Beschryvinge ende lof der stad Haerlem in Holland(1628)–Samuel Ampzing– Auteursrechtvrij Vorige Volgende Verzen op de Afbeeldinge van Pieter Schrijver. Hier siet gy eenen man, die al sijn tijd van jaeren Den opentlijken dienst heeft willens laten varen, En op sijn eyge kost de konsten hoog geeerd, En altijd voordgeset, en heuren lof vermeerd. En woond so op sich selfs, en wil sich niet verkopen, En houd al sijnen dienst voor sijne burgers open: Terwijl hy menig feyl en ouden droom verkragt, En 'tlof der Bataviers heel yverig betracht. Laet and'ren dier gekocht met giften, ende gaven, Meer snorken als 'tbetaemd, en al te moedig draven: Dees Schrijvers vrije hand, aen niemands loon verplicht, Brengt met een trouwe pen de waerheyd in het licht. Haec est nota tui lector Scriptoris imago, Hoc illi Phaebus nomen habere dedit. Cui patriam debet Batavus, cui Martia Roma Quicquid habet: nulli notior illa fuit. Defuit ingenio pictor: minus aspicis illo. Non facit ad laudes corpus & umbra viri. Scilicet ut geminâ spectatur imagine Ianus, Hic quoque plus unâ conspiciendus erat. Daniel Heinsius. Dit is't bekende Beeld, ô Leser, van uw Schrijver, Dien naem gaf Phoebus hem van wegen sijnen yver: Dien Holland schuldig is haer vaderland, en eer, En Romen watze heeft: wie kende haer oyt meer? De Schilder blijft te kort, gy siet hem niet ter degen, In't lichaem vanden man en ist niet al gelegen: [pagina 109] [p. 109] Maer so als Ianus beeld twehoofdig is geweest, So siet hem twezins ook, sijn lichaem, en sijn geest. Vorige Volgende