| |
| |
| |
Hoofdstuk XXIII Dochter en vader
KITTY Coornvelt stond in den tuin midden op het grasveld, tusschen de rozen en petunia's en mikte kiezelsteentjes naar het raam van haar vaders kamer. Ze droeg een elegant japonnetje van dunne wit-wollen stof, zonder mouwen, heel kort, zoodat haar prachtig gevormde beenen bijna tot de knieën te zien kwamen. Onder een klein, diep in de oogen staand hoedje van fel-rood stroo, keek haar klein donker gezicht lachend en uitdagend maar toch met spanning en bijna iets van vrees naar het raam waarvoor de vitrage nog niet bewoog; vader was bij het opstaan nooit in een best humeur maar ze had zich nu vast in haar hoofd gesteld, dat ze dezen morgen met hem wóú praten.
En toen eindelijk Steven in zijn pyama en met een onwillig en slaperig gezicht voor het raam verscheen, noodigde ze hem met een wuiven van haar bruin ver-
| |
| |
branden arm en haar liefsten lach: ‘Maak vlug voort en ga mee wandelen, paps, het is zulk allemachtig fijn weer vanmorgen!’
Steven knikte, in een half uur zou hij klaar zijn. En hij trachtte de landerige stemming waarmee hij daareven was ontwaakt te doen overdrijven bij het vooruitzicht van Kitty's vroolijk en amusant gezelschap; tot wandelen waren zijn kinderen in den regel nooit te krijgen en hijzelf, dacht hij glimlachend terwijl hij de kranen van zijn douche opendraaide, had die antieke manier van zich voort te bewegen bijna verleerd. De uitdrukking was van Pim en bracht zijn gedachten opeens weer naar den jongen, hij wist nu weer, dat hij daareven half slapend over Pim had liggen soezen en dat zijn landerige ontstemming bij het ontwaken het gevolg was van wat hij den vorigen avond over hem had vernomen. Natuurlijk zou het wel overdreven blijken; van al wat oude tante Naatje positief beweerde te weten kon je altijd wel vijftig procent áfdoen, maar het feit, dat er in de stad over zijn jongsten zoon werd gepraat in verband met een getrouwd en alles behalve solide vrouwtje als die Gloria van Maanen was al erg genoeg. Hoe die oude teut van een tante daar op haar ouwe-wijven-hofje, - zoo-als hij haar pension voor oude dames oneerbiedig placht te noemen - van alle nieuws over hem en z'n familie op de hoogte bleek, was hem telkens weer een raadsel. Hij zag er altijd tegen op om haar ééns in de maand het plichtmatig bezoek en de rente harer schaarsche couponnetjes te brengen, overtuigd dat hij wel weer het een of ander zou hooren dat hem onaangenaam stemmen moest... Had zij niet geweten van Lody's communistische neigingen vóór de jongen nog vèertien dagen van zijn reis terug was en had hij niet tal van hatelijkheden over Millicent moeten hoo-
| |
| |
ren toen zij pas in het land en zijn verhouding tot haar nog nauwelijks meer dan vriendschap was? Oude tante Na had felle grieven tegen de moderne jeugd, tegen jonge meisjes die werkten, en bovendien van hun leven durfden te genieten. Een leven als Puck, Kitty, Millicent en zóóveel andere moderne meisjes leidden, die uitgingen met jongelui en hun mannelijke vrienden op haar kamer ontvingen, noemde de oude vrouw op haar scherpe en positieve manier zedeloos; en zij liet geen gelegenheid voorbijgaan om Steven te waarschuwen voor de ‘on-dits.’ die haar kennissen in de stad befluisterden en zich te beklagen over de schande die het jonge geslacht naar haar meening over den eerwaardigen naam Coornvelt bracht. Kom, hij wou niet aan zijn oude brommige tante denken, beloofde hij zich terwijl hij den ruigen handdoek weg smeet; en niet meer aan haar ellendige kletspraat over Pim of weer piekeren over het gesprek, dat hij voor een paar dagen met Lody had gevoerd, dat geen verheldering of toenadering tusschen hen had gebracht maar geeindigd was in een onbeheerscht, onverstandig uiten van wederzijdsche boosheid.
Vreemd... hij was maandenlang zoo optimist en luchthartig geweest over al wat zijn kinderen betrof, hij had zich zoo prettig veilig gevoeld bij de overtuiging dat ze volkomen in staat waren om hun eigen weg te kiezen en zichzelf te redden in het leven... en nu de laatste dagen betrapte hij zich telkens dat hij piekerde over Pim, over Lody, dat hij zich zorgen maakte over Elly's bleek gezichtje, al vond hij het probleem dat zij met haar Toon doorworstelde de moeite van het worstelen heusch niet waard. Zelfs Puck's cynische spotlust kon hem soms opeens heftig hinderen zoowel als de roekelooze manier waarop zij met haar kleine auto over de wegen vloog...
| |
| |
Millicent had hem al een paar maal saai en vervelend gescholden en zijn verweer, dat een man als hij wel eens aan wat anders had te denken dan aan sport en pretjes, viel, hij voelde het wel, allesbehalve in goede aarde...
Weer had Steven een driftig gebaar... hij wou nu aan dat alles niet denken, hij wou nu eens uitsluitend van de wandeling met zijn jongste dochtertje genieten, wat had ze er daareven weer allerleukst uitgezien, zij was de eenige van zijn meisjes, die zich wist te kleeden met de een beetje gedurfde chic die hij in een jonge vrouw zoo graag zag. En een oogenblik later betrapte hij zich glimlachend dat hij een extra kleurige das bij zijn nieuwe grijze pak zocht en zijn lichten flambard nog een beetje schuiner op het hoofd zette dan anders.
Zij liepen gezellig gearmd door het kleine steegje naast het huis om op de singels te komen; op de plaats waar heel vroeger de fabriek van Coornvelt, de volderij en het kantoor hadden gestaan, was nu de garage; de chauffeur die de groote Lincoln-limousine afspoot, wist handig zóó te manoeuvreeren dat hij met zijn rug naar zijn principaal toestond, Steven had gisteren ruzie met hem gehad... de kerel was nijdig dat hij drie avonden tot over twaalf voor het Casino in Noordwijk had moeten wachten; geen lastiger volkje dan chauffeurs... en hij overpeinsde tot Kitty's vermaak, wat zijn grootvader en overgrootvader wel zouden hebben gezegd en gedaan, wanneer een ondergeschikte een lóóntrekkende het lèf zou hebben gehad hen niet te groeten.
‘In dat opzicht,’ zei hij, terwijl zij onder de lichte lenteboomen van het plantsoen traden dat op de oude, lang geslechte stadswallen was aangelegd, ‘in dat opzicht was de wereld er waarachtig niet op voor-
| |
| |
uit gegaan. Tegenwoordig besteedde je als patroon de helft van je tijd om loonsverhoogingen, pensioenpremies en vacantietoeslagen te berekenen, de heeren arbeiders leefden als prinsen met hun acht-uren-dag en hun krankzinnig hooge loonen en beschouwden je bovendien nog als hun uitbuiter en aartsvijand, die goede sier maakte van wat hun toekwam.’ En meer tot zijn eigen genoegen dan tot het hare, deed hij een lang verhaal uit den ouden tijd zooals hij het in zíjn jeugd van zijn vader had gehoord, hoe zijn overgrootvader niet van den stoom had willen weten die hij den adem van Beëlzebub noemde, hoe oom Nicolaas en zijn grootvader Abram toen samen een klein model van een stoommachinetje heimelijk in den kelder lieten draaien en hoe een van de dochters van dien ouden heerschzuchtigen Lodewijk met een van Doeveren had willen trouwen en haar vader dat verboden had, alleen omdat de van Doeverens zijn concurrenten waren en er wèl stoommachines op na hielden en hij hen daarom niet uit kon staan.
Over de paden van het plantsoen lag de vrede van den Zondagmorgen, hier en daar speelden een paar kinderen tusschen de heesters of zat een oud vrouwtje zich op een bank te koesteren in de zon; een koor van uitbundige vogels kwetterde in de takken en vanuit de verte klonk zacht en gedempt eentonig het klokkengebeier van de kerken. ‘Wat was en bleef Leiden toch een schuwelijk gat,’ verzuchtte Steven Coornvelt in een plotselingen, fellen afkeer tegen die bezonken rust en stilte, ‘te denken, dat het in de oude tijd als een voorname plaats gold en de menschen er hoogstens een paar maal in het jaar uitkwamen om met de trekschuit naar den Haag of Haarlem te gaan!’
Toen hoorde hij opeens Kitty's stem naast zich,
| |
| |
zacht bijna verlegen. ‘Toe paps, hou nou eens op met je verhalen over de oude tijd, ik heb iets met je te bepraten, dat ik allang had willen zeggen...’
Steven bleef stilstaan: ‘En moest je me dáárvoor vroeg uit mijn bed halen,’ zei hij onwillig en op zijn toon van verwenden jongen. ‘Ik heb de laatste tijd waarachtig al zorgen en beroerdigheid genoeg aan m'n kop, moet jij deze gezellige wandeling nu bederven, door weer over die ouwe kwestie te beginnen...?’
Maar het meisje stoorde zich niet aan zijn boutade, zij dwong hem met haar hand door zijn arm en met haar lichte veerende passen tot verder gaan. ‘Ik ben nu vast besloten,’ zei ze, en hij kon zien hoe onder het roode hoedje haar oogleden nerveus trilden, ‘om de volgende maand naar Dresden te gaan en bij Mary Wigman moderne dansen te studeeren... ik ben werkelijk vast besloten, paps en ik zou zoo graag willen, dat we even goede vrienden bleven, en je niet langer zulke dwaze en bekrompen tegenwerpingen had.’
‘Wel verdomme!’ vloekte hij ongegeneerd, ‘durf je nu waarachtig nog eens aan te komen met die onzinnigheid? Je weet hoe vrij ik jullie laat, hoe jullie precies hebt kunnen kiezen wat je worden wilt, wat je wilt studeeren; maar dit ís geen vak, geen werk voor een fatsoendelijke vrouw. Ga voor mijn part aan het tooneel of ga schrijven of schilderen als je artistieke aanvechtingen hebt, maar met bloote beenen en een half naakte body voor het publiek te staan springen... míjn dochter, een kind van achttien nota bene... en dan maar alleen en zonder toezicht daarginds in dat immoreele Duitschland, tusschen God-weet wat voor zoodje...’
‘Als je klaar bent,’ zei het meisje ge-indigneerd,
| |
| |
‘en mij gelegenheid wilt geven om ook eens wat te zeggen. Je weet, om te beginnen niet eens waarover je spreekt, paps, je kent de ouderwetsche balletten en de variété-danseressen, maar van de serieuze danskunst heb je vermoedelijk nooit een uiting gezien. Ik wil niets liever dan je overtuigingen... kom morgen of overmorgen met me mee als Edith von Schrenck in den Haag een avond geeft... of lees tenminste eens een paar van de boeken, die over moderne danskunst geschreven zijn.’
‘Ik dank je feestelijk, ik weet er heusch voldoende van om jou van dat ongezonde hysterische gedoe vandaan te houden. Zoolang als ik nog over je te zeggen heb, zal het niét gebeuren. Als je meerderjarig bent kan ik het je natuurlijk niet langer verbieden, maar je moet eens voor al begrijpen dat ik nooit een cent geef om je bij die malligheid te helpen.’
‘Ik dacht wel dat u er weer zóó tegenover zou staan,’ zei Kitty bitter, en in haar mooi klein gezicht trok de koppige trek, die het tot een echt Coornvelt-gezicht maakte. Ze had zijn arm los gelaten en zij liepen naast elkaar, elk vol van de eigen verontwaardiging. ‘Voor ik meerderjarig ben duurt nog ruim twee jaar en u rekent natuurlijk dat ik in die tijd wel zal trouwen of tot andere gedachten zal komen, maar ik verzeker je paps, dat ik vàst en heilig besloten ben om het te doen... en dat niets... niets verstaat u, me er van zal weerhouden.’
‘Je hoeft me waarachtig niet te verzekeren, dat je door zult zetten wat je je eens in je koppige hersens hebt gehaald,’ zei de vader schamper: ‘jij zoomin als een van jullie, hebt ooit geluisterd naar goede raad of naar het inzicht van je ouders. Ted heeft me voor het fait-accompli gesteld, dat hij niet in Holland terugkomt. Puck geeft haar mooie, eervolle
| |
| |
baantje op voor een gril om door Amerika en Indië te gaan reizen... Lody heeft me kalm verteld dat hij niet in de fabriek wil komen als ik me niet schik in zijn communistische plannen met de kleine spinnerij... en nu kom jij... jij die altijd, meer dan de anderen, lief en vertrouwelijk met me was... jij, van wie ik het meest van al m'n kinderen heb gehouden...’
Haar roode, kinderlijke lip trilde... zij kón niet tegen dat trieste in zijn stem. Als hij driftig en boos was ging ze er met harde woorden tegenin, maar het beroep op hun oude kameraadschap, de hechte genegenheid van zooveel jaren... ‘Toe, vind het dan maar goed, paps,’ smeekte ze met haar liefste, verleidelijkste stem; ‘vind in alle geval goed dat ik het probéér. Als het zooals u zegt hysterisch en ongezond gedoe is, dan zal ik dat toch zelf óók wel in gaan zien en er genoeg van krijgen.’
‘Als jij nú niet koppig doordrijft, als je verstandig wilt wachten tot je meerderjarig bent,’ gaf hij na een stilte moeilijk toe, ‘dan zal ik over twee en een half jaar me niet langer verzetten...’
‘Dán pas!’ barstte zij bijna schreiend van teleurstelling uit, ‘terwijl ik me jaren zal moeten oefenen om iets te bereiken, terwijl ik tóch al zoo laat ben, de meesten beginnen als kinderen vóór hun lichaam volgroeid en ontwikkeld is...’
Hij groef zijn handen in de zakken. ‘Ik heb je mijn ultimatum gesteld... ik heb méér toegegeven, dan ik eigenlijk met m'n geweten overeen kan brengen...’
‘Dan neem ik het niet aan, uw ultimatum...’ het meisje richtte haar fijne ranke lichaam hoog op en groef als hij haar handen in de zakken, in de met rood geborduurde zakjes van het aardige manteltje dat hij met zijn goeden smaak voor vrouwenkleeren
| |
| |
daarstraks zoo gul bewonderd had. ‘Dan moet het maar oorlog zijn paps tot je wijs wordt en inziet dat je me toch niet kunt dwingen. Ik gá naar Dresden en zal zelf het geld verdienen dat ik voor m'n studie noodig heb... ik zal overdag mannequin worden in een groot modehuis en 's avonds studeeren, ik heb een prachtig gevormd lichaam en weet kleeren te dragen, het is een vak dat goed wordt betaald...’
Hij voelde aan haar toon dat zij het volkomen meende. Zij was er ijdel en coquet genoeg voor... hij wist trouwens door Millicent, dat ook in Engeland tegenwoordig meisjes van beschaving zelfs dochters van verarmde adellijke families mannequins in groote modehuizen werden... het had hem altijd een van de weerzinnigste, vernederendste beroepen geschenen voor een vrouw... En dan... Engeland, of het Duitschland van na den oorlog...?
Een woede joeg in hem op... zoo werd je tegenwoordig als vader door je kinderen behandeld!... Hij voelde lust haar door elkaar te schudden, als een koppig kind, want hij wist aan den toon van haar stem en aan de manier waarop ze nu naast hem liep, rank en kaarsrecht, het mooie hoofdje trots achterover, dat ze dóén zou wat ze zeide,... en dat het hem niets zou baten of hij het met booze woorden of dreigementen verbood. Al was ze minderjarig en had hij in naam nog vaderlijk gezag... op een goeden morgen zou ze gevlogen zijn, geld geleend van Puck of een van haar vrienden... moest hij haar dan gaan terughalen en opsluiten op water en brood, zooals de vaders in den ouden tijd hun opstandige dochters dwongen?
Er viel hem een gedachte in, waarnaar hij greep als naar een uitkomst. ‘Waarom zoek je die verheven kunst van je zoo ver weg? Er zijn hier in
| |
| |
ons land toch ook wel van dat soort danseressen? Zou je om te beginnen in den Haag of Amsterdam niet wat lessen kunnen nemen?’
Tot zijn verwondering bleef het antwoord dat hij verwachtte uit. En toen hij tersluiks naar haar gluurde, zag hij haar lieven kinderlijken mond trillen, driftig wendde ze haar hoofdje af opdat hij het niet zou zien.
‘Nu Kit?...’ drong hij verwonderd en veel zachter aan.
Opeens draaide ze zich naar hem toe met dien vreemden trillenden mond, met een felle kleur van drift en verlegenheid in haar gewoonlijk zoo bleek gezichtje. ‘En dacht u... dacht u... dat ik dat zou willen... in den Haag, waar ik de voortdurende kans zou hebben je met háár tegen te komen... of in Amsterdam, waar je zoowat elke week-end met 'r heen gaat? Kun je dan niet begrijpen, dat ik dáárom zoo ver weg wil... omdat ik er niet langer bij wil zijn... omdat ik me er voor schaam... zoo verschrikkelijk scháám zeg ik je...! Ik ben altijd zoo trotsch op je geweest paps... als we gearmd samen liepen en je er zoo leuk jong en flink uit zag... en nu ziet iedereen dàt... iedereen praat erover... dat je m'n moeder ontrouw bent... en je belachelijk maakt... Want je bent immers bijna vijftig al zie je er jonger uit... en zij is nog jonger dan Puck, ze is... twee en twintig...’
‘Hou je mond!’ barstte hij uit heesch van woede en hij schudde haar ruw bij haar schouders heen en weer. Maar terwijl hij de booze woorden uitte kromp zijn hart; en hij wist, met een dompe, vreemde zekerheid... dit had hij altijd gevreesd als het allerergste, méér nog dan Dorothees verdriet, meer dan de minachting van ‘verstandige’ vrienden... dat zijn
| |
| |
kinderen... dat zij zijn liefste dochtertje hem zou vonnissen en hem slecht en belachelijk zou vinden... Hij had het met zijn gemakkelijke luchthartigheid weggedrongen... zich wijsgemaakt, dat zijn kinderen niet wisten of zoo zij iets vermoedden, er zich niet over bekommerden, verdiept als zij allen waren in hun eigen liefdes-histories en problemen... En later als alles eenmaal beslist was, had hij ernstig met hen willen spreken, hen overtuigen, dat hij récht had op dit late geluk.
‘Kitty...’ zei hij eindelijk na een lange stilte, ‘je bent te veel kind om dit te kunnen begrijpen. Op jou leeftijd... dan denk je dat liefde alleen bij jonge menschen past... dat die alleen daar recht op hebben... Dan kun je niet begrijpen hoe een man op mijn jaren... die zich nog niet oud voelt... hoe die, veel sterker nog dan in zijn jeugd... kan hunkeren en verlangen...’
‘O hou op!’ smeekte het meisje op haar beurt gepijnigd. ‘En moeder dan? Die hoort toch bij jou... daar heb je toch van gehouden... altijd... al die jaren? Of was dat allemaal maar schijn... huichelde je dat... had je altijd al dat verlangen waar je van spreekt... en dàchten wij kinderen alleen maar, dat jullie gelukkig waren... en bij ons nooit zou kunnen, waarvan je in de boeken las... wat bij zooveel menschen gebeurde... twist, en haat en ontrouw... al dat vreeselijke...’
‘Er is geen twist of haat tusschen je moeder en mij...’ begon hij hulpeloos, ‘in zeker opzicht hou ik nog van haar, zal ik altijd van haar blijven houden... Begrijp dat toch Kitty... toe, doe je best om dat te begrijpen. Maar ik kan dáár niet mee tevreden zijn... ik smachtte zoo naar wat anders, wat méér van het leven... en dat vond ik bij Millicent... vervoering, verrukking... passie...’
| |
| |
‘En je zou haar vader kunnen zijn!’ zei weer zijn dochter na een stilte als eenige conclusie; ‘in het begin, toen ze nog bij ons logeerde, noemden moeder en jij haar jullie oudste dochter... O! dat zíj het kán... verliefd worden op een man die getrouwd... en zóóveel ouder is! Ze hoorde toch bij ons... ze flirtte met de vrienden van Puck... en ze was verliefd op Ted... en later woedend op hem, omdat hij niets van haar wou weten... Ik heb haar altijd een spook gevonden, wij meisjes vonden haar allemaal een aanstellerig, pedant spook,... en geen van ons kon begrijpen wat moeder en jij in haar zagen...’
Hij kreeg onder haar kinderlijke woede-uitbarsting zijn kalmte terug. Wel beschouwd was het de grootste onzin met haar te praten, haar overtuigen; een kind van haar leertijd kón die gecompliceerde voor hem zelf nog vaak onbegrijpelijke macht-van-liefde en verlangen niet begrijpen. Haar dwaze uitbarsting over Millicent... was tenslotte niets anders dan jaloerschheid. Ze zinspeelde er op, dat ze zoo trotsch op hem was geweest... en ook hij had menigmaal als ze met hem gearmd liep, met de gedachte gespeeld dat de menschen hen niet voor vader en dochter... maar voor broer en zuster... of eigenlijk... voor geliefden zouden houden. Nee, nee... hij wou nu geen psycho-analytische conclusies trekken... hij had den laatsten tijd opeens een haat gekregen aan dat zoo belangwekkend spel van je zelf doorvorschen... Zou het waar wezen dat Millicent verliefd was geweest op Ted, zij had zoo menigmaal beweerd, dat Ted meer dan een van de anderen... op zijn vader geleek.
‘Niet over doordenken...’ dwong hij zich; ‘geen psycho-analyze, neen!’
Hij had zich vast beloofd dat hij nu zou nemen wat het leven gaf...
| |
| |
Groote God, hij had zoo vast geweten, dat hij niet langer pater familias wou spelen; je kinderen - dit dochtertje van achttien toonde het hem weer - hadden hun ouders tegenwoordig immers niet meer noodig.
Millicent opgeven om zich ‘te wijden’ aan Kitty en Pim...? De twee eenigen, die nog leiding en steun behoefden? En als zij toch haar zin deed... of over een of twee jaar hem in den steek liet om te trouwen... Dan was het voor hem te laat... dan had hij de enkele jaren die hem nu nog bleven om zijn geluk te grijpen, voor altijd verspeeld...
‘We spraken over jou en niet over Millicent,’ zei hij kortaf; ‘denk je er wel eens aan, dat een mooi jong kind als jij op alle manier gevaar loopt, als je zoo'n leven gaat beginnen als jij je voorstelt? Wat weet jij nog van de wereld... hoeveel mannen zijn er tegenwoordig niet, die geen eerbied... die denken, dat een meisje, wanneer ze een leven lijdt als jij je voorstelt... Begrijp, je waar ik op doel, kind... voel je voor welk gevaar ik je wil waarschuwen?’
Zij rukte haar arm los waardoor hij opnieuw de zijne had geschoven en recht stond ze voor hem, haar klein, donker gezicht doodsbleek, haar oogen, dof van woede en smart, recht in de zijne. ‘En dan nog?’ beet ze opeens schamper en verstikt van tranen, ‘dan zal ik immers net zijn als Millicent... een vrije vrouw, die haar passies uit durft leven en zich aan geen conventies stoort? Dat zult u in mij dan toch zeker óók... bewonderen, vader?’
Meteen draaide ze zich om en holde van hem weg... en plotseling voelde hij zich alleen en verloren staan in de Zondagsche stilte van het plantsoen. Hij wist niet dat hij zijn lippen aan bloed beet en zijn vuisten zoo heftig had gebald, dat zijn nagels diep en smartend drongen in zijn palmen. Hij kon
| |
| |
niet rustig en beheerscht meer denken... hij had opeens de vastheid verloren waarmee hij aldoor sinds hij zich zijn liefde voor Millicent bewust was geworden zijn recht op geluk en recht op liefde had opgeeischt... want voor het eerst zag hij zichzelf in het beeld dat zijn dochtertje had opgeroepen... hij met zijn grijzen kop naast Millicent met haar jonge lijf... Millicent, die even oud was als zijn dochter... En tegelijk als een marteling van zijn geest, zag hij Kitty daarginds... als mannequin... mooi, uitdagend en verleidelijk en oude mannen, die met heete wellustige oogen naar haar meisjesmooi zaten te kijken; rijke, geraffineerde kerels, die haar al het moois konden koopen waarnaar haar ijdel hartje haakte of haar het succes en de carrière verschaffen, waarop ze haar koppige zinnen had gezet...
Hij sloeg de handen voor het gezicht en kreunde... zou het zíjn schuld zijn, als het mis ging met haar... zijn niet te dragen schuld?...
Maar hij erkende geen ouderwetsche moraal meer; geen plicht-van-ouderschap of plicht van huwelijkstrouw... het was onzin dat een vader door zijn invloed, zijn voorbeeld wou trachtten te richten in de levens van al-groote kinderen. Tegenover het vale ‘plichtsbesef’ van de vroegere geslachten stelde hij een modern mensch vrij van conventie of bekrompen vooroordeel, zijn juichend ‘recht op geluk’.
‘Millicent!’ prevelden zijn lippen... en hij dwong zich te denken aan de zaligheid van deze late liefde, aan den teeder-plagenden blik van haar oogen, aan haar stem, die in hun innige oogenblikken zoo dwingend fluisteren kon: ‘Doorzetten Steven... niet zwak zijn... niet toegeven aan sentimenteele bezwaren! Ik heb je lief Steven en jij mij... en er is immers geen hooger recht dan dat van de liefde!’
|
|