Beschryvinge ende lof der stad Haerlem in Holland
(1628)–Samuel Ampzing– Auteursrechtvrij
[Folio ??2r]
| |
Aen mijne gebiedende Heren, ende vvaerde Medeburgers.MYn Heren, die hier sijt aen 't roer der Stad geseten,
Mijn Burgers, die het volk van Haerlem sijt geheten,
Ik breng hier mijnen Lof van onse Stad, in dicht
En ook in vrijen stijl geschreven, in het licht.
Hier kont gy met gemack en met vermaek gaen lesen
Wat onse Stad nu is, en watze plag te wesen:
Wie haeren eersten grond en mueren heeft geleyd,
En hoe sy naderhand noch meer is uytgebreyd.
Wat sy van binnen is door Godes rijken segen,
Wat sy van buyten is, hoe wonder wel gelegen,
Wat lichten dat sy heeft ter wereld voord gebragt,
Wat krijgen oyt gevoerd, wat daeden oyt gewracht.
Hoe sy den Nijlschen vloed en ketens heeft gespleten,
En hoe de Spaensche magt gebroken, en versleten,
Hoe dier sy Spanjen heeft gestaen, hoe veel gekost,
En hoe sy weer van 't jock van Spanjen is verlost.
Waer me de burgers hier sich weten te generen,
Wat nering, wat praktijk, wat konsten sy hanteren,
Wat wetten-tucht het volk tot hunnen plicht beweegd.
En wat gods-dienstigheyd de burgerije pleegd.
Siet dit, en diergelijk, is hier in 't lang beschreven.
God heeft mij hier het licht en 't leven willen geven:
Dat geef ik Gode weer, dat geef ik onse Stad.
Hoe billijk geef ik haer het geen ik van haer had!
Ik kom mijn Heren so en Burgerij begroeten,
En werp eerbiedelijk mijn werk voor uwe voeten.
Mijn Heren, ik ben uw, 't is 't uwe wat ik doe,
En 't lof van onse Stad komt onsen Burger toe.
Ik sal wat meerder doen, wanneer ik meer sal weten,
So lang dat mijne siel en penne sij versleten:
Neemt dit nu so in dank, ik geef u dat ik heb:
Ga naar margenoot*Bestelt mij meerder stof, ik weef u meerder web.
Samvel Ampzing. |
|