSpin-rocken van't geslacht en stamme vande KnapenGa naar margenoot+
En laet ook desen lof der Haerlemmers niet slapen:
Dijn Pijlen alle drie, en Sterren, huys van Hals,Ga naar margenoot+
En maken ook dit feyt en mijn bewijs niet valz.
Ook kan der VViszens stam met hun drie Boge-schichtenGa naar margenoot+
En d'oude roem der Beetz ons grondig onderrichten:Ga naar margenoot+
So me de vvitte Leen van Loo in't blaeuvve Veld:Ga naar margenoot+
En menig ander Schild van menig ander Held.
Te recht dan plagten sich wel-eer in oude tijden
De burgers onser Stad hier over te verblijden,
En tuygden dese saek door teyk'nen openbaer
Met uyterlijk Triumph den eersten dag van't jaer.
Als onse Schutters hier uyt last van onse Heren,
In hunne monstering de wapenen hanteren,
So kon het ook alsdan wel staetlijk sijn gedaen.
Laet die gedachtenis toch nimmer ondergaen.
| |
[pagina 154]
| |
So dan mijn Haerlemmers, gy vroome Batavieren,
Set op uw jeugdig hoofd een krone van laurieren.
Iô triumph! iô en gy mijn Vader-stad
Versegelt dese daed voor dijnen besten schat.
|
|