| |
| |
| |
Twintigste hoofdstuk.
Het was half acht toen Elisabeth bij het Café de la Paix kwam. Lang, prim en zeer
rechtop zat Corry naast Han aan een der tafeltjes op het terras; elke langs de
boulevard drentelende Hollander zou op slag een landgenoot in haar herkennen.
Waaraan dat lag? Puck vroeg het zich af, terwijl ze hen tusschen de volte der
bezette stoelen trachtte te bereiken. Om haar sluike blauwe mantel, die toch
nieuw en zelfs naar de laatste mode was? Om haar hoedje met het preutsche
strikje, dat éven te veel voorover was gezet of om de uitdrukking van ‘mij
overbluf je niet,’ waarmee haar oogen in critische ergernis alle Parijsche
vrouwen monsterden? Om haar spitse neus met de strakke vleugels en haar wat
hardroode dooraderde wangen, die elk waasje van poeder hooghartig versmaadden?
Van Doeveren stond op, opdat zijn vrouw, langs hem heen stappend een leege stoel
bereiken kon. Hoe knap en jong zag hij er uit, dacht Puck, en toch, hoe
ontstellend sterk geleek hij op het verzuurde oude meisje, dat zijn zuster was.
Ze lachte naar hem en terwijl ze langs hem trad, hield ze zijn hand vast en
maakte met haar lippen de beweging van een kus. Ze deed het om Corry - als een
uitdagend verweer voor de onderzoekende blik in Corry's oogen.
| |
| |
‘Wil je nog even een vermouth? Daarvoor is toch nog wel tijd?’
‘Natuurlijk, lieve jongen. Het is niet meer dan drie kwartier rijden naar St.
Germain en vóór half negen hoeven we niet te dineeren.’
Al de middagen van de voorbije week had Han vrij genomen om met Corry uit te
gaan. ‘Ze heeft zoo zelden een pleziertje,’ zei hij en voor elke avond had hij
een ander plannetje verzonnen, een comedie, een music hall, of een uitgebreid
dinertje in een ‘echt Parijsch’ restaurant. Merkwaardig zooveel als hij voor
Corry over had. Want de laatste maanden scheen zijn arbeid hem steeds meer in
beslag te nemen, tweemaal, driemaal 's weeks was hij in Argenteuil gebleven om
's avonds nog in de fabriek te kunnen werken.
Op haar nauwe plaats tusschen broer en zuster in, rook Puck de vage geur van
eau-de-cologne, die Corry altijd in haar kleeren meedroeg en die onmiddellijk
associaties wekte aan het huis op de Oude Rijn met zijn strakke kille
deftigheid. Han begon te vertellen van hun lange wandeling langs de Rive Gauche;
hoe ze bij een antiquair een blauw bord hadden gevonden, dat precies paste bij
moeders stel in de kast naast de schoorsteen en hoe hijzelf in een
boekenstalletje een oud boek over zweefvliegen had ontdekt, stellig een unicum
waarin hij allerlei merkwaardigs zou kunnen vinden. Terwijl ze zwijgend haar
vermouth dronk, stelde Puck bitter bij zichzelve vast, dat hij zoo geanimeerd en
voortdurend praatte, om haar te beletten iets van haar eigen wederwaardigheden
te vertellen. Want Corry had, gedurende de vijf dagen van haar bezoek, met een
hooghartige koppigheid het ‘baantje’ van haar schoonzuster genegeerd. Er bleek
duidelijk uit, wat Puck wel altijd had verondersteld, dat de dames Van Doeveren,
| |
| |
moeder en dochter, het verre beneden haar deftigheid
beschouwden en bovendien als een tekort aan toewijding aan den aangebeden zoon
en broeder. In de eerste twee dagen van Corry's verblijf had die houding Puck
heftig geprikkeld, kwasi onverschillig en als terloops sprak ze toen telkens
over de hooge positie, die ze zich in het modehuis verzekerd had; ze had zelfs
niet kunnen laten een paar maal het salaris te noemen, dat ze er sinds eenige
tijd verdiende. Maar dat had haar geen voldoening gegeven, het gleed langs Corry
af als langs ijs, en Han - dat voelde ze wel, vond het kinderachtig en
snoeverig.
Tusschen hem en zijn zuster bestond als steeds een groote vertrouwelijkheid, zijn
vrouw voelde er zich buitengesloten. Zij had zich langzamerhand gewend aan de
zooveel koeler verhouding in hun huwelijk, zij droeg dat als iets, dat
onvermijdelijk maar tijdelijk was, maar thans trof haar telkens, als een bittere
achteruitzetting, dat Corry van zijn werk en zijn vooruitzichten veel beter op
de hoogte was dan zijzelve. Zij hoorde uit hun gesprekken, dat er een paar
maanden geleden groote kans was geweest voor een overplaatsing naar Algiers,
waarover Han met haar nooit had gesproken, doch waarvan Corry allerlei details
bleek te weten en ook vernam ze eerst nu, dat haar man, gedurende zijn laatste
bezoeken aan Holland, daar op last van zijn directeur had gezocht naar een
gunstig gelegen terrein waar Lagrange hangars en havens voor zijn vliegbooten
zou kunnen bouwen. Wanneer de tijden gunstiger werden zou daar later een
Hollandsch-Fransche fabriek verrijzen.
Door hetgeen haar man en schoonzuster bespraken, kreeg Puck voor het eerst een
inzicht in de slechte tijden, waarvan het Huis Panatelli vooralsnog zeer | |
| |
weinig nadeel ondervond, doch die aan Lagrange's fabrieken de
toestand reeds zeer somber en donker maakten. Waarom had Han haar daar nooit
iets van verteld? Zij meende het te begrijpen - zijn mannentrots wou niet klagen
nu zijn vrouw zoo glorieus slaagde terwijl er van zijn eigen groote
verwachtingen telkens minder overbleef. Maar als het dóór ging, dat plan van een
vliegboothaven in Holland, ergens aan een strand of bij een afgelegen waterplas,
wanneer Lagrange Han daarheen wou overplaatsen? Dat kòn toch niet! Voor zoo'n
ellendig baantje, een miserabel surrogaat van het voorgespiegeld
directeursschap, kon zíj haar positie, háár prachtige vooruitzichten toch niet
offeren?
Corry klaagde veel en wijdloopig over de slechte stand van Mama's effecten, over
gepasseerde dividenden en de lage rentevoet. En ze scheen alle sombere
voorspellingen uit de Hollandsche couranten en tijdschriften in haar hoofd mee
te dragen. Zij verbaasde en ergerde zich telkens over de zorgeloosheid waarmee
haar broer en zuster geld uitgaven, over de royale manier waarop zij leefden en
vergeleek die, als een zuur grapje, bij de drastische zuinigheid, die in het
huis op de Oude Rijn was ingesteld. Puck lachte erom, maar haar man scheen hoe
langer hoe meer onder de indruk te komen. En met een vereenzaamd buitengesloten
gevoel constateerde ze telkens en telkens weer hoe goed de twee Van Doeverens
bij elkaar pasten, hoe zeer ze naar aard en aanleg op elkaar geleken. Zij vonden
beiden een wonderlijk morbide genoegen in die zwaarwichtige pessimistische
beschouwingen over een somber heden en nog somberder toekomst en zij konden
altijd weer met gelijke animo zich verdiepen in de aangelegenheden van menschen,
die zij samen kenden, schoolkennissen en tijdgenooten, van wier leven, welstand
en particuliere aangelegenheden | |
| |
Corry verbluffend nauwkeurig op de
hoogte bleek. En daarvoor toonde Han dan steeds een belangstelling, die Puck
lachwekkend en onverklaarbaar vond.
Maar Corry, al bleef haar uiterlijk precies hetzelfde als voorheen, al droeg ze
nog altijd een gebaleineerd corset en haar haar in een stijf knoetje op het
achterhoofd, bleek toch ondefinieerbaar veranderd. Geen spoor meer van de
grappig ouderwetsche onderworpenheid van het ongetrouwde meisje jegens de vrouw
van haar broer en evenmin van haar half-schuwe en sentimenteele hartelijkheid,
die verleden jaar was doodgeloopen in een onzalige twist over een rood en geel
gestreepte jumper. Wrokte ze daar soms nog heimelijk over? Puck vond haar koel
en stug geworden, met soms een bijna belachelijk airtje van superioriteit, alsof
ze haar, die een zoo buitennissig, onvrouwelijk leven leidde onmogelijk anders
dan beklagen kon. Maar tegenover Han was Corry's houding nog meer dan vroeger,
zorgzaam en beschermend-moederlijk. Telkens, wanneer ze de groote, onrustige
oogen met de spiedende blik op een van hen beiden gevestigd vond, vreesde Puck,
dat haar schoonzuster iets ontdekt had, of intuïtief voelde, dat er iets haperde
in hun naar de schijn zoo goede huwelijk. Het leek haar dat Corry voortdurend
vorschte, met haar onheimelijke jaloersche scherpzinnigheid...
Gisteren had ze thuiskomend van Panatelli, haar logé bezig gevonden met het
nazien van Han's ondergoed. Al zijn laden in de slaapkamer bleken opgeruimd.
‘Hij heeft het me gevraagd,’ trachtte Corry haastig de boosheid te voorkomen,
die ze in Puck's oogen zag.
En hij hàd het gevraagd; wat hij toonde toen hij zijn zuster bedankte en zich
tegelijk luchtig verontschuldigde bij zijn vrouw. ‘Jij hebt het tegenwoordig zoo
druk | |
| |
en Yvonne was er de laatste tijd verschrikkelijk slof mee.’
Het gaf Puck een ellendig gevoel van vernedering. Niet omdat Han het Corry had
gevraagd, maar omdat ze het samen, zonder haar te raadplegen, hadden bedisseld.
Zij reden in een open auto door de zeer warme, onweersachtige Meiavond naar
Saint-Germain-en-Laye, waar Van Doeveren in het Pavilion Henri Quatre een tafel
had laten reserveeren.
‘Waarom in 's hemelsnaam dat luxe restaurant?’ vroeg Puck zich af, terwijl ze
Corry ontsteld en vijandig rond zag kijken naar het mondaine publiek. Waarom
niet liever een van de aardige kleine hostelleries langs de weg, waar ze buiten
konden zitten en waar Cor zich niet zou ergeren? Maar er viel niets meer aan te
veranderen. Ze hadden hun mantels al in de vestiaire gegeven en Corry bleek
onder haar gladde blauwe jas ter eere van de feestelijke gelegenheid een nieuwe
japon te dragen, een jurk van georgette met groote paarse en gele bloemen, die
haar niet stond en in een mislukt pogen naar moderniteit, plomp en snitloos om
haar heupen en enkels flodderde.
Geërgerd en boos over haar ergernis liep Puck naast haar schoonzuster door de
groote glazen ruimte, waar aan het eind de Maître d'hôtel hen wenkte. Terwijl
zij een vroolijk, luidruchtig gezelschap aan een der tafels passeerden, schoot
daar plotseling iemand overeind en groette nadrukkelijk, met onderscheidende
hoffelijkheid. Puck voelde hoe het bloed naar haar wangen schoot - het was
Panatelli! Ze had nog nooit in Han's bijzijn haar chef ontmoet, toen ze hem
voorbij was voelde ze zijn critische oogen in haar rug. Lieve hemel, wat had | |
| |
Corry bewogen die afgrijselijke jurk te kiezen? Snel en
nieuwsgierig keek het meisje om: ‘Wie was dat? Kén jij hier menschen? Je groette
toch?’ Maar Puck gaf geen antwoord.
Aan Han, die reeds stond te wachten bij het gereserveerde tafeltje, was het
kleine incident ontgaan. Ongeduldig bedong hij Corry's bijval voor het prachtige
uitzicht. ‘Wat zeg je ervan? Heb ik teveel verteld? En nu kiezen we een fijn
ècht Fransch menu. Je galgenmaal, Cor. Voor één keer mag ik nog wel eens
verkwistend zijn.’
Al schudde Corry wijs en misprijzend haar grijzend hoofd, hij wou er niet op
letten, praatte dwingend door: ‘Durf je escargots te eten, zus? Kom waarom niet?
Oesters dan? En wat wil jij, Puck? Heb je het zoo warm? Je ziet zoo rood - wat
is er?’
‘Van de wind in die open wagen,’ zei zijn vrouw terwijl ze op haar plaats schoof
en haar handen om haar gloeiende wangen legde.
Vlak tegenover haar zat Panatelli met zijn gezelschap. Een zestal menschen, de
vrouwen kende ze alle drie als klanten van het Huis. Naast den chef zag ze de
mooie opzichtige Baronne de Nemours, een veelmaals gescheiden dame, die
renpaarden hield en van wie ieder wist, dat zij de laatste rivale was van madame
Rose. Een paar weken geleden had Panatelli, op een lunch in de Ritz, haar met
deze luidruchtige maar amusante vrouw in kennis gebracht. Ze had het wijzer
gevonden dat feit voor Han te verzwijgen. Over ongelegitimeerde verhoudingen
waren, naar ze wist, zijn begrippen streng en ouderwetsch. In Panatelli's
linkerbuur herkende ze een jonge Zweedsche danseres voor wie hij kortelings een
reeks bizondere custuums had ontworpen, de derde dame was een Lotharingsche, die
een agentschap van | |
| |
costuum-juweelen voerde en reeds jaren in
relatie stond met het modehuis. De man met de zwarte favoris en het gezicht als
een gerimpelde mispel was Lepellier uit het Théâtre de Dix Heures en de
overslanke donkere jongen, die brutaal het hof maakte aan de Zweedsche danseres
- had Kitty haar niet verteld, dat hij de ontwerper was van Panatelli's
excentrieke studio?
Puck zag, dat Corry het gezelschap tegenover haar met critische nieuwsgierigheid
monsterde, natuurlijk kwalificeerde ze het met haar Hollandsche waarde
bepalingen. Zou ze Han, die op het oogenblik nog druk in gesprek was met den
Maître d'hôtel op Panatelli's aanwezigheid opmerkzaam maken? ‘Veel beter niet,’
besliste ze snel. Want hij zou natuurlijk naar de verschillende leden van het
gezelschap vragen en wat hij hoorde moest hem schokken en ergeren; hij zou, in
Corry's gezelschap, Panatelli zien met Corry's oogen, als een kwast en een
aansteller. Veel wijzer om hun beider aandacht af te leiden...
En toen gebeurde wat zij geen oogenblik verwacht had. Panatelli stond op evenals
zijn buurvrouw. In heftige verwarring zag Puck hen samen naar zich toekomen.
Snel fluisterde ze: ‘Han, Panatelli komt ons aanspreken.’ Dan schoof ze haar
stoel achteruit en beheerschte glimlachend haar verlegenheid. Een paar tellen
later boog het geparfumeerde hoofd van haar chef zich over haar hand, terwijl de
Baronne de Nemours met een hooge geaffecteerde kinderstem, haar begroette als
een dierbare vriendin. En Puck stelde voor: ‘Mon mari, ma belle-soeur’; ze zag
en hoorde tal van dingen tegelijk: hoe Corry met een schrikgebaar de hand
terugtrok, die de Franschman naar zijn lippen voeren wou, hoe de witte kleine
hand van de Baronne met roodgelakte nagels en diamanten als | |
| |
hazelnoten tusschen Han's groote bruine vingers lag. Hoe Panatelli in een
profusie van bloemrijke zinnen begon te verzekeren, dat hij reeds lang gewenscht
had kennis te maken met den echtgenoot van Madame en het hem verheugde zijn
bewondering uit te spreken voor Madame's energie en toewijdihg en talenten.
Als twee exotische acteurs stonden de kleine beweeglijke Franschen tusschen de
stoere strakke Hollanders. Han met zijn eene hand om de leuning van de stoel, de
andere in zijn zak om zich een houding te geven, Corry stijf rechtop, vijandig,
groot en plomp in haar snitlooze jurk met de te bonte bloemen en in haar oogen
onverholen verachting voor het vrouwelijk wezen, dat alle vormen schaamteloos
toonen dorst, dat haar nagels rood, haar lippen purper en haar oogleden blauw
had geverfd en tot haar schoonzuster sprak, joviaal of ze elkaar jaren kenden -
- -
Het scheen Puck of de paar minuten van het onderhoud uren duurden. Zij zag
zweetparels op Han's voorhoofd en ze las op Panatelli's gezicht; waarvan ze in
den loop der tijd elke expressie had leeren onderscheiden, dat hij ontstemd en
gekwetst was. Zijn afscheid was snel en merkbaar koeler dan de begroeting. Voor
haarzetf een korte handdruk, voor Han en Corry een vluchtige buiging. De
Baronne, die tweemaal vergeefs een minzaamheid had geprobeerd, blies de aftocht
met een hooghartig knikje.
Puck voelde het of ze zelf een onbeleefdheid had begaan maar terwijl ze zich
zette en het servet over haar knieën spreidde, onderschepte ze een blik, die
Corry naar Han wierp en die hij beantwoordde; de blik van twee; die elkaars
meening volkomen deelen en geen woorden behoeven om zicn verstaanbaar te maken.
Het joeg een hevige, botte woede in haar op. | |
| |
‘Wanneer ze een van
beiden een hatelijkheid durven zeggen,’ dacht ze, ‘geef ik een antwoord dat hun
voor de heele avond stil maakt.’ Doch ze zeiden niets. Corry lepelde haar soep
en staarde met groote oogen naar buiten. Toen het zwijgen ondragelijk werd, ving
Puck de hulpelooze blik van haar man. ‘Je had me wel vóór mogen bereiden,’
verweet hij als een grapje. ‘Zíjn naam verstond ik natuurlijk, maar ik ben er
nog niet achter wie zij eigenlijk is.’
‘Zijn maîtresse,’ zei Puck; ze zei het triomfant en uitdagend en het gaf een
felle voldoening, dat ze Corry hoogrood zag worden van verontwaardiging.
IJverige kellners wisselden de borden. Zij aten Sole Dieppoise, kleine keurig
gebraden canetons, een kostelijke salade en Pêches Melba. Han had een goudgele
geurige Barsac besteld en een feestelijke diepdonkere Bourgogne. Maar het werd
een hopeloos bedorven feest, want niemand kon van het maal genieten.
Het schaarsche gesprek ging bijna voortdurend tusschen Corry en Han, ze deden of
zij Panatelli en zijn vriendin volkomen vergeten waren, geen enkele maal ging
hun blik naar de andere tafel. Weer, als zoo vaak wisselden zij herinneringen
over menschen, die zij samen kenden en over kleine dingen, die ze in hun jeugd
hadden beleefd. Puck zat er zwijgend bij, verstoord, vol onuitgesproken
onverwerkte grieven; zij had geen lust om het gesprek uit het drijfzand dier
banaliteiten te halen en nog minder lust om zich er méé in te verdiepen. Het was
of ze duidelijker dan ooit vermocht te zien hoe ver Han en zij in de laatste
maanden van elkaar waren weggegleden. Zij had zich gewend en gepast aan een
nieuwe omgeving, aan wonderlijke menschen, aan wonderlijke verhoudingen, hij was
precies | |
| |
gebleven wie hij was. Zij bracht het grootste deel van haar
dagen door in een atmosfeer, die hem afstootend en ergerlijk moest schijnen, die
in geen enkel opzicht paste aan de normen waarmee brave degelijke Hollanders als
de van Doeverens waren opgevoed. Han's ongecompliceerde gezonde natuur kon voor
een man als Panatelli slechts een ingeboren afkeer voelen en een vrouw als
Panatelli's ‘chère amie’ was in Corry's oogen niets anders dan een gevallene,
die je hoogstens kon beklagen maar waarmee je stellig niet omging.
‘Wij hooren niet bij elkaar.’ Het stond opeens in Puck's gedachten geformuleerd
of een ander het er had neergeschreven. Goddank ging Corry morgen weg - Waarom
was ze daar blij om? Werd het daarmee beter? Hadden Han en zij niet allebei,
gedurende de laatste weken, een voortdurende vrees gevoeld om met elkaar alleen
te zijn? Vonden zij het niet beiden een uitkomst, wanneer zij zóó laat met hun
werk klaar waren en zoo laat dineerden, dat na een korte wandeling de avond al
bijna voorbij was?
Druk, kwasi-opgewekt praatte Corry voortdurend met haar leege vlugge stem, als om
te toonen, dat zij het incident van daarstraks volkomen onbelangrijk vond en
Puck's booze spot haar in geen enkel opzicht had geraakt. Waar had ze het over?
‘De oudste dochter was een klasgenoot van mij, die is verpleegster geworden en
gestorven in het jaar van de Spaansche griep. De jongste ken jij toch immers -
ze heeft een Indische planter getrouwd, een heel ongelukkig huwelijk. Och, hoe
is die naam ook weer - een Fransche naam - jullie kent haar immers, jullie hebt
verleden jaar met dezelfde boot gereisd -’
Puck werd opmerkzaam. Eén blik leerde haar, dat | |
| |
Corry argeloos was,
maar dat Han, schuldbewust en bang, de naam niet durfde noemen, die zijn zuster
zocht. Er viel een stilte. Snel-schuw keek Van Doeveren naar het gezicht van
zijn vrouw. ‘Charlier -’ wist Corry plotseling triomfant; ‘Lily Charlier heet
ze. Ik vond het altijd een beetje een poppengezicht. Ik ontmoette haar moeder,
laatst op een verjaarsvisite bij de Dorhouts en die vertelde hoe schandelijk
slecht die man haar dochter behandeld heeft. Dat hij haar niet eens behoorlijk
uitkeert en ze nu in een heel klein huisje in de buurt van Parijs woont, omdat
het daar zooveel goedkooper is dan in Holland. Zien jullie haar wel eens? Zeker
wel hè? Is het waar, dat haar haren bijna heelemaal wit geworden zijn?’
Het duurde alles maar enkele seconden. Een reeks beelden flitste met de razende
snelheid van een film langs Puck's gedachten. Lily woont hier - wanneer Han 's
avonds niet thuiskomt is hij bij Lily. Groote God wat ben ik dom geweest - die
brief - en ik die geen oogenblik - - -
Dan zag ze Han's gezicht doodsbleek van ontsteltenis en radelooze verwarring. En
ze zag Corry's eerst onbestemde argwaan groeien, Corry speurde, zocht,
combineerde. En Han, die zoo slecht liegen of huichelen kon, was op het punt
zich te verraden -
Puck voelde zich even fel-duizelig, bijna ziek van de schok der ontdekking, maar
dan, boven de ondragelijke marteling van het plotseling weten uit, groeide, als
in een kamp om zelfbehoud, de wil dat Corry dit om geen prijs mocht weten. Ze
moest Han helpen. Niemand mocht dit weten, mocht hieraan raken dan zij beiden,
die man en vrouw en kameraden waren. Rustig en kalm glimlachend in Corry's
verbouwereerd gezicht zei ze: ‘Ja zeker, wij zien Lily hier zoo nu en dan. Han
geeft | |
| |
haar menigmaal raad in haar moeilijkheden. Ja, haar haar is
bijna heelemaal wit. Naar men zegt al sinds ettelijke jaren -’
Ze moest bijna lachen, in de opperste zenuwspanning van het oogenblik, om wat
zich spiegelde op het gezicht van haar schoonzuster, ongeloof, weifelen, maar
óók teleurstelling, onmiskenbaar; ten laatste trok de spanning eruit weg, stond
het weer zelfvoldaan en hooghartig. Toen eindelijk durfde Puck Han aan te zien.
Hij had zich beheerscht, hij keek in haar oogen met een lange blik en in de
zijne spiegelde een ontroering, zóó groot, zóó smartelijk-dankbaar, dat haar
hart opeens begon te bonzen van een bang onverwacht geluk. Want op eenmaal
bestond weer wat zij maanden lang ondragelijk had gemist, wat voor goed verloren
had geschenen en er nu plotseling weer wàs als vroeger - hun saamhoorigheid, de
sterke veilige, die tòch geen andere vrouw had kun nen verstoren.
|
|