| |
| |
| |
Het wel en wee van den tooneelschrijver
EEN van de tooneelschrijvers, wiens stuk hier een ‘run’ van bijna een jaar had, terwijl het thans nog in tal van steden in de U.S. ‘on tour’ is en in de provincies wordt gespeeld, vertelde mij dat hij zijn werk vijf jaar lang van de eene tooneeldirectie naar de andere heeft gedragen, vóór hij iemand vond, die het op wilde voeren. Er zijn hier zoo ontzaglijk veel directies, dat een schrijver den moed niet spoedig behoeft op te geven, maar tegelijk zijn er zoo ontzaglijk veel tooneelschrijvers, dat zijn werk in den steeds aanstuwenden stroom alle kans heeft te verdrinken; elke tooneeldirecteur heeft enkele men- | |
| |
schen in zijn dienst, die de stukken voor hem lezen en zijn aandacht vestigen op datgene wat naar hun meening kans van slagen heeft; ‘reader of plays’ is hier een betrekking als een andere, en geen benijdenswaardige, gezien het feit dat de ‘reader’ van het Theatre Guild mij vertelde, dat hij per jaar een slordige zevenhonderd stukken las.
Het is hier de algemeene meening, dat tooneelschrijven (playmaking is een karakteristieke term) een ‘vak’ is, dat men kan leeren, en bijgevolg zijn er tal van scholen waar het onderwezen wordt. Niet alleen hebben al de ‘Dramatic Schools’ cursussen in tooneelschrijven, maar ook aan de universiteiten wordt ‘playwriting’ gedoceerd; bij prof. Baker bijv., vroeger in Harvard, en tegenwoordig aan Yale University, hebben twee van Amerika's voornaamste tooneelschrijvers, O'Neill en Mc. Kaye, ‘the technique of playwriting’ bestudeerd.
‘Elke componist, ook die met het
| |
| |
grootste talent, zal contrapunt bestudeeren, elke schilder leert teekenen, anatomie en perspectief; waarom zou bij het construeeren van een tooneelstuk, waarvan de compositie zeker niet minder moeilijk is dan van een schilderij of een symfonie, iedereen kunnen slagen die een papier, een vulpen en een dosis goeden wil bezit?’
De sterke bouw van de Amerikaansche tooneelstukken, de knappe compositie, die elke acte en elke scêne juist de goede lengte weet te geven, met een dialoog, die het voortdurend ‘doet’, die de aandacht van den toeschouwer voortdurend vasthoudt, heeft mij groot respect voor hun techniek gegeven; dat niet iedereen een tooneelschrijver is, die het vak geleerd heeft, bewijzen hier vele hopeloosleege, oppervlakkige en psychologisch vaak onzinnige stukken; maar dat ook de knapste schrijver, wanneer hij zich aan een tooneelstuk waagt, de kunst van tooneelschrijven eerst te bestudeeren heeft, is een standpunt dat stellig over- | |
| |
weging verdient in ons land, waar de meesten naar psychologische verfijning en verdieping hebben gestreefd, ten koste van vorm en bouw... en waar de kunst van tooneelschrijven onloochenbaar treurig aan den grond is geraakt.
Heeft een ‘producer’ een tooneelstuk geaccepteerd, dan koopt hij het van den schrijver, d.w.z. hij betaalt een flinke som als voorschot op de te maken tantièmes; kan hij dan de hand leggen op een geschikt theater, (want lang niet alle tooneeldirecteuren zijn zoo gelukkig een vasten schouwburg tot hun beschikking te hebben, tout comme chez nous) dan kan hij ‘the cast’, de verschillende spelers bijeenzoeken, en de repetities beginnen.
Denk echter niet, dat dit alles met gemoedelijke besprekingen onder vier oogen gebeurt, als in ons goede land; voor 't zoo ver is, komt een heel leger menschen in actie, dat hier een noodzakelijk kwaad bij alle artistieke presta- | |
| |
ties schijnt te zijn, nl. de ‘managers’, de agenten, die schrijvers, tooneelspelers, musici, kortom alle kunstenaars, ‘vertegenwoordigen’, d.w.z. besprekingen over voorstellingen voeren, contracten sluiten en honoraria innen tegen een zeker percentage van des kunstenaars zuur verdiende penningen. Zonder zulk een ‘manager’ schijnt geen kunstenaar in dit land te kunnen slagen. Meer dan eenmaal heb ik verbitterd hooren beweren, dat de ‘managers’ de machtigste trust ter wereld vormen, dat geen zangeres of pianist ook maar een kans voor een concert krijgt, wanneer ze zich niet eerst tot een manager wenden en hem bij voorbaat een of meer duizend dollar voor zijn te nemen moeite betalen, dat geen boek een uitgever, geen tooneelstuk een producer vindt, zoolang de schrijver zelf, en niet zijn ‘litterary and dramatic agent’ er een plaats voor probeert te vinden.
Ik geloof, dat wel haast iedere kunstenaar hier een tragischen roman zou
| |
| |
kunnen schrijven over al wat hij met ‘managers’ beleefd heeft vóór zijn werk bekend werd en waardeering vond, en hoe ontelbaar velen hebben in de schoone beloften van een ‘agent’ geloofd, en hun laatste geld gegeven voor de kans op een goede rol, een concert, of een voordracht, om na verloop van tijd te ervaren, dat geld zoowel als goede kansen in rook waren vervlogen. Om terug te komen op het tooneelstuk: de regisseur is hier niet, als bij ons, de almachtige, die de geheele ten-tooneele-brenging van het stuk in de hand houdt, er zijn hier altijd een heel rijtje menschen bij betrokken, in de eerste plaats de producer, wiens naam bovenaan, en dik gedrukt op alle affiches en programma's staat: ‘David Belasco presents’, ‘Earl Carroll presents’, en dan volgt de naam van het stuk, met, in zeer bescheiden letters, die van den schrijver, dan de namen van de ‘stars’ die de hoofdrollen vervullen, en dan staat er ergens in een hoekje: ‘staged by...,
| |
| |
settings by...’ en eronder de gemoedelijke raad aan het publiek om niet te schrikken als er soms brand mocht komen, of het bericht dat Miss So and So haar toiletten van die-en-die firma betrekt.
Ik heb eerder reeds vermeld, dat geen enkel theater hier een ‘stock company’ heeft, doch dat iedere producer voor elk stuk opnieuw de menschen bij elkaar zoekt, ‘pict’ zooals de karakteristieke term luidt.
De producers en de schrijvers zien wel de bezwaren van dit systeem, waarbij de spelers elkaar niet kennen, niet op elkaar zijn ingespeeld, en waarbij de regisseur telkens weer met ander materiaal te werken krijgt, doch zij zijn er aan gewend, zij weten nauwelijks dat het ook anders kan. En het grootste bezwaar tegen een ‘stock-company’, zei mij de criticus van een der groote theater-tijdschriften, zou hier, waar men alleen met het allerbeste tevreden is, het feit zijn, dat men zoo vaak een rol
| |
| |
zou zien vervullen door iemand, die er uiterlijk niet de geschikte persoon voor is. Het Amerikaansche publiek zou er zich bijvoorbeeld nooit in schikken om een oude actrice in een jonge rol te zien, iets wat in Europa herhaaldelijk gebeurt en waaraan niemand daar aanstoot schijnt te nemen.
Inderdaad zijn de spelers hier uiterlijk altijd volmaakt wat zij moeten zijn, ook technisch zijn zij ten volle berekend voor hun taak; waar ligt het dan aan, dat toch in bijna elk dier vlotte, uitstekend geënsceneerde voorstellingen iets onbevredigends was, dat ik toch zoo zelden voldaan uit den schouwburg ben gekomen, en zelfs bij de beste stukken een tekort heb gevoeld?
‘The Customer is King’... ook, misschien nergens meer dan in het theater. Geen producer kan zich hier het ideaal veroorloven om den smaak van het publiek te veredelen, geen, om een stuk te spelen dat alleen voor een select gezelschap te genieten is; de huren
| |
| |
van de theaters zijn zoo enorm hoog (vijfduizend dollar of meer per wéék!) dat geldverdienen, een ‘full house’ maken, absolute noodzaak is... Een nieuw stuk krijgt een kans gedurende één, hoogstens twee weken, ‘trekt’ het dan niet voldoende, dan maakt het onherroepelijk plaats voor een ander. Vandaar dat die ‘kans’ zoo goed mogelijk moet zijn, dat men het risico niet kan loopen van een première met vlekjes en fouten, en vandaar dat het hier meer en meer gewoonte wordt om een stuk, wanneer het is ingestudeerd, op een of ander voorstads-theater ‘te probeeren’. Is er dan een gedeelte in dat te gerekt blijkt, dan wordt dat deel eenvoudig geschrapt, terwijl elke passage die het goed ‘doet’, elke grap die inslaat, nogeens extra naar voren wordt gebracht; blijkt het slot niet te bevredigen, dan wordt er een ander slot gemaakt. De schrijver van het stuk heeft in theorie zeer veel, in de practijk natuurlijk bitter weinig te beweren, evenmin als de regisseur, die
| |
| |
hier niet, als bij ons, de verantwoording voor de opvoering draagt, doch die slechts een van de helpers is van den producer. En de producers zijn de menschen van het vak, die het klappen van de zweep kennen, die weten wat het publiek ‘wil’, en wat de critiek ‘niet wil’, die op het standpunt staan ‘que Paris vaut une messe’ en dat elke transactie beter is dan een mislukking en een groot financieel verlies. Vandaar dat ik bij tal van stukken de impressie kreeg dat er in was geschrapt, en de schrijver veel meer moest hebben gezegd, dan de spelers over het voetlicht brachten; van menige slotscene voelde ik, dat het lapwerk was, en de schrijver het onmogelijk zóó kon hebben geschreven. En toen ik het waagde die veronderstelling te berde te brengen, werd mij heel gemoedelijk geantwoord: ‘O maar natuurlijk, geen stuk werd net zoo geschreven als het ten tooneele komt! “The stage-doctor” heet de man die de noodige verande- | |
| |
ringen naar den eisch van het oogenblik maakt, dikwijls onder hevig protest van den schrijver; maar wat kun je doen? De slotscene vooral wordt bijna altijd veranderd, want de eisch is hier nu eenmaal dat het goed afloopt. En dat idee van “a happy ending” zit er zóó bij ons in, dat de meeste schrijvers, ook bij héél tragische stukken, een compromis vinden voor het slot’.
|
|