Beschryvinge ende lof der stad Haerlem in Holland
(1628)–Samuel Ampzing– AuteursrechtvrijVan't Zaeijsoen van't Jagen.Inden jare Mcccxxxv. is den jagers uytgheven tot haren wedden van dien dat si quamen an dien hout metten honden ind saeijzoen van den hert tijd, dat is in Sinte Laurens daghe durende tot Sinte Lambrechts dage, dat loopt v. weken, ende ii dagh. Dus verre in de oude Memorien van dien tijd. Waer uyt blijkt dat het zaeijsoen van't jagen by ouds inging op Sinte Laurens dag, wesende de 10. Aug. ende uytging op Sinte Lambrechts dag, den 17. Sept. Dit is nu vanden duyn, en van het wild te jagen:
Wie sijnse die ook oyt en elders steden sagen,
Ga naar margenoot+Daer sulke volheyd was van alle kleyn-gebeent,
Van alle vog'len vangst, als hier de Heer verleend?
En wild ik my den weg tot meerder dingen banen,
Ga naar margenoot+En dacht ik breed te gaen, ik sprak ook vande Svvanen:
Gewis! hier is een drift, so in, als om de Stad,
Dat niemand ergens oyt in't land een beter had.
Dus sietmense seer veel in onse graften drijven,
En door goe toeversicht in onse palen blijven.
Ga naar margenoot+Hoe zierlijk ook het Huys der Svvanen is gemaeld,
Is waerdig datmen't ook ter eren hier verhaeld.
|
|