| |
| |
| |
Een en twintigste hoofdstuk.
‘Er is tweemaal een dame voor u hier geweest,’ zei de concierge, terwijl ze
Elisabeth een groote doos van Panatelli overreikte, die in haar afwezigheid
bezorgd was.
‘Nog geen half uur geleden is ze voor de laatste maal weggegaan.’
‘Iemand die hier wel meer komt?’
‘Ik meen van niet, madame.’
‘Heeft ze geen naam gezegd?’
‘Neen, madame.’
Puck haalde haar schouders op terwijl ze, met de kartonnen doos onder haar arm,
de trappen naar haar appartement opging. Wie kon dat zijn? Wie haar spreken
wilde vervoegde zich aan de ateliers van Panatelli, de weinige kennissen, die
zij in Parijs bezat, wisten, dat ze haar daar tot na het sluitingsuur konden
vinden.
Terwijl ze de deur van haar woning in het slot liet vallen zag ze, dat er een
briefkaart van Han in de bus lag. Eindelijk zond hij bericht uit Algiers. Een
kaart, volgekrabbeld met een komisch verhaal over de hitte, de vliegen en de
vieze luchtjes in het oude schilderachtige stadsdeel. Er kwam een diepe rimpel
tusschen Puck's trieste oogen. De dag nà Corry's vertrek had Han's directie hem
plotseling met een dringende opdracht naar Algiers gezonden. Zoo snel was alles
gegaan, | |
| |
dat hij zijn koffer had gepakt en was vertrokken in haar
afwezigheid. Hoeveel waarheid bevatte zijn haastige afscheidsbriefje, dat zij 's
avonds bij haar thuiskomst op de tafel had gevonden? Zou hij niet hebben
gevráágd om naar Algiers te gaan? Voelde hij niet net als zij, dat een
samenleven zonder het bijzijn van Corry ondragelijk zou zijn geworden, nu zij
alles wist?
Hoe ‘gewoon’ schreef hij. Hoe welvertrouwd was het wat stijve handschrift en de
telegramstijl waarin hij zijn mededeelingen vervatte. Zoo schreef een man toch
niet wanneer hij samen met - Och, ze wou er zich niet in verdiepen, zich niet
telkens weer afvragen of Lily daarginds bij hem zou zijn. ‘Grusz und Kusz’,
stond er aan het eind. Had hij dat vroeger ooit geschreven? Had hij dan niet
altijd een liefkoozend woord ingevoegd, of een grapje, dat alleen voor hen
beiden begrijpelijk was?
Met een moe gebaar schoof Puck de briefkaart opzij en opende de
rood-met-goud-gestreepte doos, waarover met dikke arrogant-moderne zwarte
letters het woord ‘Panatelli’ was geschreven. Tusschen veel wit vloei lag het
nieuwe toilet, dat naar een van des meesters laatste scheppingen voor haar
gemaakt was. Zwaar groen crêpe, langs de wijde rokzoom met een rand van zilver
geborduurd. Een kort manteltje van diepgroen fluweel met zeer wijde mouwen, die
met breed zilverlicht vossenbont waren omzoomd. Ze had nooit zoo iets moois en
kostbaars bezeten. Wanneer iemand haar een jaar geleden had voorspeld, dat ze
zooveel voor een japon zou willen besteden - Kitty had gelijk gehad: aan mooie
kleeren raakte je verslaafd als aan drank of aan nicotine. Waarom zou ze het
zich niet permitteeren? Ze verdiende geld te over. Vroeger, toen ze pas bij
Panatelli was, had Han duidelijk getoond, dat hij haar liever in een goed- | |
| |
koop confectie pakje zag dan in de luxueuse creaties van het
modehuis waar ze haar ‘baantje’ had. Maar hoelang was het geleden, dat hij zich
bekommerde om iets dat zij droeg? Hij zag het immers allang niet meer. Wanneer
hij tegenover haar zat, al praatten ze samen, al scheen alles
kameraadschappelijk en gewoon, stond voor zijn oogen het beeld van een andere -
-
Zou ze de japon even passen? Waarom niet, al zou het een eenzame verheuging zijn.
Het witte vloei ritselde over de grond en in enkele tellen had ze zich van haar
daagsche kleeren ontdaan. En dan trokken alle zorgen en problemen voor een
oogenblik weg - voor de spiegel, tusschen het helle licht van de lusters stond
ze in gebannen, ademlooze bewondering. Ze had nooit kunnen denken dat het zóó
mooi zou worden! Zoo had ze er nog nooit uit gezien. Zoo iets kostelijks en
smaakvols kon alleen Panatelli bedenken! De volgende week gaf hij een groot
tuinfeest in zijn villa in Meudon. Ze had hem moeten beloven, dat ze komen zou
en het daar zou dragen. ‘Monsieur et madame Van Doeveren’ stond op de
invitatiekaart, maar bij het eischen van haar belofte had hij ‘monsieur’ niet
genoemd.
Hoorde ze goed? Ging de schel van haar appartement daar over? Hoe ongelegen!
Misschien de bezoekster van vanmiddag, die het niet op wou geven? Kitty kon het
niet zijn, die was door een vriend genoodigd voor een autotocht naar ‘Le Grand
Cerf’. Weer rinkelde de schel en terwijl zij nog onwillig draalde, hoorde ze het
geluid al voor de derde maal. In het feestelijk kleed, waarvan de kleine sleep
ritselde over het verschoten tapijt ging ze naar de voordeur. ‘Qui est là?’
Eerst verstond ze geen antwoord. Dan lispelde een zachte, gebroken stem: ‘Ik ben
het - Lily. Wil je me alsjeblieft binnenlaten, Puck? Ik ben vanmiddag drie- | |
| |
maal vergeefs hier geweest, ik moet je zoo dringend spreken.’
Ze had Lily een plaats op de kleine smalle sofa in de salon gewezen en zette
zichzelf op een der fauteuiltjes. Volslagen beroofd van alle zelfbeheersching
voelde ze zich, beschaamd, verlegen, als iemand, die op een onwelvoeglijkheid
betrapt is. Want hoe vloekte haar pronkende feestelijke japon met de wrange
ernst van het oogenblik! Met een bleek, schuw-vertrokken gezichtje had Lily
tegenover haar in de kleine hall gestaan, toonloos excuses stamelend en dadelijk
was ze begonnen te schreien. Maar nu ze op de sofa zat, nog aldoor bang en
zwijgend, bemerkte Puck, hoe ze door het zakdoekje voor haar oogen gluurde,
verwonderd en nieuwsgierig. En voor het eerst sinds ze Lily kende, zag ze haar
niet meer als het zielige, een beetje domme en levensonpractische vrouwtje, maar
opeens voelde ze haar als een gevaarlijke vijand, die met onberekenbare wapens
streed.
Een paar maal probeerde Lily te spreken maar telkens stokten haar woorden in
tranen. Zwijgend stond Puck op en haalde een glas water. Vreemd groot en statig
voelde ze zich in het groene kleed door de kamer gaan, in de spiegel zag ze haar
gezicht kalm en afwachtendrustig als van een dokter, die zal luisteren naar de
biecht van een patiënt. Maar ze verduwde een radelooze angst achter die schijn
van strakke beheersching.
Lily slikte, hief een betraand gezichtje en trachtte Puck in het gezicht te zien.
‘We hebben dit niet gewild - het zelf niet voorzien -’ begon ze plotseling met
een nadruk, die bijna pathetisch klonk.
Het trok schamper langs Puck's vastgesloten lippen. Voor haar geest stond
onmiddellijk, in een koud scherp | |
| |
licht, de laatste avond op de boot
en het afscheid van Han en Lily. En terwijl ze de plooien van het groene crëpe
op haar over elkaar geslagen knieën schikte, zei ze luchtig: ‘Misschien heb ik
het nog eerder voorzien dan jullie beiden.’
Lily's bleeke gezichtje kleurde donkerrood, weer bracht ze met vingers die
trilden, het kleine zakdoekje naar haar oogen. ‘Hoe kan iemand, die bij alles
huilt, zulke prullen van zakdoeken gebruiken,’ dacht Puck met een fel
opbrandende verachting.
‘Jij bent ook zoo wijs en verstandig,’ begon Lily snel alsof er een kans viel te
benutten. ‘Zoo sterk en energiek ben jij. Je zult wel nooit behoefte hebben aan
raad of bescherming. En ik ben maar een zwakke domme vrouw - Maar ik hou van
hem. O, Puck, ik hou zoo verschrikkelijk veel van hem. Ik kan niet meer zonder
hem leven - En hij - hij kan niet meer buiten mij en de kinderen. Ik voel in àl
zijn brieven, hoe hij naar ons verlangt -’
Al zijn brieven. Op het ronde tafeltje, vlak voor de sofa waarop Lily zat, lag
zijn kaart uit Algiers, met het praatje-in-telegramstijl over de muskieten en de
hitte en het ‘Grusz und Kusz’ aan het eind. Puck's denken trok zich plotseling
op die briefkaart samen, alsof die daar als iets gevaarlijks en als een
onweerlegbaar getuigenstuk tusschen hen beiden lag, roekeloos open voor Lily's
oogen. Voorzichtig schoof ze haar hand over het stukje carton, trok het naar
zich toe, kneep het ineen en verborg het diep in de palm van haar hand.
Maar Lily staarde strak op de in haar schoot ineenvouwen handen, haar vingers
openden en sloten zich nerveus. ‘Begrijp je waarom ik hier gekomen ben?’ vroeg
ze hakkelig. ‘Wat ik je vragen wil? Ik weet zelf | |
| |
niet waar ik de
moed vandaan haal, maar ik voel dat het moet - ik móét het je vragen omdat hij
het nooit zal willen doen. Hij heeft zulke strenge begrippen van trouw en
loyaliteit. Hij zal wachten tot jijzelf hem zijn vrijheid geeft. O, Puck, die
zùl je hem geven, nietwaar, nu je weet hoe ongelukkig hij is, hoe hij het zoo
naar mij verlangt als ik naar hem... omdat wij niet meer kùnnen zonder elkaar.’
In de palm van haar gesloten hand hield Puck de briefkaart. Een scherpe kant van
het carton drong als een naald in haar vleesch, het scheen een dreigend teeken -
Maar ze zei ijzig kalm: ‘Ik geloof je niet. Wat hij voor jou voelt is
verliefdheid, een roes van zijn zinnen, zooals iedere man wel eens -’
Maar nu vond Lily een stroom van dwingende overtuigende woorden, opeens was ze
niet schuw en deemoedig meer.
‘Wat hij bij mij gevonden heeft - is hij al die jaren bij jou tekort gekomen. Dat
weet je misschien niet eens, daarvan heb je je misschien nooit rekenschap
gegeven. Gelukkig is hij met jou nooit geweest, want hij heeft altijd verlangd
naar een gezin, naar kinderen, naar een huiselijk geluk, dat jij misschien
banaal en alledaagsch noemt. Wanneer je ècht van hem hield, zou je niets anders
verlangen dan voor hem te leven en de moeder van zijn kinderen te zijn.’
Een koude hevige woede groeide over Puck's beheersching. Maar ze beet haar tanden
opeen, ze wou zich niet laten gaan, niet argumenteeren, zich met geen enkel
woord verdedigen. Hoe slim, hoe echt geraffineerd had Lily haar vrouwelijke
zwakheid en lieve moederlijkheid uitgebuit! Hoe had ze er den man mee in zijn
zwakke plek geraakt en toen hem ingesponnen tot hij niet meer loskwam.
| |
| |
‘Ik begrijp niet waarom je mij dat alles komt vertellen,’ zei ze hooghartig. ‘En
nog minder wat je mij te vragen hebt. Ik laat hem toch volkomen vrij? Ik leg
jullie niets in de weg. En jullie hoeft geen gewetenswroeging te hebben, dat je
mij bedriegt want ik weet alles. Zoo gauw hij vail zijn reis terug is kan hij
weer tweemaal, driemaal - voor mijn part alle dagen van de week met je samen
zijn.’
Opnieuw vloog een felle blos in Lily's bleeke verbuilde gezichtje. ‘Maar dat is
het juist, begrijp je dat dan niet! Juist sinds we elkaar zoo veel zien is het
zoo verschrikkelijk moeilijk geworden. Hij houdt zooveel van mij - hij verlangt
zoo. - We kunnen het niet langer zoo -’
Zij kwam niet verder. Want Puck was opgesprongen en boog zich over haar heen,
haar handen, wit en smal uit de breede manchetten van zilvergrijs bont grepen de
armen van het vrouwtje, haar oogen, donker en heet van boosheid zochten Lily's
blik, die schuw achter de zware trillende wimpers schuilging.
‘Wou je daarmee zeggen, dat je hem al die tijd - maanden lang - naar je toe hebt
gehaald? Dat je vlak in zijn buurt bent komen wonen, hem altijd weer gevraagd
hebt om bij je te komen en je te helpen. Dat je hem gelokt hebt in dat
huiselijke leven waaraan hij volgens jou zoo'n behoefte heeft... en alles hebt
toegestaan... maar niet... niet jezelf hebt gegeven! O! Dàt is van oudsher de
slimste vrouwentruc geweest om een man aan de haak te slaan! “Tout, mais pas
ça.” Nou begrijp ik het allemaal! Op die manier wil je hem dwingen van mij te
scheiden en met je te trouwen. En nu hij niet gauw genoeg besluiten wil, kom je
hier om mij te overtuigen, dat hij zoo verschrikkelijk ongelukkig is en ik hem
vrij moet laten.’
| |
| |
‘Laat me los,’ dwong Lily heesch. Ze wreef de roode striemen langs haar polsen.
Haar gezichtje stond niet bang en ongelukkig meer, er lag een koude strakke
ernst op die het vreemd oud en wonderlijk anders maakte. Voor het eerst gaf Puck
zich rekenschap, dat Lily ouder moest zijn dan zij zelve.
‘Er waren menschen op de boot,’ zei Lily na een lange dreigende stilte, ‘die mij
vertelden, dat jij een van die moderne vrouwen zonder moraal was en er voor je
huwelijk heel wat op je te zeggen was geweest. Ik heb het toen niet willen
gelooven, ik was overtuigd, dat Han je dan zeker niet zou hebben getrouwd. Maar
nu weet ik allang, dat hij je heel anders ziet dan je werkelijk bent. Want híj
heeft hooge idealen van liefde en huwelijk.’ Puck was van Lily weggetreden en
stond tegen de muur geleund, groot en rechtop in het slanke pronkende kleed met
gekruiste armen en een koud trotsch gezicht.
‘Je vrienden op de boot hadden gelijk, Lily. Die moraal waar jij zoo trotsch op
bent bezit ik niet - goddank niet. Dat “soort moderne vrouwen”, waartoe ikhoor
kan dat niet - een man naar zich toehalen, maanden lang, hem gek maken van
verlangen en dan netjes de streep trekken, tot hier toe en niet verder, als je
meer wilt moet je me trouwen. Och, nu bloos je! Je preutsche ooren kunnen het
niet verdragen! Maar je bent hier gekomen en je zult naar me moeten luisteren.
Ik kan gelooven in een hartstocht, die menschen meesleept, die hun radeloos
maakt en tot dolle onverantwoordelijke daden drijft en ik weet ook, dat er, waar
het liefde geldt, trotsche beheerschte naturen zijn die alles willen of niets.
Maar dit - deze moraal, die zich op zwakheid beroept en dit ideaal, dat zoo goed
weet te berekenen, groote god, wat heb ik daar een verschrikkelijke minachting
| |
| |
voor! En hoe hopeloos naïef en onervaren moet een man zijn
wanneer hij daar dupe van is. Ik begrijp nu precies wat je van me wilt, waarvan
je mij wilt overtuigen. Maar ik weet zoo een en ander van het leven af. Wanneer
jij van Han houdt, zooveel als je beweert - gééf hem dan het geluk waarnaar hij
zoo verlangt, geef jezelf. En wanneer hij dan, na een jaar, als de roes van zijn
zinnen voorbij is, nòg wil scheiden van mij om met jou te trouwen, dan zal ik
hem zijn vrijheid geven en jullie geen dag meer in de weg staan.’
Lily zat ineengedoken, zielig, hulpeloos. Haar kleine gezicht, onder het witte
haar, scheen plotseling het gezicht van een oude vrouw. ‘Dat kan ik niet,’ zei
ze toonloos. ‘Ik ben arm en sta alleen op de wereld. Mijn goede naam is mijn
eenig bezit.’
Klonk het niet als een zin uit een melodrama? Schamper voltooide Puck: ‘Dat je
daarom zoo goed mogelijk tracht te verkoopen.’ Maar nu vloog de ander op, als
gestoken. ‘O, als hij je dàt hoorde zeggen! Hij heeft zoo'n eerbied voor je, hij
denkt, dat je zoover boven hem staat omdat je zoo knap bent en zooveel energie
hebt. Hij heeft nooit begrepen hoe ie eigenlijk bent!’
‘Dan zul jij het je taak vinden om hem er over in te lichten.’
Lily knoopte met bevende vingers haar mantel dicht, ze greep haar taschje uit de
sofahoek en propte er het kleine doorweekte zakdoekje in.
‘Ja, dat zal ik!’ beloofde ze hartstochtelijk. ‘Ik heb nog nooit een woord in je
nadeel gezegd, al wist ik van het begin af aan dat je hem niet waard bent. Maar
nu - alles wat nu gebeuren zal is je eigen schuld.’
Bijna blind van emotie, struikelend over haar te | |
| |
haastige voeten
vloog ze de kamer uit, de hall door, naar de voordeur.
Maar toen werd het een zielig, belachelijk-pijnlijk oogenblik, want ze stond te
tobben met het slot en kon het niet open krijgen. Totdat Puck haar te hulp kwam,
een knip verschoof en de deur losmaakte. Lily's heesche ‘Dank-je’, klonk bijna
komisch.
Met haar rug tegen die deur bleef Elisabeth staan, zij leunde er tegen met al
haar kracht alsof ze zoo iets weg kon houden, dat van buitenaf op haar toe
drong. En eindelijk zei ze, in de stilte van de kleine ruimte en het harde
licht, luidop alsof ze antwoord op een vraag gaf: ‘Het is uit.’
Het was uit. Er bleef geen zich-wijs-maken meer over. Of ze nu of over een jaar
van Han zou scheiden was een kwestie van formaliteit. Met hem samen blijven, nu
ze wist, dat alleen plichtsbesef, loyaliteit hem weerhield - ze zou het geen dag
meer kunnen. Want ze moest nu wel begrijpen dat tusschen hen geen tijdelijke
verwijdering was, geen tijdelijk verdriet, dat ze moedig en verstandig kon
dragen in de overtuiging, dat geduld en resignatie de genezmg zou brengen. Han's
gevoel voor Lily was niet slechts een vlaag zooals ze gemeend had, een roes, die
in eigen gloed uitbrandt. Ze had Lily onderschat. Bestond er gevaarlijker macht
dan van een vrouw met koele beheerschte zinnen over een man, die verliefd was?
Lily had hem gelokt en hield hem gevangen met alles wat hij in zijn huwelijk
gewenscht en niet gevonden had. Lily was het ouderwetsche ideaal, de vrouw, die
niets verlangt dan zich te wijden aan haar man en de moeder van zijn kinderen te
zijn. Puck had immers menigmaal tot zichzelf gezegd: zoo eene als Lily had hij
moeten trouwen. - Want een vrouw als zij | |
| |
zelf, die midden in het
leven stond, die aan werk en onafhankelijkheid gewend was, kòn zich daarmee niet
meer tevreden geven.
In een modern huwelijk moest een ander ideaal voor dat oude conventioneele staan:
wederzijdsche vrijheid, eerbiediging van elkaars persoonlijkheid. Hoe goed was
het geweest, ondanks haar ziekte, ondanks de sinistre voorspellingen van familie
en vrienden. En hoe stellig had ze geloofd dat tusschen hen beiden in die jaren
iets gegroeid was, dat niet kapot en verloren kon gaan En toch in enkele
maanden...
De villa Serbelloni - scherp omlijnd vormde zich weer het beeld in Puck's
herinnering als in de lenzen van een kijker. De ochtendzon over het balcon, de
ijle najaarsnevels over het meet. En het weten, vast en dreigend als een
profetie: het is aan mij dit gaaf te bewaren, als het mis gaat, is het mijn
schuld.
Zij had haar leven gericht naar eigen aanleg en verlangen. Zij hoorde nu eenmaal
niet tot de vrouwen voor wie liefde zelfverloochening en onderwerping is.
Henriëtte Roland Hoist had zoo prachtig gezegd: geen vrouw kan kruik en beker
tegelijk zijn. En trotsch en zelfbewust had zij altijd geweten: Tot de schenkers
hoor ik, niet tot hen die deemoedig wachten om te ontvangen. Maar het leven
hield onverbiddelijke wetten, waaraan geen ontkwam. Zij had ze willen trotseeren
als zooveel vrouwen, die zich vrij en zelfstandig hadden gemaakt, die met den
man mee op gingen in het groote rijk van de geest. Kwam er misschien voor elk
van haar een oogenblik, dat het instinct het oppermachtig van alle wijsheid won?
Op het kleine bovenhuis in Amsterdam had ze Elly's jongetje in haar armen
gehouden. Toen had er iets aan haar hart geklopt, zoo dringend, dat ze had
moeten luisteren. En diezelfden avond, toen ze met | |
| |
haar man door de
al verlaten straten van Leiden liep; had hij gevraagd waarom ze zoo stil en
verstrooid was. Waarom was ze toen niet eerlijk geweest? Omdat haar verstand ook
toen paraat stond en angstig vrijheid en zelfstandigheid bewaakte.
Wanneer zij een kind bezat - wanneer er nu een kind zou zijn van Han en haar, o,
dan was hij nooit weggegaan naar een ander, dan had Lily's macht niet zoover
gereikt. Maar moederschap beteekende gebondenheid, gemis van vrijheid, een
voortdurend onafgebroken zorgen. Met het werk, dat zij gevonden had was het niet
te vereenigen. En hoe een verrijking had dat werk haar gebracht. Haar geest was
er in het laatste jaar weer gezond door geworden, ze had er haar levenslust mee
herwonnen. Door dat werk kende ze weer de voldoening naar aard en aanleg te
leven - ze zou het niet meer willen missen.
Maar aard en aanleg was immers ook dat andere. Hoe had ze het geweten, met Elly's
kind in haar armen. En toch had ze de vervulling, een gezin met kinderen, naar
een verre toekomst verschoven, al wist ze, dat ze Han een groot geluk onthield.
Met die sterke wil, dat inzicht en die wijsheid van haar, had ze haar leven
gericht zooals ze het wenschte. Hoe had haar neef Vegeer het plagend gezegd? Ze
had het grootste stuk van Eva's appel voor zichzelf gereserveerd. En hij had er
bij gevoegd: ‘Ik hoop over een paar jaren van je te hooren, wat je ermee gedaan
hebt.’
Als hij haar nu kon zien, die oude vriend met zijn grimmige onopgesmukte
levenswijsheidj zooals ze hier stond, in haar kostbaar feestkleed, als het
tastbaar resultaat van wat ze met haar verstand en geestkracht had bereikt -
maar tegelijk verslagen en vernederd, met het deficit van haar leven onder de
oogen. En in | |
| |
haar herinnering klonk het zinnetje waarmee hij die
laatste avond een domper op haar overmoed en zelfvertrouwen had gezet: ‘Het gaat
niet om de vruchten van de boom der kennis - om karakter gaat het en meest van
al - om hart.’
Puck rechtte haar rug en trad weg van de deur waartegen ze nog altijd leunde. Ze
liep door de hall met zware loome stappen. De verlaten kamer scheen onwezenlijk
als een tooneel in een entre-acte. Op de grond voor de kleine tafel lag, in een
prop gewrongen, de briefkaart, die ze voor Lily's oogen had willen verbergen.
Terwijl ze haar opraapte en in snippers scheurde, dacht ze: ‘Er bestaat geen
noodlot. Het is lafheid om eigen lotsbestemming te ontkennen. Elk mensch heeft
een vrije wil - elk mensch kiest zijn eigen weg op een kruis-punt. Maar wij
hebben verleerd om goed te luisteren voor wij kiezen en wij durven niet meer
vertrouwen op dat verborgen inzicht, dat intuïtie heet.’ En zij herin-nerde zich
weer de laatste avond op de boot, toen ze gekeken had naar het afscheid van Han
en Lily en de kinderen. Toen had ze op een kruispunt gestaan en in haar diepste
hart geweten, dat het de verkeerde weg was, die ze insloeg.
|
|