| |
| |
| |
Hoofdstuk XIX Het jonge geslacht
DE oudste dochter der Coornvelts werd nooit anders dan ‘Puck’ genoemd, alleen Dokter Wijsman, met een ouderwetschen en onoverwinnelijken afkeer voor de naamsverbasteringen, die tegenwoordig in de mode waren, hield zich bij het plechtig klinkende Elizabeth. ‘Puck’ meende zij, was toch geen naam voor een jonge vrouw van drie en twintig, die meester in de rechten was en zich een naam had gemaakt als illustrator van tijdschriften en kinderboeken; het was de peettante een voortdurende grief, dat het meisje haar artistieke teekeningen met dat malle onzinnige ‘Puck’ signeerde.
Puck Coornvelt geleidde de oude dame over de breede, gebeeldhouwde trap naar boven. Zij was lang en vormloos mager, haar klein gezicht met de fijne trekken had reeds alle jonge ronding verloren; het had iets scherps en menigmaal een ontevreden onrustigen trek, maar als zij lachte en haar prachtige
| |
| |
gave tanden toonde terwijl het om haar groenig grijze, heldere oogen, vol kleine jolige rimpeltjes trok, bezat ze een charme, waarvan zij zich ondanks haar schijnbare onverschilligheid voor uiterlijke dingen, volkomen bewust was.
Zij was Stevens glorie, deze oudste dochter. Hij vertelde graag, met een naïeve grootspraak van al het geld dat zij, hoewel pas drie en twintig, verdiende; zij had een prachtige positie als secretaris der directie bij een groot bankbedrijf in den Haag en werd daarenboven voor haar teekeningen en illustraties goed betaald. Haar vader erkende niet, dat hij als al zijn kinderen in zijn hart een beetje bang voor haar was, voor haar plaagzucht en de ondefinieerbare manier waarmee ze iemand, met een enkel schijnbaar nuchter zinnetje, in het meest bespottelijk daglicht kon stellen, en voor de koele, critische wijze waarop ze bij de discussies en schermutselingen, die hij zoo graag met zijn kinderen uitlokte, haar oordeel als afdoende en beslissend in de schaal wierp. Puck bezat bij haar buitengewoon scherp verstand en enorme werkkracht een sterke eerzucht, die ze onder een zeer beheerscht zelfbewustzijn wist te verbergen, en altijd wanneer Dr. Wijsman haar weer zag, met haar kalme besliste manier van spreken, haar rustige vrijmoedigheid en beheerschte bewegingen, kwam haar de gedachte dat dit meisje, van alle jonge vrouwen die zij kende, wel het meest typisch ‘het nieuwe geslacht’ vertegenwoordigde.
‘Ik dacht, kind,’ zei ze een beetje hijgend van het trappenklimmen en terwijl ze zwaarder op Puck's arm moest leunen dan ze wel wilde, ‘dat je in den Haag op kamers woonde. Niets voor jou dunkt me, om weer als een brave dochter bij vader en moeder thuis te zijn!’
| |
| |
Puck lachte. ‘Ik was het al zooveel jaren ontwent, dat het me heusch weer als een nieuwtje aandoet; dit huis heeft zooveel ruimte en comfort, dat de mooiste gemeubileerde kamers er niet tegen kunnen concurreeren. Als er hier een ouderwetsche discipline van zoolaat eten en zoolaat naar bed was, zou ik er natuurlijk niet over denken, maar je bent hier gelukkig volkomen vrij om je leven precies in te richten zooals je wilt.’
‘En nu spoor je iederen dag heen en weer?’
‘Ik heb m'n motorfiets tot heftige verontwaardiging van Pim, die beweert dat vrouwen geen technisch inzicht hebben en ik het ding na drie maanden grondig bedorven heb. Het is waar, dat ik een haat heb om m'n handen vuil te maken en vrijwel hulpeloos ben als m'n motor midden op de Haagweg stilstaat. Ik ga binnenkort een kleine auto nemen en daar dan volgend jaar mee door Amerika en misschien door Indië reizen. Gaat u mee? Het zou juist wat voor u zijn tante Dok en ik zal u keurig chauffeeren; reizen is goddelijk, het eenige van de zoogenaamde “levens-genoegens” waarvan ik al niet lang genoeg heb.’
‘En je betrekking? Als je een reis van maanden gaat doen zul je er die aan moeten geven?’
‘Het is mogelijk, dat ze de plaats voor me open houden, ze schijnen, naar vader laatst van een van de directeuren hoorde, nogal zeer op me gesteld te zijn. Maar anders... voor deze een andere... dat is het plezierige van een leven als het mijne, dat je aan niets of niemand gebonden bent. Ik zou wel eens een paar jaar op een kantoor in Amerika willen werken of in Indië blijven, waar Hein van Doeveren naar hij beweert, een uitstekend baantje als illustrator voor me weet.’
‘Jullie meisjes van tegenwoordig hebt inderdaad de
| |
| |
wereld voor je open,’ zei de oude dokteres met een glimlach, terwijl zij stil bleef staan voor de deur die met een keurig emaille plaatje haar naam droeg. ‘Jullie beseffen geloof ik niet eens meer hoe ongelooflijk het leven van ons vrouwen in de laatste halve eeuw veranderd is.’
Puck Coornvelt streek met haar slanke witte hand over haar kort, rood-blond haar, dat recht afgesneden over het voorhoofd haar gezicht nog hoekiger scheen te maken. ‘De heele wereld,’ herhaalde ze, en om haar mond trok een moedeloos schampere trek, die de oude dokter niet ontging, ‘de heele wereld... en wat heb je dan nòg...?’
‘Of u straks even bij moeder komt?’ Een donker meisjesgezicht met een wilden bos zwarte krullen, boog om den hoek van Dokter Wijsmans kamerdeur, ‘ze is vreeselijk moe na een zitting van meer dan zes uur en is dadelijk toen ze thuiskwam naar bed gegaan.’
‘Kom maar binnen, Kitty,’ zei de oude dame, van uit den gemakkelijken stoel waarin ze moe en overweldigd door indrukken was neergezakt; ze had haar straatkleeren nog niet afgelegd, alleen de breede zwart zijden keelbanden van haar kapothoed losgestrikt en ze streek de zwarte glacé-handschoenen glad op haar schoot terwijl haar oogen, verrast, verrukt en ontroerd, door de groote, met balken gezolderde kamer zwierven, die in het oude huis voortaan de hare zou zijn. Het vertrek lag boven in het huis, maar Dokter Wijsman was nog kwiek ter been en gewend aan trappenloopen; toen Dorothee haar had gevraagd wat ze prefereerde, had ze dadelijk aan de oude zonnige meisjeskamer van de nichtjes Berkhout gedacht, de kamer die uitzag over den aardigen ouder-
| |
| |
wetschen tuin met het oude vervallen poortje achterin, die nog de oude grijze verf, de breede vensterbanken en de ramen met kleine paarsige ruitjes had en waar nu door de lieve zorgen van haar nieuwe huisgenooten tal van oude dierbare familie bezittingen waren samengebracht.
Want het groote huis, dat Steven pas sinds enkele maanden had betrokken, was overvol geweest met oude dingen, die aan verschillende geslachten van Coornvelts hadden toebehoord; het was omstreeks '78 door Stevens grootvader, Abraham Coornvelt, gekocht van de dames Berkhout, toen die na den dood van haar moeder kleiner wilden gaan wonen; en Abrahams oudste dochter, Stevens ongehuwde tante Doortje die voor haar vader het huishouden bestierde en na zijn dood in het huis was blijven wonen, had een ware passie voor familie-antiquiteiten aan den dag gelegd; in den loop der jaren had ze allerlei gekocht, wat bij erfenis-verdeelingen of verhuizingen onder den hamer kwam en waaraan herinneringen aan het geslacht Coornvelt waren verbonden.
De oude juffrouw Naatje Coornvelt, die negen en tachtig jaren telde, en sinds verscheidene jaren in een pension voor oude dames onderdak was gebracht, placht zich over die ‘manie’ van haar nicht Doortje heftig te ergeren. Doortje, beweerde zij, had eigenlijk geen recht op den naam Coornvelt en nog minder op het familiebezit; haar vader was het zwarte schaap van de familie en had een onuitwischbare smet op den ouden familienaam geworpen, toen hij met Sientje Pot een werkmansdochter met twee onechte kinderen trouwde.
Doch niemand in Leiden schonk veel aandacht aan wat de oude juffrouw Naatje over haar breiwerk mopperde, Abrams kleinkinderen waren tegenwoordig de rijksten en aanzienlijksten van het ge-
| |
| |
slacht Coornvelt, Steven had in 1898 het groote bloeiende fabrieksbedrijf van zijn vader, den tweeden zoon van Abram, geërfd en hoewel in de eerste jaren van den oorlog een catastrophe dreigde, zoodat Dorothee haar auto af moest schaffen en het personeel tot op de helft werd verminderd, waren er nadien weer groote winsten gemaakt en bloeide de fabriek als nooit te voren.
Bij den dood van zijn oude tante Doortje had Steven Coornvelt het familiehuis op het Rapenburg gekocht en het zonder op kosten te zien heelemaal in den ouden, antieken staat laten restaureeren. Het geschilderde Chineesche behangsel met de lambrizeeringen, die door Saartje Berkhout voor een appel en een ei aan een Leidschen voddenkoopman en door dien aan een Amsterdamschen antiquair verkocht waren, wist hij voor een enorme som weer machtig te worden; de lichtgrijze verf, waarop mevrouw Berkhout zoo trotsch was geweest, werd weer van de eiken gebeeldhouwde deuren, van de trapleuningen en de lambrizeeringen afgekrabd, de smakelooze zwart marmeren schoorsteenen werden door hooge antieke schouwen met open vuren vervangen en daar mevrouw veel aan migraine leed en geen centrale verwarming kon verdragen, waren er inplaats van de oude gas-verlichting, uitgebreide installaties voor electrische verwarming en verlichting aangelegd.
Dr. Wijsman had, toen ze haar kamer binnentrad, verscheidene meubelstukken uit haar ouderlijk huis herkend en enkele, die ze zich herinnerde uit de kamers van haar grootmoeder Coornvelt; aan den wand hing het geschilderde portret van haar grootvader Lodewijk met een minzamen glimlach op zijn breed gezicht met de harde scherpe oogen, daaronder verscheidene daguerreotypen van familieleden,
| |
| |
die al lang gestorven waren, die zij zich voor een deel zelfs niet meer vermocht te herinneren. Maar op haar groote gebeeldhouwde schrijfbureau, dat reeds uit het Amsterdamsche ziekenhuis naar haar nieuwe woning was gezonden, stond in een smal zwart lijstje, een sepia-teekening op roze papier van een jong meisje, dat een duif op haar uitgestrekten arm hield, welke duif een briefje in den snavel droeg. Er boven stond in kunstig gekrulde letters: ‘De Bode der Liefde’ en er onder, rechts in den hoek: ‘Aan Mejongvrouwe Marie Elizabeth Sylvain van haren volvaardigen Dienaar en Vriend, David Coornvelt.’
Dokter Wijsman had glimlachend en ontroerd dit familiestuk in de handen genomen, want zij kende de tragische geschiedenis van tante Miebetjes eerste en eenige liefde en de weinig heldhaftige rol, die haar voorname en algemeen geëerde oom David daarin als jonkman had gespeeld; zij wist, dat het deze ervaring was geweest, die tante Miebetje tot een ‘mannenhaatster’ en zulk een verwoede vechtster voor vrouwenrechten en vrijheid had gemaakt. ‘Zonder deze “Bode der Liefde” dacht zij met haar fijnen glimlach, die haar doorrimpeld gezicht opeens wonderlijk verjongde, ‘zou ik misschien nooit dokter zijn geworden...’
‘Ik durf niet goed binnen, tante Dok,’ schrok haar de stem van Kitty uit haar gepeins, ‘maar als het u niet schelen kan, dat ik in negligee ben...’
‘Och, maar kind,’ weerde de oude dame bijna wrevelig, want zij had een hekel aan al de plichtplegingen en conventionaliteiten, waarmee men haar in haar jeugd van deftig en welopgevoed meisje zoo geplaagd had. Maar toen zij opzag naar het figuurtje, dat in den lichtkring van haar staande lamp was getreden, knipperden haar oogen even in verlegenheid,
| |
| |
want Kitty Coornvelt, de mooiste en jongste van Stevens drie dochters, droeg zwart zijden, met helgroen omboorde pyama's, en zij stond voor de oude dame in een houding van bestudeerde achteloosheid, met de handen in de zakken van het korte jasje en een half uitdagend, half verlegen lachje op haar mooi hooghartig gezichtje met den donkeren jongens-krullebol.
Dokter Wijsman had zich één ding vast en heilig voorgenomen, zich niet te ergeren over wat zij in het jongste geslacht der Coornvelts ongewoon of buitensporig zou vinden. Zij wist dat Dorothee haar kinderen zeer vrij en zeer modern had opgevoed en zij had in haar eigen jeugd met zooveel bot onbegrip en bekrompen vooroordeel tegen al wat ‘nieuw’ en ongewoon was te kampen gehad, dat zij naar zij meende de jongelui van tegenwoordig in hun drang naar vrijheid en haat aan vormelijkheid volkomen kon begrijpen. En dus glimlachte zij tegen het jongemeisje, dat haar niet als Puck daarstraks begroette met een uitbundige omhelzing, maar op haar gewildkoele, bruuske manier zei: ‘Goed idee van u om hier te komen tante Lize, het is hier in huis tegenwoordig een hopelooze boel en met u kun je tenminste eens verstandig praten!’
Zij gooide zich met een bevallige beweging van haar lang en lenig lijf op den divan die naast het schrijfbureau stond, en vouwde haar beenen onder zich; haar gezichtje met de prachtige gave perzikzachte huid was heel bleek, doch fel-rood staken de volle lippen van den kleinen zinnelijken mond daartegen af, een vreemde, ongezonde kleur rood, dacht Dokter Wijsman, die pas na vele weken in haar nieuwe tehuis leerde, dat de moderne dochters van deftige en eerzame Hollanders lippenverf, poeder en rouge bij haar toilet gebruikten.
| |
| |
‘Dat klinkt niet zeer bemoedigend,’ zei ze lachend tot haar nichtje, ‘ik dacht, naar wat ik er tot nu toe van zag, dat er in dit huis nog al wat vertier moest zijn. Beneden, in je moeders huiskamer waren ze zelfs aan het dansen.’
‘Dat is die kliek van Puck!’ zei Kitty minachtend, met een rimpelen van haar onberispelijk gevormden neus. ‘Zoo'n troepje bewustelingen, die met zichzelf en hun vrije tijd geen raad weten. Bent u misschien ook op Lody's kamer geweest, waar hij bijeenkomsten met zijn communistische vrienden houdt of bij Pim, die tegenwoordig een allermodernst soort schilderijen kladt... of was vader soms op het groote portaal bezig om met zijn box-leeraar te trainen?’
‘Ik màg dat,’ knikte Dokter Wijsman lachend, ‘het bewijst dat er fut en leefkracht in jullie zit. Lieve hemel, in mijn jonge tijd zaten de meisjes thuis met frivolité en slemp en de jongelui hingen in de koffiehuizen om te drinken en te kaarten...’
Kitty Coornvelt had haar muiltjes uitgeschopt, de nagels van haar kleine, prachtig gevormde voeten waren glanzend gelakt, roze als kleine schelpen. ‘Maar kindlief,’ vervolgde de oude vrouw, eenigszins onrustig in de stilte die het nichtje na haar enthousiaste woorden liet. ‘Jij woont toch niet hier thuis, je vader vertelde me toch nog kort geleden, dat je scheikunde studeerde aan de T.H.?’
Kitty schudde haar zwarte krullen. ‘Fini,’ zei ze laconiek. ‘Ik dacht dat scheikunde interessant zou zijn, zoo'n beetje een mystische wetenschap, een ‘doorvorschen van de onontdekte wonderen der natuur.’ Maar het bleek een hopeloos eentonig gedoe van meten en wegen en je handen bederven met vieze, bijtende stoffen... Bovendien is Delft een onmogelijke plaats om te wonen met altijd iets dat stinkt,
| |
| |
de gracht of de Gist- en Spiritusfabriek en niet eens een eerste rangs bioscoop.’
‘En wat doe je dan nu? Je hebt zoo'n goed hoofd en een prachtig eindexamen gedaan, je gaat toch zeker in een ander vak studeeren?’
‘Neen, lieve tante,’ zei het meisje en vouwde de armen onder het hoofd, ‘ik “doe” op het oogenblik niets, ik ben beu van al die onnoodige energie-verspilling geworden. Wat voor zin heeft het, dat wij meisjes studeeren nu er voor de mannen al bijna geen plaats meer is en de jonge ingenieurs en meestersin-de-rechten twee, drie jaar moeten zoeken voor ze een hongerlijdersbaantje krijgen? Waarom moeten wij, als het niet bepaald noodig is, als we het niet om den broode hoeven te doen, hun die paar miserabele plaatsen nog betwisten? Bovendien... ik heb gevoeld dat ik voor “studeeren” niet geschikt ben. Het kwetst m'n aestetische gevoelens om dag in dag uit in slecht geventileerde lokalen te zitten op een ongemakkelijke stoel en voor een tafel met inktvlekken en laffe rijmpjes en misteekende poppetjes, om in gezelschap van meisjes met scheefgeloopen hakken te zijn, die niet weten wat een manicure of een permanent wave is en met jongelingen, die naar slechte zeep ruiken en goedkoope confectie dragen, en die het wagen om familiaar tegen je te zijn, omdat je net als zij “student” bent!’
‘Als je jong bent en de studie liefhebt... als je geest hunkert naar voedsel,’ zei de oude vrouw op den hartstochtelijken toon, waarmee ze in vroeger jaren op zooveel vergaderingen de jeugd had opgezweept, ‘kunnen al die kleine ongerieflijkheden je niet hinderen.’
‘O, maar ik heb de studie niet “lief” tante Dok; groote hemel, hoeveel of beter hoe weinig meisjes
| |
| |
studeeren er tegenwoordig nog uit liefde voor de wetenschap of uit dorst naar kennis? Ze studeeren omdat het er nu eenmaal zoo bij hoort en het hun een vrij leven en een soort onafhankelijkheid geeft, in alle geval beter is dan ma thuis met afwasschen en kousen stoppen te moeten helpen. Ik hou niet van studie tante, er is maar één ding waar ik van hou, waar ik me echt boven al het andere voor interesseer: m'n lichaam, waarvan ik weet dat het zeldzaam mooi en harmonisch gevormd is, dat het lenig en bevallig is. En waar ik dat mooie lichaam nu eenmaal heb en hèt mijn eenige “gave” is, wil ik dàt gebruiken, wil ik het oefenen en volmaken... maar m'n oude heer verkiest dat standpunt volstrekt niet te aanvaarden.
‘Bedoel je...’ vroeg Dokter Wijsman aarzelend terwijl haar handen nerveus de leuningen van haar stoel streelden, ‘dat je vader zich verzet tegen gymnastiek... zanderen misschien of een bepaald soort van sport...? Ik had er om je de waarheid te zeggen nog nooit van gehoord, dat een jong meisje er een studie van wou maken om haar lichaam tot volmaaktheid te cultiveeren, maar ik ben zooals je weet altijd belangstellend in iets nieuws.’
‘Ik bedoel dansen,’ zei Kitty, een beetje ongeduldig. ‘Artistiek dansen, waarvoor je in de eerste plaats talent moet hebben en waarvoor een ontzaglijke training noodig is. U hebt Isadora Duncan toch wel eens gezien, tante, of Edith von Schrenck of Mary Wigman?’
‘Neen, ik heb voor die dingen nooit tijd gehad,’ zei de oude vrouw met een zweem van spot in haar stem, ‘maar daareven in de voorkamer beneden heb ik zien dansen en een kleindochter van Sophia Immerzeel ontmoet die daarin naar Puck me zeide, kampioen is.’
| |
| |
‘O tante!’ het meisje was verontwaardigd opgesprongen van de canapé en maakte een theatraal gebaar met haar lange, bevallige armen, ‘begrijpt u alsjeblieft eens en vooral dat dat niets met mijn dansen te maken heeft! Wat ik wil is kunst, hooge, ernstige kunst, misschien de hoogste uiting, die de menschelijke geest kan vinden! Maar natuurlijk zit vader, al meent hij dat hij vreeselijk modern is in allerlei vooroordeelen en bekrompen ideeën vast en wil hij er niets van hooren dat ik ervoor naar Weenen of München ga.’
‘Ik geloof, dat ik nu begin te begrijpen wat je bedoelt,’ zei Elize Wijsman, met een pijnlijk fronsen van haar hooge voorhoofd. Ze voelde zich opeens moe, zóó moe dat ze hunkerde naar rust en eenzaamheid om haar gedachten te ordenen. ‘Ik heb in de leesportefeuille wel eens platen gezien, je bedoelt zulk dansen met niets als een sluier of een korte tunica, en verder alles, beenen en armen... en al het andere... bloot...’
‘O tante Dok!’ zei Kitty Coornvelt in spottend verwijt, terwijl haar wenkbrauwboogjes zich driftig fronsten; ‘nu praat u net zoo akelig conventioneel en bekrompen als vader. En ik had nog wel zoo vast geloofd, dat ú me in mijn strijd zou helpen, u, die zóó voor vrouwen vrijheid bent, die er altijd voor hebt gestreden dat een meisje, net zoo goed als een man, haar roeping moet kunnen volgen.’
Dokter Wijsman voelde zich kleuren, de woorden van haar ouden vriend den Professor kwamen opeens tergend in haar gedachten: ‘U weet niet wat een wonderlijke, onzinnige kermis het leven tegenwoordig is...’ Dit jonge kind rekende op háár, om haar dwaze plan te steunen...?
‘Wij moeten daar nog meer en heel ernstig over
| |
| |
praten Kitty,’ ze; ze tenslotte; ‘en als je me dan de overtuiging kunt geven dat wat je wilt werkelijk zedelijk en verheven is, zal ik zeker bij je vader voor je pleiten...’
Ze keek bijna schuw naar het meisje, dat voor den spiegel was getreden en haar lange slanke lichaam met welbehagen rekte en boog.
‘Hé tante!’ zei Kitty op een kwijnend geërgerden toon; ‘zedelijk en verheven... wat een hopeloos ouderwetsche begrippen...’
|
|