Vrouwenkruistocht
(1930)–Jo van Ammers-Küller– Auteursrecht onbekend
[pagina 169]
| |
Negende hoofdstuk.Caxton Hall bleek niet moeilijk te vinden, al lag het in een stadsdeel, dat Joyce totaal niet kende. Want dadelijk toen ze in de donkere, mistige December avond bij Westminster Bridge uit de bus stapte, zag ze, dat er van alle kanten vrouwen over het groote Parliament Square gingen, die blijkbaar allen eenzelfde doel voor oogen hadden. Vrouwen alleen, vrouwen in kleine troepjes en in lange, gelijkstappende rijen; sommigen zongen, sommigen waren in druk geanimeerd gesprek en anderen zwijgend en stil; doch allen gingen met vlugge, energische passen als menschen, die een moeilijk doel vast voor oogen hebben en dit zoo spoedig mogelijk trachten te bereiken. Aan de ingang van het gebouw zag Joyce tot haar verbazing een groot aantal politieagenten opgesteld; haar entree-billet werd zorgvuldig onderzocht en het nummer vergeleken met een lijst die een paar dames bij de ingang gereed hielden. ‘Votes for Women!’ Dikke zwarte letters schalden het aan alle kanten. Het stond op de groote en kleine banieren van paars-wit-en-groen waarmee de zaal was behangen, het pronkte op breed gedrapeerde vaandels, het pronkte in reuzen-schrift op een wit, achter het | |
[pagina 170]
| |
podium gespannen doek. Het was of de atmosfeer ermee geladen was. In de groote, holle vergaderzaal, die slecht verlicht was en waar alleen aan het einde boven het podium een paar felle lampen brandden, hing een stemming van ernstig, bijna gespannen wachten. De vele honderden vrouwen, die er waren, oude en jonge, elegante en slecht gekleede, spraken onder elkaar met gedempte stemmen en evenals in de salons van de Cornfelts ving Joyce, terwijl ze de zaal doorliep, zinnen op over politiek, over Lloyd George, Asquith en Campbell Bannerman en over een debat in het Lagerhuis. Ze trachtte zich rekenschap te geven, waarin het verschil zat, bekoorlijk vond ze deze vrouwen evenmin als de andere, zelfbewustmooi als Gloria was er geen een; het grootste contingent bestond uit een kleurloos, weinig aantrekkelijk oudevrijsters type, dat oom Toon met de naam ‘werkbijen’ bestempelde, maar zij waren beheerscht en rustig en misten de zenuwachtige, opgeschroefde animo, die haar in tante Bessie's huis zoo dwaas en overdreven had geschenen. Er was hier iets in de atmosfeer, dat je een spanning van verwachten gaf, het gevoel of er iets onverwachts, iets onberekenbaars ging gebeuren en iedereen dat wist en er zich zoo goed mogelijk op trachtte voor te bereiden. Bijna alle gezichten waren naar het nog leege podium toegekeerd, waar een lange tafel stond omringd door nog leege stoelen; daarachter was een wit doek gespannen waarop in groote zwarte letters de dwingende zinspreuk stond, die de avond beheerschte. Terwijl het meisje langzaam haar weg door de volte zocht, vergeefs uitziend naar de twee Suffragettes op wier dringend verzoek ze gekomen was, passeerde ze een groote groep vrouwen in vreemde plompe kleeren, | |
[pagina 171]
| |
ze droegen wijde rokken van grové donkerbruine stof, witte gesteven mutsen en bonte schorten en op elk kleedingstuk zag ze een teeken, een zwarte pijl. Opeens herinnerde ze zich, dat ze diezelfde wonderlijke verkleedpakken had gezien, toen de optocht in Whitehall langs haar heen ging... op het oogenblik, dat oom Henry woedend het gordijntje neertrok. ‘How do you do?’ zei een zachte, melodieuse stem en vlak voor haar stond zoo'n wonderlijk uitgedoste figuur, plomp en breed in de zware grove kleeren en met moeite herkende ze onder de gesteven witte muts het fijne, bleeke gezicht en de schuwe, lieve oogen van het meisje, dat ze tegen de ruwe kerels in Hyde Park verdedigd had. ‘Wat ben ik blij, dat u gekomen bent,’ zei ze. ‘Ik heb op de eerste rij een plaats voor u,’ en ze nam Joyce's arm om haar erheen te brengen. ‘Mijn vriendin, de spreekster, die u gisterenmiddag gehoord hebt, is vanavond niet hier, ze moest onverwacht voor iemand anders invallen en naar Peckham, waar Lloyd George op een kiesrechtmeeting voor de liberale partij spreekt.’ ‘Waarom moet ze daarbij zijn?’ vroeg Joyce, teleurgesteld, dat zij de dwingende, suggestieve stem niet weer zou hooren. ‘Om de vergadering in de war te sturen. U hebt toch zeker wel gelezen, dat de Suffragettes dat geregeld doen? Ze vallen de spreker in de rede en vragen hem wat zijn plannen omtrent het vrouwenkiesrecht zijn.’ ‘En wat gebeurt er dan?’ Evelyn lachte. ‘Dan wordt de Suffragette, die dat vraagt, beetgepakt en uit de zaal gesmeten en dan staat er een paar minuten later in een andere hoek een ander op en doet dezelfde vraag.’ | |
[pagina 172]
| |
‘Daar is toch zeker heel veel moed toe noodig,’ zei Joyce, die zich met een huivering de metselaars van de vorige dag herinnerde. ‘Verschrikkelijk veel moed,’ knikte de ander en er vloog een heftige blos over haar bleeke gezichtje. ‘Het is naar mijn meening de afschuwelijkste taak, die een Suffragette kan worden opgelegd. Ruiten ingooien en opgepakt te worden door de politie is láng zoo erg niet.’ ‘Uw vriendin is zeker heel erg moedig?’ ‘De moedigste en vurigste van ons allen. En er gaat een kracht van haar uit... een suggestie... dat zult u wel ervaren, als u haar beter kent.’ ‘Waarom draagt u deze vreemde kleeren?’ vroeg Joyce, terwijl het blonde meisje haar voorging naar de plaats, die voor haar gereserveerd was. ‘Weet u dat niet? Och... dan weet u toch nog maar heel weinig van de Suffragettes. U bent een vreemdeling nietwaar, al spreekt u wonderlijk goed Engelsch, bijna zonder vreemd accent. Deze kleeren zijn gevangeniskleeren, precies zoo zien de vrouwelijke gevangenen in Holloway eruit. Alle vrouwen en meisjes, die hier vanavond zulke kleeren dragen, hebben in de gevangenis gezeten, om onze zaak te dienen, sommige éénmaal, zooals ik zelf, andere al herhaaldelijk. Een is er, kijk, daar staat ze, dat kleine dikke dametje met dat vroolijke, blozende gezicht, die al zesmaal gevangenisstraf heeft ondergaan. Daarom heeft ze zes strepen onder het insigne, dat alle ex-gevangenen mogen dragen... Eén streep voor elk vonnis; ze is er verschrikkelijk trotsch op en ze vertelt aan iedereen, dat ze er juist verleden week nog een heeft bijgekregen. Op het oogenblik zitten drie en twintig van ons een vonnis van twee maanden uit, omdat ze geprobeerd hebben “the House of Commons” | |
[pagina 173]
| |
binnen te dringen en een petitie van de Suffragettes aan de eerste Minister te geven. Mrs. Pankhurst is een van haar. O... maar als u Mrs. Pankhurst niet kent, kunt u ook onmogelijk weten wat de beweging van de Militant Suffragettes ís, dan kunt u onmogelijk begrijpen, hoe wij aan zooveel geestdrift en uithoudingsvermogen en doorzettingskracht komen. Mrs. Pankhurst is de ziel van alles... de drijvende kracht... een kracht, die wij allemaal voelen, altijd... die ook werkt, wanneer ze niet bij ons is... zooals vanavond, nu ze in de gevangenis is en alleen maar aan ons kan denken... Kijk maar...’
Ze wees naar het podium. De bestuursleden namen juist haar plaatsen rond de groenbekleede tafel in. In een van haar, een jonge vrouw, herkende Joyce Christabel Pankhurst, wier portret ze ontelbare malen in de krant had gezien. Nu waren alle stoelen bezet, maar alleen de middelste, een leuningstoel voor de voorzitster, bleef leeg en daarop hing een wit kartonnen kaart, waarop met groote, duidelijke letters stond: ‘Mrs. Pankhurst's Chair.’ Joyce stond er stil en vreemd ontroerd naar te staren. Het was onbegrijpelijk, het was onzinnig en om te lachen... maar je voelde, dat er een macht uitging van die leege stoel en het witte bordje met de zwarte letters; dat ze alle oogen naar zich toetrokken, alle aandacht voor zich opeischten. In de reusachtige zaal was geen plaats onbezet en al de oogen van de zwijgend wachtende vrouwen hingen als in een ban aan de stoel en dat opschrift. Toen stond Christabel Pankhurst op en wees er naar; een zwijgend gebaar als een groet; en dadelijk barstte een geestdriftig handgeklap los, het duurde | |
[pagina 174]
| |
minuten eer het bedaarde en ze zich verstaanbaar kon maken. Toen vertelde ze met haar zuivere en klankvolle stem, dat haar moeder deze zelfde avond uit de gevangenis zou worden ontslagen, omdat haar gezondheid de laatste dagen zeer slecht was geworden; zij zou dadelijk naar een nursing-home worden getransporteerd, om daar weer op krachten te komen. ‘Maar wij weten allemaal, dat haar gedachten op dit oogenblik bij ons zijn, zooals de onze bij haar... want het is háár geest, die ons bezielt en die de kracht van onze beweging is, háár geloof en haar vast en onwankelbaar vertrouwen in onze overwinning, dat ze overdraagt op ons allemaal, vanavond als alle andere dagen...’ Een stilte... De zelfverzekerde, rustige spreekster had plotseling haar woorden afgebroken en scheen verward en ontsteld. Ze boog zich voorover, ze hield haar hand als een schut boven de oogen en tuurde naar het verre einde van de zaal. Een onrustig gemurmel verspreidde zich... wát was er? Christabels handen grepen de rand van de tafel... nu staarde ze, of ze een verschijning zag. Alle hoofden wendden zich, iedereen volgde haar blik. Over het middenpad naderde de donkere, eenvoudige figuur van een bejaarde, deftige dame. Ze liep kaarsrecht maar heel langzaam, alsof iedere stap haar de grootste moeite kostte. Er viel een stilte in de zaal, een stilte en een spanning, zoo machtig en intens, dat het werd of geen der aanwezigen meer durfde ademen. Nu stond de donkere gestalte voor het podium... ook daar hadden zich alle gezichten naar haar toegewend, ontsteld en verrast, lachend en bijna schreiend van ontroering. Nu liep zij de treedjes op, recht naar | |
[pagina 175]
| |
de stoel toe, waarop het bordje hing... zij nam het bordje weg en ging zitten. En dan, als sloeg er een bliksem door de zaal, sprongen al die honderden en honderden vrouwen op en een kreet, een gejuich donderde tusschen de wanden. Het eindigde niet... het hield aan... telkens zwol het opnieuw... als bazuingeschal klonk het... het was lachen en roepen en schreien en juichen tegelijk! ‘Mrs. Pankhurst! Pankhurst! Pankhurst! Our Leader! Heil Mrs. Pankhurst! Dear Mrs. Pankhurst!’ Handen strekten zich, gezichten, vreemd vertrokken van ontroerde vreugde, drongen nader, drongen dicht om het podium heen. Ontelbare handen wuifden, zwaaiden vlaggetjes en banieren... ‘Pankhurst! Mrs. Pankhurst! Heil! Heil!’ Heel rechtop zat Mrs. Pankhurst en heel stil... roerloos lagen haar handen op de leuningen van haar stoel. Haar gezicht was bleek, perkamentachtig van kleur, en doorschijnend als het gezicht is van iemand, die heel lang ziek is geweest. Het was een fijn en zacht, moederlijk ernstig en rustig gezicht, alleen in de oogen was een vurige, bijna fanatische gloed en kracht. Zij zat daar en keek... ze liet de storm van liefde en genegenheid en geestdrift over zich heengaan, maar het was te zien, dat haar schouders trilden en tranen gleden uit haar oogen, aldoor meer dankbare, ontroerde tranen. Totdat zij eindelijk haar hand ophief en met moeite opstond om te spreken... stilte viel als bij tooverslag, geen stoel verschoof meer, geen kuch klonk. En zij sprak. Zij sprak met een stem, die moe en langzaam en bijna klankloos was, maar die nochtans tot in de uiterste hoek van de zaal drong. Zij vertelde van de gevangenis, die zij juist verlaten had. De vrouwengevangenis van Holloway, waar tal van | |
[pagina 176]
| |
vrouwen, heel jonge meisjes soms, kinderen nog bijna, werden opgesloten, omdat zij gezondigd hadden tegen de wetten, die door mannen gemaakt waren; gezondigd, omdat de maatschappij haar niet in staat stelde een eerlijk, behoorlijk leven te leiden. Zij vertelde van de hardheid, de liefdeloosheid in de gevangenis, waar de wetten en regels zoo wreed en vernederend waren, dat ze elk sprankje geloof in de goedheid van de menschen onherroepelijk moesten verstikken. En toch waren er vrouwen, die vele jaren van haar leven in die plaats doorbrachten, vrouwen, die er stierven en vrouwen, die er een kind ter wereld brachten, maar er was er geen, die de gevangenis verliet zonder naar lichaam en geest ziek en gebroken te zijn. ‘Ik heb daarginds vreeselijke dingen gezien,’ de smalle, witte handen van Mrs. Pankhurst maakten een dreigend gebaar; ‘telkens weer heb ik afgebeulde, mishandelde, vertrapte seksegenooten gezien en iedere keer weer heb ik tot mijzelf gezegd: géén vrouw, die een greintje vrouwelijkheid bezit, mag dulden, dat deze door de mannen gestichte en gesanctionneerde martelplaats voor vrouwen blijft bestaan. Wij allen zijn de heerschappij van de mannen en onze onmondigheid beu, wij willen onze taak in de wereld vervullen en die wereld tot een beter woonplaats voor de vrouwen maken, dan ze tot nu toe geweest is.’
Eenvoudig en rustig had ze gesproken, zonder eenig pathos, bijna zonder verheffing van stem, maar met een innerlijke bewogenheid, een stuwing van heftige ontroering, die elk woord een wonderlijke macht gaf... diezelfde, ondefinieerbare macht, dat fluïdum, dat ook de woorden van die andere had vergezeld, dat woorden tot gevleugelde pijlen maakt. Ze vlamden en striemden, | |
[pagina 177]
| |
ondanks de onbewogenheid waarmee ze werden uitgesproken en de beelden, die ze opriepen, namen dreigend en onontkoombaar bezit van de geest. En langzaam, geleidelijk kwam er een hevige opwinding, een stille bezetenheid onder de luisterenden. Nog was de stilte volkomen, geen kuch klonk, geen voet verschoof, maar het was de stilte van een bijkans ondragelijke spanning. Het was of al deze honderden vrouwen sprongbereid wachtten; bereid om dadelijk met één geweldig gemeenschappelijk élan te gehoorzamen...; het was of zij wachtten, met een koortsig, bijna ondragelijk verlangen naar de daad van zelfverloochening en opoffering, die van haar zou worden geëischt. Sterker en heviger woorden koos de beheerschte, rustige stem... opzweepende, opwindende woorden, die tot daden riepen, tot daden dreven... daden tégen de wetten, tégen de wreede onrechtvaardige wetten van een land, dat zijn vrouwen gelijkstelde met slaven. Elke onrechtmatige daad van een Suffragette was een goede daad, een steen aan het groote machtige gebouw der Vrijheid, dat zij optrokken voor zichzelf en voor alle komende geslachten. Ieder protest tegen het onrecht was een rechtmatige daad, want het vestigde de aandacht van de dommen en onverschilligen op de groote nood van de vrouwen. En elke Suffragette, die gevonnist werd en haar straf boette, volbracht een goede, groote daad en zou later mee kunnen getuigen tegen die grootste schande van het Engelsche volk: zijn onmenschwaardige gevangenissen. ‘Ik zal niet rusten,’ besloot Mrs. Pankhurst; - ‘ik mág niet rusten, al voel ik mij moe en ziek, want ik weet dat gij allen op mij wacht en ongeduldig zijt om uw goede daden te volbrengen. Morgen zullen wij beginnen een nieuwe Kruistocht voor te bereiden, wij zullen nieuwe | |
[pagina 178]
| |
middelen zoeken en vinden om ons doel te bereiken, straffer middelen, omdat de vorige niet hielpen. Binnenkort eisch ik opnieuw uw moed en zelfverloochening op. Voor het oogenblik vraag ik alleen uw geldelijke steun, want geld, heel veel geld is er noodigGa naar eind10. Toen de abt van Clairvaux de Kruistocht naar het Heilige Land predikte, gaven de riddervrouwen vreugdig haar juweelen, als een offer voor het heilig doel. Welnu, dat offer vraag ik u vanavond. Dat ieder vanavond geve wat zij missen kan, iets waarop zij gesteld is, waaraan zij gehecht is... en zij moet het graag geven, met liefde en geestdrift. Want wat beteekenen sieraden en uiterlijk bezit tegenover de nood van de vrouwen, wat beteekent een offer van goud of parels tegenover het andere, dat thans op dit oogenblik gebracht wordt door de drie en twintig van onze zusters, die nog in Holloway gevangen zijn. Komt dus! Gij allen, die hier gekomen zijt, om van uw liefde voor “the Cause” te getuigen... Komt en geeft!’ In alle rijen, in alle gelederen waren zij opgestaan; jonge en oude vrouwen, vrouwen met omslagdoeken en met zijden japonnen, jonge meisjes met stralende gezichten en deftige matrones met witte haren; en als een wél gedisciplineerd leger, automatisch gehoorzamend aan zijn generaal, kwamen zij naar het podium. Voor de tafel, vóór Mrs. Pankhurst's stoel stond een mand. En terwijl de vrouwen daar langs liepen, namen zij hun sieraden af en wierpen ze erin. Joyce zag, hoe een statige oude dame een zware, gouden armband afgespte en zij hoorde metaal gerinkel, toen het voorwerp op de andere viel, want nog altijd was er een vreemde, gespannen stilte. Ze zag, dat een andere vrouw haar beurs wijd opende en de inhoud in de mand stortte met een gebaar of ze dankbaar was, ervan bevrijd | |
[pagina 179]
| |
te zijn en ze zag, dat een jong meisje een medaillon van haar hals nam en het kuste voor ze het afstond met een dappere, bevende glimlach. En dan kwam er een vrouw, die zich een ring met een groote brillant van de vingers trok en een werkmansvrouw, die een simpele zilveren speld van haar omslagdoek losmaakte. En toen stond óók Joyce op... als de anderen. Ze gaf zich geen rekenschap, ze gehoorzaamde eenvoudig en vanzelfsprekend aan een onontkoombare macht en voegde zich in de eindelooze rij, die langs het podium trok. Er was een wilde vreugde in haar hart... een gevoel, of ze op dit oogenblik pas waarlijk begon te leven, een verheven geluksgevoel, dat ze nog nooit gekend had en dat toch zóó vertrouwd scheen, of ze er altijd op had gewacht. Ze droeg geen ander sieraad dan een kleine ring met een turkoois, die aan haar moeder had behoord... maar zij wist heel zeker... zóó zeker als je alleen de dingen weet, die niet gezegd zijn en niet geschreven staan: het was haar moeders wensch en wil dat ze die ring hier gaf... dit was de eerste vervulling van de belofte, die moeder haar gevraagd had... de belofte om mee te vechten tegen het onrecht, dat de vrouwen lijden. Tusschen de rijke oogst van goud en zilver, van diamanten, robijnen en parelen viel Joyce's kleine turkooizen ringetje. Ze was niet schuw of verlegen en ook niet verwonderd over zichzelf, het scheen een volkomen vanzelfsprekende daad, die zij even rustig en blij verrichtte als de anderen. Ze keek naar Mrs. Pankhurst, toen ze langs haar ging. En de glimlach op het vermoeide, bleeke gezicht van de leidster scheen haar als een herkenning, een weerzien... het was of de oogen zeiden, wat de Suffragette in het Park had gezegd: Jij hoort bij ons! | |
[pagina 180]
| |
De vrouwen zetten een lied in terwijl zij heengingen en de zaal was vol van het machtig geruisch van haar overwinningszang. Joyce verstond de woorden niet, maar ze voelde het rhythme van energisch stappen, van stijgen en voorwaarts dringen. Boven haar hoofden wuifden de vlaggen en de banieren zwaaiden... al die groote witte banieren schalden hun dwingende strijdkreet: ‘Votes for Women!’ Dit, dacht Joyce, terwijl ze meeliep als in een trance, is het grootste, heerlijkste oogenblik van mijn leven. |
|