Beschryvinge ende lof der stad Haerlem in Holland
(1628)–Samuel Ampzing– AuteursrechtvrijPetrvs Scriverivs aen Haerlem Sijne Vader-stad,
| |
[pagina 130]
| |
VVant dat ik and'ren nu voor dese reys laet varen,
Hoe kan ik VVertelo alhier niet openbaren?
VVant of dat groot verstand te Delf is opgevoed,
So is hy niettemin dijn burger even-goed.
Al Phoebus eer, en lust; dien Dousa plag te minnen,
Een sonderling Poeet, en dapper kloek van sinnen,
So lang hy 'twesen kon: nu moetmen daer na staen,
Dat sijn gedachtenis toch niet en mag vergaen.
Sijn stof vereyscht dat ook, te Heydelberg, daer boven
In't land, so ver van hier, met eer, in't graf geschoven:
VVant so heeft Posthius sijn ere wel betracht,
En Gruter verzen ook met tranen toegebragt.
Ik heb sijn verzen ook, na sijnen dood gevonden,
Ten deel by een geraept, en in het licht gesonden:
Daer sijnder ook noch meer, van goeden stof, en aerd,
Het lesen en het licht van al de wereld waerd.
O heyl'ge Vader-stad, wilt dijn Poeet ontfangen,
En hem en sijnen vrucht het licht en leven langen:
Gy hebt den eykentack so lang om 'thoofd gesvvierd,
'Tsij met de Delfsche kranz van lauren nu verzierd.
Indien gy 'twerk begeert, gy hebt hem niet te vragen,
Die sijne Stad altijd heeft trouwe sucht gedragen:
Die drijft mij nu ook me, dat ik nu altemael
De lichten onser Stad ter eren hier verhael.
De Ionge pleeg alhier in't groene bosch te spelen,
En daer met lust en vreugd een soet gedicht te quelen,
Poeet, en Medicijn, die 'tvolk dat bedde-re
Met siekt bevangen lag gewisze hulpe de.
En nu en dan weer viel op 'tlieve verzen-maken,
So haest hy maer wat kon aen ledig tijd geraken.
Een aldermeest zieraed van onse eeu, en tijd.
O Hoorn, hy was dijn glanz, dies gy geluckig sijt!
Is Schonen, die Der-Gou heeft 'slevenslicht gegeven,
Geen licht ook onser Stad? lang moet hy hier noch leven!
Hy heeft by dertig jaer den school-dienst wel betracht,
En menig wacker spel op't hoog toneel gebragt.
Die ader vloeijd ook noch. Dus heeft hy sijne spelen
Gedruckt, en uytgestroijd. So is hy flukx van veelen
| |
[pagina 131]
| |
Gelijk Terentius gelesen, en gebruykt,
En so is uyt sijn werk die rechte naem ontluykt.
Maer meyn ik, dat hem dit nu so genoeg sal wesen,
Om dat wy nu van hem geen verzen meer en lesen?
Of dat nu met der tijd sijn aer is opgedroogd?
En volle borst wel-eer als-nu niet meer en soogd?
Neen seker! die van-ouds een licht was der Poeten,
VVord met den ouderdom niet oud, en niet versleten.
Tsa Schonen, vang weer aen, en kom weer tot het spel,
'Tsal wesen als het was, eerst goed, na evenwel.
VVat van dij komen sal in dijne oude jaeren
Sal ons so seer als oyt dijn kloekheyd openbaren,
Ia meerder als voor-heen, geloof mij, twijfel niet:
VVant als de swaen haest sterft, so singt sy 'tbeste lied.
Maer dat nu onse Stad dien roem niet kom te derven,
VVie sal door sijn gedicht dien naem niet laten sterven?
Te weten Schrevels pen vermeld de kloeke daed
Van onse vroome Stad voor't sterke Damiaet.
Vermeld, hoe onse moed de magt heeft omgestoten,
En ons getande schip den haven opgesloten
Hy brengt dan onse eer met eren aenden dag,
En sa't noch meerder doen so veel hy immer mag.
En nu sal Nikolaes, tot Amsterdam geboren,
Met een Homerus trom sich magtig laten horen.
VVie ging hem oyt so aen, als VVaszenaer wel doet?
VVie sprak het Griekx so licht, wie song het Griekx so soet?
Het gene dat ik seg kan nu een yder weten,
Als hy van Haerlem singt, hoe sy was opgegeten
Van Albaes tyrannij, als hy dat volk verhaeld
Dat so gevochten heeft, en met den hals betaeld.
Duc d'Alf bragt hier geen goed! Een deel in't Meyr verdronken!
Een deel door't scherpe swaerd de hoofden afgeklonken!
Held Ripperd houd een moed, Niklaes die vecht voor dij,
Nu word door hem verbreyd wat Haerlem is, en gy:
En licht seyd iemand ook die komen sal na desen:
Eylaes! mogt Frederick so wreed en bloedig wesen?
Daer word niets goeds verwacht, niets goeds van dien Tyran,
Hy is noch die hy was, en blijft de selve man.
| |
[pagina 132]
| |
VVil God dit niet versien, wil God de saek niet wenden,
So sal de sno Maraen sijn tyrannij niet enden.
God moet gebeden sijn, ô heyl'ge wijse Raed!
Dat Spanjen sijn geweld en bloedig woeden laet.
Hier-tuschen wilt de vlucht der vrije konsten weren,
En wilt den goeden dienst van uw geleerden eren,
En met uw dankbaerheyd vergelden wat sij doen,
En hunne lieve sucht met uwe gaven voen:
Dat niemand immermeer sijn werk en kom te staken,
Dit kan uw Stad en u tot grooter ere maken,
Mijn Heren, dat gy geeft aen hunnen trouwen vlijt,
(Gelooft maer dat ik seg) dat hebt gy alle tijd.
Ga naar margenoot+So mag ook Damius niet minder sijn gepresen
So mag sijn naem van mij hier niet verswegen wesen,
Ook meester mijner jeugd: die veel hier de'e, en le'e,
Wanneer Arminius de Kerke Gods bestre'e.
So laet hy noch niet af sijn valscheyd te ontdecken,
En 'tloose mom-gesicht die secte af te trecken,
Die noch niet rusten kan, maer al gedurig wroet,
Met een verbitterd hert, en een verstockt gemoed.
Ja houd sich niet te vreen voor dat hy ook de treken
En helsche ketterij van Vorst heeft doorgestreken,
En kragtig wederleyd. So Doctor hou dij kloek,
En geef ons tegens hem een onverwinlijk boek.
Matthias Damius, Palatinus, Medicinae Doctor. Edidit Anti-Barlaeum. Animadversiones Apologeticas in Grotij Pietatem. Antidotum, ofte Hert-sterkinge tegens het schadelijk recept van Johannes Wtenbogaert, Moderatie genoemd. Mysterien des Nieuwen Harminiaenschen Vrede Vaens. Ende diergelijke verscheyde meer.
Ga naar margenoot+So moet ook onse Stad, Iohannes Middelhoven,
Van dijn Rectoos-bewind sich altijds wel beloven!
Ga naar margenoot+So koom uyt dijne school, en goede tucht, en leer,
Die't lieve Vaderland na sijn tot nut, en eer!
Ga naar margenoot+Dus sietmen ook by ons de Ieugd in deugd vermeren,
Dus sietmen haer in School de vrije konsten leren,
| |
[pagina 133]
| |
Dus word haer wetenschap, dus kennis, en verstand,
En waere vrese Gods van Meesters ingeplant.
|
|