Vrouwenkruistocht
(1930)–Jo van Ammers-Küller– Auteursrecht onbekend
[pagina 355]
| |
Twee en twintigste hoofdstuk.Als een stormvlaag joeg het nieuws van de hongerstaking door Engeland, door Europa, door heel de wereld. Nooit vroeger hadden de Suffragettes zoo in het middelpunt der belangstelling gestaan, nooit nog hadden zij zooveel woedende tegenstand en zooveel geestdriftige bewondering ondervonden. Want onmiddellijk pasten allen, die tot gevangenisstraf veroordeeld werden, een hongerstaking toe; zij maakten de rechters machteloos, het strengste vonnis immers waardeloos. Na vier, vijf, zeven dagen moesten de poorten van Holloway zich voor de vermagerde, uitgeputte strijdsters openen en haar zusters droegen haar in triomf door de straten van Londen, langs een starende, huiverende menigte, waarin vrouwen van ontroering schreiden en mannen vloekten met hun ruwste, wreedste woorden. Dan stonden haar draagbaren op het platform van overvulde vergaderzalen; de meesten van haar waren te zwak om te spreken, maar een enkele hief zich op, gesteund door helpende handen en vertelde met een klanklooze stem in een ademlooze, gespannen stilte van haar vrijwillig martelaarschap, van de helsche temptaties, de geraffineerde pogingen, waarmee de machthebbers haar wil hadden trachten te breken. Hoe er, in plaats van het afschuwelijke gevangeniseten, uitge- | |
[pagina 356]
| |
zochte, geurige spijzen en kostelijke dranken voor haar werden neergezet, hoe het weigeren van voedsel werd gestraft met eenzame opsluiting in donkere cellen, met het aanleggen van handboeien, met honderd andere kwellingen. Weken, maanden soms duurde het, eer de hongerstaaksters haar gezondheid weer herwonnen hadden, maar nauwelijks hadden zij haar levenskracht terug, konden zij weer loopen, praten en lachen of zij stonden opnieuw bereid om dezelfde ontberingen te ondergaan. Méér dan vlammende woorden en klinkende argumenten, meer dan kleurige optochten en geestdriftige strijdzangen, bereikte deze bovenmenschelijke moed. Er kwam een onrustig, angstig gevoel over de menschen, over de flegmatieke bewoners van Engeland, die met een glimlach over de dwaze furie van een handjevol geëxalteerden gevonnist hadden; die minachtend spotten, dat de vrouwelijke Don Quichottes een Ministerie dachten te vernietigen, wanneer ze een steen door het venster van een regeeringsgebouw hadden gegooid. Want dit was geen verdwaasde overmoed meer, dit was een taaie, grimmige, offervaardigheid en een zelfverloochening, die bovenmenschelijk scheen. Dit waren daden, waarvan geschiedenisboeken of romantische vertelsels verhaalden, maar waarvan niemand had geloofd, dat moderne, verwende stervelingen ze nog konden volbrengen. Dit was martelaarschap, vrijwillig aanvaard en onversaagd doorleden, dit was het onweerlegbaar bewijs, dat de zwakke sekse niet slechts onbestendig en weifelmoedig was, en een vrouw zich slechts dàn vermocht op te offeren wanneer het een wezen gold, dat zij liefhad. Waren de mannen niet altijd overtuigd geweest, dat vrouwen geen geheim konden bewaren? De plannen der Suffragettes werden zoo voorzichtig mogelijk voor- | |
[pagina 357]
| |
bereid, zoo hermetisch in een ring van zwijgen gesloten, dat de politie ieder keer weer verrast en gedupeerd werd en de slimste rechercheurs hun onmacht moesten ervaren. Talent om te organiseeren ontbrak aan vrouwen ten eenen male, maar deze organisatie werkte als een machine zuiver en prompt; geen plan mislukte, dat door de Suffragettes was voorbereid en uitgedacht. Vrouwen waren belachelijk, wanneer ze de deugden van haar sekse verloochenden; maar keerden ze thans niet het wapen der belachelijkheid naar haar tegenstanders? Want die deftige, gepruikte rechters schenen toch wel wat dwaas, wanneer zij gedwongen werden de gestraften vrij te laten nog voor ze een tiende van haar straftijd hadden uitgezeten; en zoo'n illustre spreker op een politieke vergadering was wel ietwat belachelijk, wanneer hij de vergaderzaal door tal van agenten liet beschermen en er toch temidden van zijn gewichtig betoog een hooge stem vanuit een kast, van een hooge galerij of uit een verborgen hoek weerklonk en hem herinnerde, dat de Suffragettes niet versaagden. Toen in Juli 1910Ga naar eind21 een voorstel voor beperkt vrouwenkiesrecht in het Lagerhuis aan de orde kwam, bleek de oppositie echter niet verminderd, zij was feller dan ooit. Het oude diepgewortelde instinct had nog niets van zijn kracht verloren... toegeven zou immers bekennen van zwakheid zijn. De voormannen van de regeering, Asquith, Lloyd George en Churchill hielden al de oude, beproefde argumenten bereid; overal in het land werden vergaderingen tégen het vrouwenkiesrecht belegd en met een groote meerderheid werd de eisch der vrouwen verworpen. En als had de publieke opinie slechts gewacht op deze sanctie van haar leiders, sloeg de vrees òm in nog grooter, nog genadeloozer haat tegen de Suffragettes; de andere, bezadigde vereenigingen gaven | |
[pagina 358]
| |
haar de schuld van de mislukking, verweten haar, dat zij de zaak der vrouwen oneindig meer geschaad hadden dan vooruitgebracht en opnieuw werden de wapens gewet. Want in diezelfde dagen verklaarde Mrs. Pankhurst in naam van al haar volgelingen, dat tot nog toe haar demonstraties slechts speldenprikken waren geweest en de Suffragettes nog gansch andere middelen tot haar dienst hadden, wanneer de regeering doof bleef voor haar argumenten.Ga naar eind22 Hoe langer hoe onrustiger werden de vaders en echtgenooten in Engeland, want de gelederen der strijdende vrouwen vermeerderden zich dagelijks met honderden; het scheen wel mode te worden om voor het vrouwenkiesrecht te ijveren. Een nieuw tijdvak van terreur werd ingeluid; nog nooit waren er zooveel ongeregeldheden voorgevallen, een groot aantal winkelvensters in het West-End werd met hamers stukgeslagen, telkens werden brievenbussen in brand gestokenGa naar eind23 en er gingen hardnekkige geruchten omtrent een bom, die nog juist te rechter tijd in het postkantoor ontdekt was en die als onmiskenbaar teeken van zijn afkomst een vaantje met ‘Votes for Women’ had gedragen. Op een der plechtige audiënties in Buckingham Palace viel een Suffragette voor de Koning op de knieën en smeekte hem zijn oog te wenden naar de nood der vrouwen; op een deftig avondfeest, dat door Asquith werd bezocht, vroeg een elegante vrouw de Premier op luide toon, wanneer hij zijn vijandelijke houding jegens de Suffragettes zou laten varen; in Westminster Abbey werd de dienst pijnlijk verstoord, toen een paar Suffragettes hardop baden voor Mrs. Pankhurst, die gevangen zat en hongerstaakte. En de ouders van volwassen dochters monsterden angstig de vroeger zoo gedweeë gezichten rond hun | |
[pagina 359]
| |
tafel; waren er in hun omgeving geen voorbeelden te over, dat de dwaasheid der ‘Militants’ aanstak als een besmettelijke ziekte? Het dochtertje van de buren stond op de hoeken van de straten te prediken, de vrouw van de directeur had meegedaan met een ‘raid’ op Downingstreet, de oude juffrouw van twee-hoog hoorde bij de bond der belastingweigeraarstersGa naar eind24 en barricadeerde haar flat, wanneer de mannen van de wet beslag kwamen leggen... En zwierf dat vervloekte oproerblad ‘The Vote’ niet telkens door het huis? Wie had het meegebracht, wie las het? Wie broeide er heimelijke, opstandige plannen? Toen verscheen in een der voornaamste liberale bladen een reeks voortreffelijk geschreven artikelen tégen het vrouwenkiesrecht. Gedocumenteerde betoogen, geschraagd door wetenschappelijke gegevens, medische uitspraken en historische vergelijkingen. Men giste naar de naam van de schrijver, er werd gezegd dat hij een jong, veelbelovend parlementslid was, die bij de eerstvolgende verkiezingen groote kans had op een plaats in het Ministerie. Met overtuigende argumenten toonde hij aan, dat vrouwen door de bouw van haar hersenen, door haar ‘biologische structuur’, het concentratievermogen en de objectiviteit voor politieke arbeid misten en met tal van historische voorbeelden bewees hij, dat zij slechts in tijden van zedelijke verwildering of politieke verwarring gestreefd hadden naar macht en overheersching van de sterke sekse, die door de natuur als haar meester was aangewezen. Aan elke leuze van het vrouwenkiesrecht wijdde hij een beschouwing en in elke toonde hij of gebrek aan logica, of persoonlijke ijdelheid en zucht naar macht, die zich onder een schoone schijn van altruïsme verborgen. Hij somde de wandaden van de Suffragettes op, haar steeds grooter wordende | |
[pagina 360]
| |
excessen: brandstichting,Ga naar eind25 vernieling, zinlooze ruwheid, hij spotte in vlijmende woorden met het doellooze van haar ‘martelaarschap’. En tenslotte deed hij een hartstochtelijk beroep op zijn mannelijke landgenooten, op hun vaderlandsliefde, hun eergevoel, hun besef van eigenwaarde. Er móést een einde komen aan deze terreur, die Engeland degradeerde in de oogen van de wereld, die de mannen van Engeland tot zotte hansworsten maakte, zoolang zij haar verduurden. Nog weifelde de regeering, maar thans zouden de mannen hun wil toonen en eischen: àl de leidsters der Suffragettes moesten worden gedeporteerd of in krankzinnigengestichten opgesloten, al de hongerstaaksters moesten tot kunstmatige voeding gedwongen worden, zoolang haar straftijd duurde. De dag na het verschijnen van dit laatste pleit werden de vensters van een huis in Mayfair stukgegooid; het werd bewoond door Thomas Cornfelt, lid van het Lagerhuis, afgevaardigde voor Petertown en Wilminton. Toen het parlementslid Cornfelt zich twee dagen later naar zijn district begaf om een politieke vergadering te leiden, bleken de banden van de automobiel, die hem aan het station opwachtte, doorgesneden en terwijl hij woedend naar een ander voertuig uitzag, bombardeerden een tiental Suffragettes hem met groote zakken meel; zijn kleeren waren onder een dikke, witte laag bedolven vóór de politie hem kon bevrijden. En toen hij een week later in Londen voor de Vereeniging ‘Tegen Vrouwenkiesrecht’ sprak, sprongen, zoodra hij het podium betrad, al de vrouwen, die op de eerste rijen zaten, overeind, ze gooiden haar mantels af en toonden zich in de kleeren van de Holloway-gevangenis. Zij lieten hem niet aan het woord komen; met een verschrikkelijk tumult maakten zij zijn rede onmogelijk. Zij schreeuwden | |
[pagina 361]
| |
hem toe, dat zij hem zouden bevechten, zoolang nog één van haar op vrije voeten was. Vijf en veertig Suffragettes werden die avond gevangen genomen en de volgende dag veroordeeld tot een maximum straf: drie maanden gevangenis in de derde divisie. Een paar dagen later deed een angstig gefluisterd bericht de ronde: in Holloway werd aan de hongerstaaksters met ruw geweld voedsel opgedrongenGa naar eind26 en de kwellingen, die zij daardoor moesten verduren waren nog oneindig erger dan die van honger en dorst. Met woedende protesten keerden de Suffragettes zich tegen dit machtsmisbruik; een storm van verontwaardiging stak op, een groot aantal tegenstanders trok zelfs partij voor de mishandelde vrouwen. Doktoren en professoren met klinkende namen zonden een waarschuwend protest aan de regeering, petities werden opgesteld, in het Lagerhuis voerde men de heftigste debatten tegen het onrecht van dit machtsgeweld. En grooter dan ooit was het aantal, dat zich aansloot bij de strijdsters, maar grooter ook werd de woede en het ongeduld van het Engelsche volk, sterker dan ooit de wensch, dat de revolutie der vrouwen tot een eind zou komen en het land zijn rust en waardigheid kon hervinden.
Aan het einde van elk kwartaal schreef juffrouw Clara Coornvelt aan haar neef Immerzeel omtrent haar financiëele beschikkingen en zij eindigde elke brief met de verzekering, dat zij binnenkort haar woning in Leiden weer zou betrekken, daar de groote strijd van de vrouwen op het punt van overwinning stond. Doch er was reeds anderhalf jaar verloopen sinds haar plotseling vertrek uit Leiden en nog altijd bleven de kleeden opgerold, de hoezen over de stoelen en in de tuin wies het onkruid hooger dan de heesters. | |
[pagina 362]
| |
De familie Coornvelt zorgde, dat de onbegrijpelijke buitensporigheid van Professor David's dochter zorgvuldig geheim bleef. Toon en Flora waren het er over eens, dat hun nicht ondanks haar kwasi bescheidenheid, steeds een geëxalteerde en levensonpractische vrouw was geweest en dat ze haar nichtje - een kind van zùlke ouders! - volslagen verkeerd had opgevoed, door haar reeds zoo vroeg in alle ellende van armoede en sociale misstanden in te wijden. Joyce was trouwens nooit heelemaal normaal geweest, nooit een gewoon kind als de anderen... ging er niet een verhaal, dat ze, een schoolmeisje nog, had gevochten met de knecht van Stevens' bierkar en plat op haar buik over de waterkant had gelegen om een overreden hond uit de gracht te halen? Wanneer, wat herhaaldelijk gebeurde, de Engelsche weekbladen in de leesportefeuille foto's van de strijd der Suffragettes bevatten, sloot Flora die voorzichtig weg, want zij leefde in een voortdurende vrees, dat haar dochters in een der vechtende furies haar nichtje Joyce zouden herkennen. Dr. Lize Wijsman had haar eens een brief van Clara te lezen gegeven, waarin ze de Hollandsche vrouwen dringend opriep om een bond van Suffragettes te stichten, daar dit de eenige manier was om het kiesrecht te veroveren en de dwingende sociale nooden te lenigen; en sindsdien loerde Flora met argusoogen of er ook een couvert met een buitenlandsch stempel voor Truus of Nancy tusschen de post lag. Maar Joyce schreef nooit meer aan haar voormalig schoolmakkertje en Nancy had gelukkig, sinds ze zich met een deftig en conservatief jongmensch verloofde, alle belangstelling voor het vrouwenkiesrecht verloren. | |
[pagina 363]
| |
Toon Coornvelt had eenmaal, ongeveer een jaar na Clara's zonderling besluit, zijn nicht in Londen bezocht, in de vaste overtuiging, dat hij als hoofd van de familie, verplicht was haar met verstandige en rustige argumenten van haar dwaze en verschrikkelijke denkbeelden te genezen. Hij vond haar in een oud, uitgewoond huis achter Tottenham Court Road, op een shabby gemeubelde kamer, even rustig en welbeheerscht als altijd en bezig een groote stapel paars-wit-en-groene linten tot vlaggetjes aan elkaar te naaien. Terwijl ze Hollandschgeurige koffie voor hem schonk en gauw de gelegenheid benutte om hem uit te hooren, of er nu eindelijk in die zaal voor zijn vrouwelijke werksters banken waren gekomen, vertelde ze hem, dat Joyce tot drie maanden gevangenisstraf veroordeeld was. Ze had geweigerd belasting voor Lancelot te betalen, maar ze zou, daar ze hongerstaakte als al de anderen, vermoedelijk over drie of vier dagen weer vrij zijn. En dat was gelukkig, want de hond (nog altijd diezelfde dwaas-leelijke hond met zijn kromme poot en zijn krulstaart) lag roerloos en triestig in een hoek van het vertrek; hij kwijnde en treurde in haar afwezigheid. In de schamele kamer hingen als eenige versiering twee breede, paars-wit-en-groene banieren, op de eene stond met groote letters ‘Votes for Women’, op de andere ‘No Surrender’. Twee uur lang had Toon, naar hij de volgende dag aan zijn vrouw, zijn neef en dokter Lize Wijsman verzekerde, geargumenteerd en gepleit om Clara tot rede en inzicht te brengen. Ze was precies zoo zachtmoedig en precies zoo koppig onverzettelijk geweest, als hij haar altijd gekend had - zelfs een beroep op haars vaders groote en beroemde naam had niets geholpen. ‘Vader heeft ook, toen hij jong was, voor zijn overtuigingen op de bres gestaan,’ zei ze als eenige verdediging. | |
[pagina 364]
| |
Maar Toon Coornvelt vertelde aan niemand, dat Clara hem die middag, tegen zijn wil, doch nadat ze zijn nieuwsgierigheid sterk had weten te prikkelen, had meegenomen naar een meeting in een reusachtig gebouw, waar een mooie jonge vrouw, met een stem als een zilveren klok en de houding van een koningin, aan een ademloos luisterend gehoor van duizenden beschreef, wat de Suffragettes in de gevangenis verduurden. Hij had zijn best gedaan om het niet te gelooven, om zich voor te houden, dat het niets dan bluf en propaganda, en een grof soort reclame was; maar toen hij bedacht, dat zijn kleine verlegen nichtje, met haar fijne gezichtje en haar schuwe oogen op ditzelfde oogenblik diezelfde onmenschelijke kwellingen doorleed, was er een ellendig brok in zijn keel gekomen. En na een stug, onvriendelijk afscheid van Clara, na een laatste vergeefsch beroep op haar liefde en eerbied voor de oude familienaam, zei hij opeens: ‘Zorg dat Joyce weer goed op krachten komt, ze was nooit sterk en ze zal er beroerd aan toe zijn.’ En uit een binnenzak van zijn vest zocht hij het bankbiljet van honderd gulden, dat hij daar voor onvoorziene omstandigheden altijd verborgen hield. Bij zijn thuiskomst verbood hij zijn vrouw over Clara en Joyce te spreken. Hij beschouwde de zaak als afgedaan. Hij wou niets meer weten van die twee geëxalteerde dwazen, die de naam Coornvelt te schande maakten. |
|