Vrouwenkruistocht
(1930)–Jo van Ammers-Küller– Auteursrecht onbekend
[pagina 128]
| |
Zesde hoofdstuk.Joyce zat op de breede bank vol kussens onder het hooge, schuine raam van Gloria's atelier. Het groote donkere huis op de stille grauwe Bloomsbury Square bevatte geen enkel vertrek, dat op een Hollandsche huiskamer geleek, waar een groote tafel in het midden stond, waarop je boeken of naaiwerk kon leggen, met een lamp erboven, die een zacht en toch helder licht verspreidde, met een theeblad, een zingende theestoof en een leesportefeuille met stukgelezen tijdschriften van een half jaar oud. En het gezelligste, het eenige huiselijke vond ze dit groote, volle en rommelige vertrek boven-achter in het huis, dat een wonderlijk mengsel van boudoir en schilderswerkplaats was en waar haar mooie nichtje, met een witte schildersjas over haar ruischende sleepjapon voor een reusachtige ezel stond en werkte aan een reclameplaat, die haar moeders vrouwenkiesrechtbazar door heel Londen bekend moest maken. Joyce plooide, schikte en naaide al sinds vele dagen aan een groote collectie speldenkussens, sachets, theemutsen en taschjes, die eveneens voor de bazar waren bestemd en haar vlugge fijne vingers hanteerden met liefde en genot het kostbaar materiaal, dat in overvloed tot haar beschikking was gesteld: fluweel, satijn, kant, | |
[pagina 129]
| |
goudkoord en flitsende kralen. Zoodra Mrs. Cornfelt ontdekt had, dat het Hollandsche nichtje, ondanks haar simpele en oud-modische kleeren, een uitmuntende smaak en een groote handigheid bezat, had ze haar met gemoedelijke heerschzucht de vervaardiging van een zoo groot mogelijk aantal artikelen voor de bazar opgedragen en bij Selfridge een enorme voorraad materiaal besteld. De nota had in het pak gelegen en Joyce, terwijl haar vingers genotvol zochten tusschen knisterende zij en glanzend fluweel, moest toch telkens denken aan al wat tante Clara met dat geld voor haar armen had kunnen doen; hoeveel kannen soep, hoeveel bonnen voor melk en eieren het vertegenwoordigde... En telkens ook moest ze overdenken, terwijl ze zat te plooien, te passen en te naaien, hoe een paar van die kleurige, fleurige dingen het Home voor de arbeidsters, het Home voor de zeelieden en het Home voor de zwakke kinderen zouden opvroolijken, die groote, sombere, gladgeverfde en zindelijke, maar innig onhuiselijke Homes, die haar telkens, wanneer ze er kwam, zoo'n onrustig triest en bijna beschaamd gevoel gaven. Natuurlijk wist zij wel, dat in het rookerige, mistige Londen alle verf in de loop der jaren met een grauwbruin waas overtrokken werd en dat de menschen en kinderen, voor wie de Homes gesticht waren, dikwijls zoo zorgeloos omsprongen met het materiaal en meubilair, dat men alleen op degelijkheid en doelmatigheid bedacht moest zijn. Maar wanneer ze er kwam - en zij vergezelde oom Henry menig keer, terwijl ook tante Bessie haar reeds een paar maal had meegenomen bij haar officieele bezoeken - en dan de moede, magere, grauwbleeke gezichten langs de lange, kale tafels zag, de kartonnen bordjes met spreuken, de strenge reglementen aan de wanden, de emaille theekoppen, de gedeukte borden, | |
[pagina 130]
| |
de kapstokken met de schamele hoeden, jassen en mantels, dan moest zij altijd weer aan tante Clara denken, die zichzelve elke weelde ontzei, omdat zij nooit genoeg kon geven aan al de armen, die zij wilde helpen; die over de ijdelheidsvertooning van bazars en fancy-fairs zoo bitter en hard kon spreken en dan uit de bijbel citeerde, dat een kemel eerder door het oog van een naald gaat, dan een rijke ingaat tot het koninkrijk der hemelen... De plannen voor tante Bessie's bazar bleken uiterst gewichtig te zijn en werden door haar helpsters op ontelbare lunches, tea's of diners ernstig en diepzinnig besproken. Het was in haar aller oogen het grootste feit van de naaste toekomst, waarin de belangen van alle vrouwen van Londen en Engeland en dus feitelijk van de heele wereld culmineerden. De bazar moest een enorme som gelds opbrengen en met dat geld zou een propaganda gevoerd worden, zóó sterk, zóó overweldigend, dat het aarzelend Parlement en het weifelende Ministerie binnen enkele maanden voor de aandrang der kiesrechtdames zouden moeten zwichten. En wanneer het groote, machtige Britsche Rijk zijn vrouwen ‘the Vote’ verleende, zouden ál de andere volken van de wereld natuurlijk volgen...
Het scheen Joyce in die eerste weken van haar verblijf in Londen, dat niet alleen voor tante Bessie en haar vriendinnen en discipelen, maar voor al de millioenen menschen in de reuzenstad het vrouwenkiesrecht het groote probleem was, waarom de wereld draaide en dat heel het drukke, gonzende, voortbruisende leven in het teeken van ‘Votes for Women!’ stond. Elke morgen, wanneer ze met Lancelot uitging, zag ze het met reusachtige letters op stoepen, muren en | |
[pagina 131]
| |
gevels gekalkt: ‘Votes for Women!’ Van ontelbare aanplakbiljetten schaterde het haar in felle kleuren tegemoet: ‘Votes for Women!’ Met vlammende letters stond het des avonds tegen de rossig donkere hemel van Piccadilly geschreven: ‘Votes for Women!’ En de kranten, die in een stapel op de tafel in de hall lagen, droegen dikke opschriften op het hoofdblad: ‘Premier discusses Womens Suffrage... To night Suffrage meeting in Albert Hall... Deputatie van vrouwenkiesrechtvereenigingen bij de Minister...’ De post bracht dagelijks een groot aantal krantenknipsels uit alle deelen van het Britsche Rijk en zelfs uit andere landen: Duitschland, Zweden en Amerika, waarin vóór of tégen het vrouwenkiesrecht geschreven werd. Die lagen dan eerst op gedreven zilveren schalen in de salons en werden later door Miss Jones, de vermoeide en sjofele secretaresse van tante Bessie, in groote boeken geplakt. Daarin las Joyce menigmaal korte, schampere verslagen van de daden dier andere gesmade en verachte vrouwen, de Suffragettes, die de wonderlijkste methodes bleken te hebben om van haar verlangen naar ‘the Vote’ te getuigen. Soms zaten ze een etmaal achtereen op de stoep van de Premier, wachtende op een audientie, die hun toch niet werd toegestaan; dan weer gooiden ze steenen met ‘Votes for Women’ erop door de ruiten van een regeeringsgebouw, waarna ze zich gewillig lieten arresteeren en naar de gevangenis voeren; en een van haar had kans gezien om haar strijdkreet met groote dikke letters op een zuil in de vergaderzaal van het Parlement te stempelen,Ga naar eind6 een feit waarover de kranten dagenlang een stroom van verontwaardigde en woedende ingezonden stukken gaven. Natuurlijk waren al zulke dingen dwaas, vruchteloos en vooral ten zeerste onvrouwelijk, maar het was toch | |
[pagina 132]
| |
wel verschrikkelijk grappig, om ervan te lezen en het leek toch wel een kostelijk avontuur om er aan mee te doen. Want elk plan bleek ieder keer opnieuw met de grootste slimheid en heimelijkheid uitgedacht en uitgevoerd, zoodat het altijd weer aan de waakzame oogen van agenten en rechercheurs ontsnapte; bijna dagelijks zagen de Suffragettes kans om vergaderingen van bezadigde en verstandige mannen binnen te sluipen en ze te verstoren met haar luid geschreeuwd: ‘Votes for Women!’ en telkens weer hielden ze demonstraties met haar vaandels en banieren van paars-wit-en-groen. Ze klommen het Nelson Monument op Trafalgar Square,Ga naar eind7 om vandaar de samengestroomde menigte toe te spreken, of ze klonken zich met een ketting aan het een of andere hek, zoodat de politie de grootste moeite had om hen te arresteeren. Maar de kranten, die de Suffragettes ‘hooligans’Ga naar eind8 noemden, vonden geen woorden schamper en hatelijk genoeg, om haar daden te hekelen en wanneer er een heel enkele maal in het huis der Cornfelts over haar werd gesproken, was het met bittere en hoonende verachting.
Lancelot zat tegenover Joyce in een hoek van de vensterbank, hij verveelde zich en tuurde mismoedig naar de musschen, die over het zwarte plat hipten. Er was door het groote venster geen ander uitzicht dan een eindeloosheid van zinken daken, zwarte schoorsteenen en donkere muren met kleine vervallen vensters en groote vochtplekken, als van een vies bederf; een troosteloos uitzicht van grauw en grauwzwart. Voor verscheidene van die onverhulde vensters zaten vrouwengestalten; altijd zaten ze er, elke morgen, middag en avond over een strijkplank of een tafel met naai- | |
[pagina 133]
| |
werk gebogen. 's Avonds hing er voor sommige vensters een lap als gordijn, maar de meesten bleven onbedekt en in de verlichte ruimte van een kleine kamer zag je dan dezelfde vrouwen nog altijd voor haar strijkplank of naaimachine, die onder een naakte gasvlam waren geschoven... Soms speelden er kinderen of staarden, met hun gezichtjes tegen de ruiten gedrukt, naar buiten. Negen pond, zeventien shilling en sixpence hadden de zijden en kanten lappen voor de speldenkussens en de sachets gekost... Wat zouden die vrouwen achter haar naaimachine en strijkplank niet kunnen doen met negen pond, zeventien shilling en six... ‘Joyce... toe wees eens lief en naai een paar nieuwe strikken voor me op mijn lila jurk. Ik heb het lint gekocht, pompadour... beeldig, het ligt in de slaapkamer op mijn toilettafel. Jij hebt veel meer slag om strikken te maken dan Rosa en ik moet vanavond extra mooi zijn...’ Joyce's verbeelding zag Gloria's triomfen... Gloria in een balzaal in lila tule met strikken van pompadour... Gloria tusschen zwermen aanbidders, waarvan ze de rijkste en voornaamste koos, omdat ze immers een modern, verstandig meisje was... ‘Is er bal vanavond?’ ‘Ja, bij Lady MacConnor, maar daar kan ik helaas niet heen. Mama presideert een kiesrechtmeeting, waar ik harp moet spelen. Gelukkig ga ik daarna met Stephan Britwell in The Savoy soupeeren.’ ‘Waarom zeg je helaas?’ Joyce had de japon uit Gloria's kleedvertrek gehaald en spreidde de wolkende tule voorzichtig over haar schoot... Een droom... Zooiets te kunnen dragen... Bewondering in aller oogen te zien... Zwermen aanbidders en één uitverkorene met | |
[pagina 134]
| |
wie je gaat soupeeren... Stille verstandhouding van een blik, een handdruk...; Maar volgens Gloria waren de moderne meisjes wél-beheerscht en verstandig en kozen degeen, die het meeste geld en de meeste relaties had. ‘Omdat het vrouwenkiesrecht me verveelt, my dear... omdat ik mama's meetings, bazars en comité's hopeloos beu ben.’ ‘Maar je doet het toch uit liefde voor the Cause...’ Gloria lachte haar zilveren lachje en ruischte met haar zijden strooken naar het Rococo-kabinet, om een nieuwe tube verf te zoeken. ‘Doet iemand hier in huis iets uit vrije verkiezing? Wij doen immers allemaal wat mama wil... Mama is de generaal en al de anderen vormen het goedgedrilde leger. Alleen Magda ziet kans zoo nu en dan te deserteeren...’ Hoe is het mogelijk, dat ze de fout in haar teekening niet ziet, dacht Joyce met een schuine blik naar het hopeloos scheeve, bolle gezicht van de linker Victorydame, waaraan Gloria met vernieuwde ijver begon te werken. Maar de ervaring had haar geleerd, dat Gloria geen raad of critiek verlangde en haar zilveren stem scherp en kwetsend kon klinken, wanneer iemand iets over haar werk zei, dat haar niet beviel. ‘Mama zwoegt ontzaglijk hard voor het vrouwenkiesrecht,’ vervolgde het mooie nichtje, ‘en voor haar is het te hopen, dat het nog heel lang duurt, eer we het krijgen. Want dan zal ze bepaald verschrikkelijk ongelukkig en gedésoeuvreerd zijn. Dan wordt ze zenuwachtig en begint over haar rheumatiek en haar corpulentie te tobben en moet naar badplaatsen en sanatoria, tot ze weer een ander doel heeft gevonden, waar ze haar energie aan kan besteden. Eerst zijn de Homes haar hobby geweest, toen het Kinderziekenhuis, toen de | |
[pagina 135]
| |
Fabian Society en nu het vrouwenkiesrecht. Mama kan nu eenmaal niet leven zonder haar drawing-rooms, bazars, krantenartikelen, tea's en sandwiches met komkommer en gruyèrekaas... zonder de zwermen aanbiddende dames, die haar “de groote Mrs. Trelawney” noemen... Want ze ís een groote figuur... ze is om zoo te zeggen het klassieke bewijs voor de noodzakelijkheid van het vrouwenkiesrecht. Daarom is en blijft papa de man van Bessie Trelawney en wij de dochters van Bessie Trelawney. En dat is de voornaamste reden, waarom ik binnenkort verkies te trouwen... ik wil eindelijk eens wat anders zijn dan alleen maar de dochter van een moeder, die zoo wonderbaarlijk knap en energiek is.’ Ze kneep wat karmijn uit de versche tube op haar palet en keek door haar lange krullende wimpers met een ontevreden vertrokken mondje naar haar teekening. ‘Het geval van mama wordt in alle brochures en op alle meetingen aangehaald, om te toonen hoe onrechtvaardig het is, dat een vrouw, die tehuizen en hospitalen en bewaarscholen heeft gesticht en zelf een groot fortuin beheert, als staatsburger achterstaat bij de onnoozelste boerenkinkel. En omdat mama nu eenmaal een geboren leidster is, kan ze het met de andere vrouwenkiesrechtvereenigingen niet vinden en heeft er zelf een gesticht, waar de dingen precies gebeuren, zooals zij het wil.’ ‘Waarom,’ waagde Joyce de vraag, die haar al dikwijls gepuzzeld had, maar die ze in het bijzijn van oom Henry of tante Bessie nooit had durven stellen, ‘zijn er zoovéél vereenigingen, als ze toch allemaal hetzelfde doel nastreven?’ ‘Och, vrouwen krijgen na een poosje altijd ruzie,’ zei Gloria laconiek. | |
[pagina 136]
| |
‘De Suffragettes houden toch ook meetings en schrijven brochures voor hetzelfde doel...’ ‘De Suffragettes?’ Gloria's gezicht werd minachtend en hard als al de gezichten van de Cornfelts, wanneer de schandelijke naam werd uitgesproken, ‘die beschouwen wij niet als medestrijdsters, de Suffragettes werken met middelen, die onvrouwelijk en daarom verachtelijk zijn.’ ‘Maar waarom doen ze dat?’ Joyce moest weer denken aan de optocht in Whitehall..., daarbij waren zooveel stille, bejaarde vrouwen geweest, zooveel vrouwen met verwerkte, zorgelijke gezichten; die zouden toch geen ramen ingooien of politieagenten bevechten uit baldadige overmoed en zucht om onvrouwelijk te zijn? ‘Omdat de leidsters het haar bevelen,’ zei haar nichtje met een schampere lach. ‘Christabel Pankhurst en Jane Taylor en de anderen! Mijn broer Tom beweert, dat de Suffragettes onder een soort hypnose staan en alles doen wat haar leidsters willen, al zou het brandstichting of moord zijn.’
Joyce had Thomas Cornfelt, de eenige zoon, een paar malen gezien, wanneer hij tezamen met andere belangwekkende persoonlijkheden aan zijn moeders disch te gast was genood. Zij wist, dat hij een politieke carrière maakte, waarop tante Bessie geweldig trotsch was; hij was bij de laatste verkiezingen lid van het Lagerhuis geworden en zijn ‘maidenspeech’ pronkte in kalfsleer gebonden op haar schrijftafel; hij schreef vele artikelen over economie en volkshuisvesting in gewichtig uitziende tijdschriften, die tusschen de Tatler, de Sketch en de Sportsman in de salons lagen. Het eenige merkwaardige aan Thomas Cornfelt was, naar Joyce meende, zijn durf om tégen het vrouwen- | |
[pagina 137]
| |
kiesrecht te zijn en die meening in zijn moeders huis rustig en zelfverzekerd te verkondigen. Zij had naar hem geluisterd, toen hij er aan een diner heftig over discussieerde met een jonge, vrouwelijke dokter uit Amerika en na het diner had ze hem met diezelfde vrouwelijke dokter op een der sofa's in de salons zien zitten, even toegewijd verdiept in een flirt, als daarstraks in de problemen van het ‘Votes for Women’. Een lange magere man, zorgvuldig gekleed, beheerscht en flegmatisch; het type van een Engelschman, die in niets zijn half-Hollandsche afkomst verraadde. Hij had een knap, sterkgebruind, verweerd gezicht, een energieke mond onder een smalle lang-gepunte knevel en scherpe, groenbruine, diepliggende oogen, die haar een paar maal met een ironische nieuwsgierigheid hadden bekeken. En hoewel hij nog jong was, even dertig, was zijn haar al heelemaal grijs bij de slapen. ‘Je broer Tom is altijd verschrikkelijk hatelijk over het vrouwenkiesrecht,’ zei Joyce met een onbestemde wrevel tegen de zoon en erfgenaam der Cornfelts. ‘Toen hij er met die Dr. Mabel Clapmann over sprak, zei hij, dat hij het gezeur van verwende kinderen vond.’ ‘Och, hij heeft er reden voor,’ zei Gloria vergoelijkend, terwijl ze haar palet neerlegde en naar de Venetiaansche spiegel ging, om haar tulen ruche, die tot hoog achter haar kleine ooren de gebaleineerde boord omsloot, op te kruiven. ‘Want zijn gewezen vrouw is een Suffragette, die in de gevangenis heeft gezeten en altijd bij de belhamels hoort, wanneer ze een aanval op het parlementsgebouw doen. Twee jaar geleden is ze een volgeling van Jane Taylor, een van de leidsters, geworden en toen Tom zich daartegen verzette, is ze van hem weggeloopen en met die vrouw gaan samenwonen. Toen heeft Tom het kind, ze hadden | |
[pagina 138]
| |
één dochtertje van vijf jaar, opgeëischt... zij wou het niet afstaan, maar het recht was aan zijn kant. En toen zijn er ellendige scènes geweest, waar vader en moeder verschrikkelijk veel verdriet van hebben gehad, want ze zetten hier zulke dingen dadelijk in de kranten...’ Dus dát was de reden, waarom oom Henry en tante Bessie zoo vol bittere haat waren tegen de Suffragettes... Joyce's romantische verbeelding keerde zich naar de vrouw van Tom Cornfelt en zag haar als Eliza uit de Negerhut, vluchtend over de ijsschotsen met haar kind in de armen... Stellig was Tom's vrouw bij die optocht geweest, op de dag van haar aankomst. Daarom had oom Henry toen het gordijntje met zoo'n booze ruk omlaag geduwd. Ze vond het alles opeens geweldig boeiend en interessant. ‘Is mijn japon klaar?’ vroeg Gloria. ‘Ik moet me vroeg kleeden, want het neemt me wel een uur om naar die meeting in Streatham te komen.’ Joyce schrok op uit haar gepeins en haar handen, die loom en werkeloos tusschen de tule en de strikken van pompadour hadden gelegen, begonnen weer rap en vlug te bewegen. Lancelot geeuwde lang en klagelijk. Hij vond het tijd, dat er een eind kwam aan het zitten in die vensterbank, waar hij niets dan rapperige musschen zag en met een hardhandige tik op zijn neus verboden werd, wanneer hij het waagde te blaffen tegen de zwervende, magere kat, die over de grauwe platten rondsloop. Aan de overzij, achter een naakt venster onder het zinken dak, werd een kleine petroleumlamp ontstoken. De vrouw, die daar werkte, die er altijd werkte, op welk uur van de dag je ook keek, schoof haar naaimachine zoo dicht mogelijk onder het licht en boog er zich overheen. | |
[pagina 139]
| |
Rosa, die haar scheen te kennen, had eens aan Joyce verteld, dat ze door haar man verlaten was en voor zichzelf en drie kinderen de kost moest verdienen. Een man had het recht, om zijn kinderen van hun moeder af te nemen - had hij ook het recht ze te verlaten...? Joyce voelde een brok in haar keel en ze zag opeens de gang van het huis op het Rapenburg... het was Woensdagmiddag... de banken zaten vol met wachtende arme menschen. En een klein vrouwtje met een zwaar kind in haar armen zei tegen tante Clara: ‘Er is geen recht voor ons soort vrouwen.’ En tante Clara antwoordde met haar stille droefgeestige stem: ‘Voor ons soort net zoo min...’ Wat had moeder gezegd - die laatste morgen in het Concentratiekamp? ‘De vrouwen hebben het slechtste deel. Joyce, zul je meevechten tegen het onrecht, dat ze de vrouwen aandoen...?’ Ze dééd immers mee! Ze maakte taschjes, sachets en kussens voor de bazar van het vrouwenkiesrecht. Het brok in haar keel zwol of het haar zou doen stikken. Ze sprong op en sloeg de wolkende tulen rok uit de kreuken. ‘Wat ben je toch handig,’ zei Gloria tevreden en ze nam een van de zwierige nieuwe strikken bewonderend tusschen haar vingers. ‘Wat zál ik mooi zijn vanavond. En wat zal die arme Stephan weer verliefd zijn!’ Ze begon de wals uit de ‘Merry Widow’ te fluiten en met de jurk voorzichtig tusschen haar geheven handen pirouetteerde ze met danspasjes uit de kamer.
einde van het eerste boek. |
|