Beschryvinge ende lof der stad Haerlem in Holland
(1628)–Samuel Ampzing– AuteursrechtvrijIn Effigiem ejus, anni 1620. malè pictam.Mendosè pictus tabulâ Scriverius istâ
Cernitur, & solum nomen amare potes.
Verior Historiae, quam digerit auctor, imago.
Quid tabulam spectas? inde petenda fides.
Scriverius en is hier niet geraekt naer't leven,
Dit Tafereel kan u sijn naem alleen maer geven.
De boeken die hy schrijft, die sijn sijn beeld gewis.
VVat siet gy op de print? siet daer wie dat hy is.
Haec est Battaviam vatis scribentis imago:
Sic poterit peregrè, sic placuisse domi.
Ostia cui Rhenus, cui debet Corbulo fossam,
Et Dominos dictant saecula prisca suos.
Illa manus toties maduit Permesside lymphâ,
Notaque per totum vox Helicona fuit.
Bilbilicos legimus tali censore lepores;
Et lumen Senecae grande cothurnus habet.
Tempora qui reddit, nulli sua tempora pendit,
Ingenioque cupit liberiore frui.
Scilicet Aonias gratis qui vindicat artes,
Praemia doctrinae despicit empta suae.
Casparus Barleus.
Dit is dies Schrijvers beeld, die Holland heeft beschreven,
So sal hy buytens-lands en hier te lande leven.
Dien Corbulo sijn graft, en dien de Rijnsche vloed
Haer stroomen schuldig is, en hem dies danken moet.
Door hem ook geven ons de Eeuwen hunne Graven.
Hoe dickwils heeft sijn geest gaen baden, en sich laven
In aller konsten beek? Hoe dapper ist geraekt
'Tsij dat hy prosa schrijft, of dat hy verzen maekt?
VVy lesen door sijn vlijt den Spaenschen grille-dichter,
Het werk van Martiael, veel beter ende lichter,
| |
[pagina 110]
| |
So heeft ook Seneca met sijnen hoogen stijl
Door hem een ander oog, en eene fijner vijl.
Die ons den tijd beschrijft, wil sijnen niet verpanden,
En blijft sijn eygen man, en vrij van alle banden:
VVant seker die sijn konst om niet ten besten geeft,
Verkoopt sijn wetenschap aen niemand die daer leefd.
Hos vultus gerit in vili Scriverius aere,
Signaque dat genij, sed minus apta, fui.
Nil tabula est. Frustrà spatiis concluditur istis,
Quem nimis angusto limite mundus habet.
Idem.
Aldus is Schrijvers beeld in't koper uytgesneden,
En tuygd, doch onvolmaekt, sijn geest, en dapperheden:
Het tafereel is niets. VVat sluyt gy daer dien man,
VViens naem dit groote rond selfs niet begrijpen kan?
Flos ô virorum, saeculique, Scriveri,
Cultor Suadae, laudis atque virtutum
Exemplar ingens, quem malignitas aevi
Nunquam retrorsum flexit à gradu recto,
Nec laudis umbra gloriaeve permovit
Servire cuiquam, juris atque privati
Laris aestimator, nulla te licet tangat
Cupido honoris, attamen tuum latè
Tam fulget aere nomen. At quid est illud?
Perenniorem gloriam dabunt Fasti.
Theodorus Schrevelius.
O Schrijver, mannen kroon en bloem!
O Schrijver, onser eeuwen roem!
O minner vande konst, en leer!
O voorbeeld vande deugd, en eer!
Dien't quaed van dit verkeerd geslacht
Noyt heeft van't rechte pad gebragt;
Die noyt heeft yd'le eer gesocht,
Noch sich aen iemands dienst verknocht;
Die sijnen eygen haert meer acht,
En sijne vrijicheyd betracht:
| |
[pagina 111]
| |
Al hebt gy d'ere noyt gevrijd,
Noch breyd dit beeld die breed, en wijd.
Maer wat is dit? maer wind, en stof:
Dijn wercken geven meerder lof.
Ergò quid inditium est tanti Scriptoris imago?
Cur fuit artificis non rudis arte manus?
Nil opus artis ope est, nil est opus indice vultue
Auctorem loquitur pagina docta suum.
An quia fama viri tristi quoque corpora morti
Invidet, & totum vult superesse sibi?
Scilicet excultâ docti mens alta Scriveri
Vivet in historiâ, corpus in effigie.
G.S.
VVat wil alhier het beeld van desen Schrijver seggen?
VVat heeft des meesters hand sijn konst in't werk
Daer is geen konstenaer, daer is geen beeld van doen,
Sijn schriften sijn genoeg om sijnen naem te voen.
Of wil de Faem sijn lijf ook voor den dood bewaren?
En hem geheel en al voor sich alleen so sparen?
Te weten Schrijvers geest, die in sijn boeken speeld,
Sal leven door sijn werk, sijn lichaem door sijn beeld.
Scriveri, Latiae decus Camoenae!
O sacrum caput! haccine in tabellâ
Tam parvâ regione contineris?
Lumen Battaviae vetustioris!
Lumen Battaviae recentiorus!
Haec umbra est tua: sed sereniorem
Solem Pieridum chorus reservat,
Vt toti rutilans redundet orbi.
I.A.B. O Schrijver, op den hoogsten trap
De roem der Roomsche wetenschap!
Sijt gy, die door de wereld gaet,
Begrepen in die kleyne plaet?
Die't licht der Batavieren sijt
Van d'ouden ende nieuwen tijd?
| |
[pagina 112]
| |
'Tis maer de schaduw van dien Heer:
De sonne blinkt in sijne leer,
En schitterd door des werelds rond,
En woond in aller luyden mond.
Harlemum dedit hoc lumen, Scriverius audit;
Nec temerè: Batavae conditor Historiae.
Nomen & omen habet. Quis scripsit doctius illo?
Quin genij dotes exprimit effigies!
Sursum Animus.
Dit's Schrijver met den naem, dien Haerlem heeft gegeven,
En Schrijver met der daed, in alle konst bedreven,
Al wat de wereld weet. Siet, Leser, op sijn beeld,
Gy siet wel dat de geest uyt sijne ogen speeld.
Het oog om hoog.
Ga naar margenoot+En Here Iakob Dijk, hoe kan ik ook vergeten
Dijn lof naer dijn verdienst in desen uyt te meten,
Die hier in 'sGraven-Haeg, van sijne Majesteyt
Van Sweden tot Legaet voor desen sijt geleyd?
So heeft dijn kloek vernuft en veel-beproefde sinnen
Geweten 'thert en gunst dijns Konings te gewinnen.
Het was voorwaer vrij veel van een so vreemden kant
Hier afgeschickt te sijn tot dijn selfs Vaderland.
O aldergrootste Soon van eenen grooten Vader,
Van eenen kloeken held, en moedigen groot-dader.
G'lijk dan door 'sVaders hand het land is voorgestaen,
So is sulkx door 'tverstand des Soons ookme gedaen.
En g'lijk dijn vader was door kloekheyd opgekommen,
So sijt gy door dijn deugd so hoog me opgeklommen:
Ook is een aldermeest ten rechten dan geacht,
Als hy't door sijne deugd selfs heeft te weeg gebragt.
So sijt gy naderhand noch meer en meer verheven,
Wanneer dijn koning dij sijn plaetze heeft gegeven
In sijne nieuwe Ga naar margenoot* Stad, alwaer hy het geweld
Alwaer hy het gebied heeft in dijn hand gesteld.
O alderwaerdste man, Stads eer dan, en verlangen!
Wel hebt gy hier by ons dijn leven aengevangen!
En alderwaerdste Stad dat dijne ere leefd,
Daer over dat gy 'tlicht so groote lichten geeft!
Ga naar margenoot†So is ook dit een eer in so geleerde Heren
De konst in and'ren selfs te minnen, en te eren,
| |
[pagina 113]
| |
Te tuygen datmen hem van herten heeft gesind,
So wie de vrije konst, so wie geleerdheyd mind.
Iakob van Dijk, te Haerlem geboren in't jaer 1567. Ridder, Here in Salneck, Raed ende Ambassadeur van sijne Majesteyt van Sweden, Gustavus ii. by de E.H.M. Heren Staeten Generael der Verenigde Nederlanden voor desen, tien jaeren lang, Burggrave van Gottenburg, ende dat gansche Land-begrijp: Sone van Nikolaes van Dijk, veeler jaeren Kapiteyn, ende eyndelijk Commendeur te Ereveceur gestorven den 14. April 1616. Oud 69. jaeren. Dus (Massa) moetmen't ook dijn deugd en kloekheyd wijten,Ga naar margenoot+
Dat gy den Groten-Vorst en Tczar der Moscovijten
Gesonden sijt geweest tot meermaels ten gesant
Voor allen uyt dit ons Verenigd Nederland.
Isaak Massa, Harl. Gesant der E.H.M. Heren Staeten Generael der Verenigde Nederlanden aen den Groot-Vorst van Moscovien Michael Foedrowits, inde jaeren 1614. 1616. 1618.
Linschoten so sal ook dijn naem insegen rusten,Ga naar margenoot+
So lang het stoute schip de wijd-vermaerde kusten
Van Indien beseyld, waer van op dijn besicht
Ons allen dijne pen volkomen heeft bericht.
En wie sal dij hier voor dijn eer niet moeten geven?
So sal dan ook dijn lof in aller monden leven,
So lang de wereld me bekend sal sijn dat land
Daer dij de koud' verkleumd, en son heeft swart gebrand.
Het Kake-been dat gy by VVaygats hebt gevonden,
En dijne vader-stad vereerd, en toegesonden,
Hangt hier noch inde sael van't koninklijk Paleys,
Ten eeuwigen getuyg en lof van dijne reys.
Ian Huygen van Linschoten, van Haerlem, seer vermaerd door sijne reysen op de Indien, ende de Noordsche Landen. Heeft geschreven Itinerario, Voijagie, ofte Schipvaert na Oost ofte Poortegaels Indien. Item Historie Naturael ende Morael vande VVestersche Indien uyt den Spaenschen overgeset. Sterf t'Enchuysen den 8. Feb. 1611. oud 48. jaeren.
Baptista, sijt gy schoon heel wijd van ons geseten,Ga naar margenoot+
So hebben wy dan noch dijn naem hier niet vergeten,
| |
[pagina 114]
| |
Heeft Vrankrijk lust in dij, en gy in haer gehad,
Gy sijt noch waer gy sijt een burger onser Stad.
Iohannes Baptista Hansenius, Harl. I.C. & Professor Tolosae apud Gallos, antiquitatis omnis gnarus, & potissimum Romanae, quâ in urbe annos aliquot egit, & amicos magnos coluit, inter quos Baronium Cardinalem. Sed & nomen famamque meruit edito De Iurejurando Veterum Commentario, quod ex Electis ejus singulare caput est. Cusum Tolosae 1614.
Ga naar margenoot+Maer sal ik dij hier ook Luctatius verhalen?
Gy sijt wel in't besteck van mijn gesette palen,
Maer dat gy't weten meugt, sy sijt wel een Poeet,
Doch 'tis niet evenveel wat verzen dat men smeed.
Luctatius Petraeus Andreades, Harl. sed Branbantinis oriundus. Lusit Acanthides Aspricolles. Mechlin. 1617.
Ga naar margenoot+Ian Gael, ik moet alhier ook dijnen name spelden,
En dijn geleerdheyd me in mijne verzen melden,
Die gy in dijnen boek volkomen openbaert:
So sijt gy dan ook hier dijn plaetz en ere waerd.
Iohannes Galius Harl. I.C. Scripsit inter alia Tractatum de Testamentis & jure Codicillorum Lugd. Bat. 1617. Obiit 3. Iun. an. 1621. aetat. 46.
Ga naar margenoot+Die dij ook vander Hoog ter eren sal verhogen,
Die sal't met eren doen, en hier niet me bedrogen
Noch ook verlegen sijn, 'tis waerheyd, en geen rook,
Geen wind, noch ydelheyd: dijn werken tuygen't ook.
Nicolaus Vander Hoochius, sive ab Alto, Albuinus, sive Harlemensis, jura Lovanij didicit, & Doctoris titulum in Andegavensi Gallorum Academiâ meruit, Patronus causarum Mecliniae in Concilio Belgico, dum fata Deusque sinebant. Obiit n. Harlemi 31. Oct. 1624. Prodiere ab illo Singularia juris, seu Doctorum dicta memorablia. Antverpiae 1620.
Ga naar margenoot+En Koopal kom hier ook, en Noom, twee Roomsche Papen,
De eene voor een tijd, de and're korts ontslapen,
In't Pauselijke recht bedreven, en geleerd:
Gy waert meer ere waerd, waer God door u geeerd.
| |
[pagina 115]
| |
Guilhelmus Capallius, Harl. S. Th. Licentiatus, primus sedis vacantis Harlemensis Vicarius Generalis, ut habet Effigiei ejus mirabilis & intolerabilis Inscriptio. Hy heeft geschreven eene lieflijke Oeffeninge op die weldaden Gods, het lijden Christi, ende sijne waerde Moeder Maria: meest al getrocken uyt de H. Schrifture. Mitsgaders enige heylige Lofsangen, ende Gebeden. Gedruckt tot Loven an. 1590. Obiit anno 1599.
Nicolaus Nomius, S. Th. Licentiatus. Obiit 21. Oct. 1626. aetat. 44. En seker Teylingen, dij most ik niet vergeten,Ga naar margenoot+
En dijne wetenschap alhier ook laten weten,
O loflijk Medicijn! om dijn vermaerd geslacht,
En oud en edel huys, en konst en deugd geacht.
Augustinus Teylingius, Alcmar, Medicinae Doctor. Composuit Librum diversorum morborum, ac curationum eorum, qui adhuc ineditus latitat apud haeredes. Obiit 28. Aug. 1625. aetat. 76. |
|