Jeugdleven
(ca. 1930-1940 )–Edmondo De Amicis– Auteursrecht onbekend
[pagina 96]
| |
Enrico, jij mag met ze mede om den koning aan het station te zien aankomen.’ - Ik vloog als een pijl uit den boog weg. De vader en de zoon waren nog opgewekter dan gewoonlijk, en het scheen mij toe, dat zij nooit zoo op elkaar geleken hadden als dezen morgen. De vader droeg op zijn borst het kruis van verdienste, in het midden der twee gedenkpenningen, en hij had zijn snorren opgedraaid tot zij puntig als twee naalden geworden waren. Wij gingen dadelijk op weg naar het station, waar de koning om halfelf zou aankomen. - ‘Weet jelui wel,’ - zei Coretti's vader, - ‘dat ik hem niet meer gezien heb sedert den oorlog van '66? Dat is nu al vijftien jaar en zes maanden geleden. Eerst was ik drie jaar in Frankrijk, toen te Mondovi, en hier had ik hem kunnen zien, maar het trof altijd zoo ongelukkig, dat ik nooit in de stad was als hij kwam. Hoe alles toch samen kan loopen.’ - Hij noemde den koning kortaf Umberto, alsof deze een kameraad van hem was. - Umberto commandeerde het 16de regiment, en was toen twee-en-twintig jaar oud. - ‘Vijftien jaar!’ - zeide hij luide, en versnelde zijn pas. - ‘Ik verlang er zoo naar hem terug te zien. Hij was prins, toen ik hem verliet, ik zie hem terug als koning. Ik heb ook gestreden, en van soldaat ben ik koopman in brandstoffen geworden.’ - En hij lachte. Zijn zoon vroeg hem: - ‘Als hij u ziet, zou hij u dan ook herkennen?’ - De koopman begon te lachen. - ‘Hoe kom je er aan,’ - antwoordde hij. - ‘Hij heeft wel wat anders aan zijn hoofd. Hij, Umberto, hij is een eenig man; wij zijn talrijk als de vliegen. Verbeeld je, dat hij allen eens éen voor éen moest gaan bekijken.’ - Wij gingen voort over de via Victor Emanuel. Er waren vele menschen, die zich naar het station spoedden. Wij zagen een gezelschap Alpenbewoners voorbijgaan, die trompetten bij zich hadden. Ook zagen wij | |
[pagina 97]
| |
twee carabiniers te paard, in galop. Het was mooi, helder weer. - ‘Ja!’ - riep Coretti's vader uit, terwijl hij zich meer en meer opwond, - ‘ik vind het fijn hem terug te zien. Och! wat zijn de jaren toch snel voorbijgegaan! Op den morgen van den 24sten Juni kwam het tot vechten. Umberto reed heen en weder met zijn officieren, en het kanon bulderde in de verte. Geen haar van mijn hoofd dacht er aan, dat ik mij weinige oogenblikken later in zijn onmiddellijke nabijheid zou bevinden, vlak voor de lansen der Oostenrijksche ulanen; wij waren geen vier passen van elkaar verwijderd, jongens. Het was een mooie dag, de hemel was helder als kristal; maar een hitte! Laten wij probeeren of wij naar binnen kunnen komen!’ - Wij waren bij het station gekomen; er bevonden zich daar een menigte rijtuigen, politieagenten, carabiniers en vereenigingen met haar vaandels. Het muziekcorps van een regiment was daar opgesteld. Coretti's vader trachtte tot het perron door te dringen, maar het werd hem verboden. Toen dacht hij, dat het het beste zou zijn, in de voorste rij van de menschen die bij den uitgang van het station stonden, een plaats te zoeken. Nadat hij zich en ons een doorgang had gebaand, gelukte het hem ook daar te komen. De menigte bewoog zich golvend van de eene rij naar de andere. De koopman in brandstoffen omvatte den eersten pilaar van de poort, waardoor de wacht niemand gaan liet. - ‘Kom mee!’ - zeide hij opeens, trok ons voort, doorsneed de ledige ruimte in twee sprongen, en plaatste zich met den rug tegen den muur. Dadelijk schoot een politieagent op hem toe, en zeide: - ‘Daar moogt u niet staan.’ - - ‘Ik ben van het vierde bataljon, van het 49ste, - antwoordde Coretti, en wees op zijn medailles. De agent keek hem aan, en zei toen: - ‘Dan mag u staan blijven.’ - - ‘Heb ik het niet gezegd!’ - riep Coretti zegevierend uit, - ‘het is een tooverwoord, dat vierde bataljon van het 49ste! Heb ik geen recht den generaal | |
[pagina 98]
| |
een beetje op mijn gemak te bekijken, onder wien ik gediend heb?’ - Een geestdriftvol gejuich deed hem ophouden; duizenden hoeden werden in de lucht gezwaaid; vier heeren, in het zwart gekleed, klommen in de eerste koets. - ‘Daar is hij!’ - riep Coretti uit, en bleef als betooverd staan. Toen zeide hij zachtjes; - ‘Wat is hij grijs geworden!’ - Alle drie ontblootten wij het hoofd: het rijtuig ging langzaam vooruit, te midden der menigte, die juichte en met de hoeden wuifde. Ik keek Coretti's vader aan. Hij scheen mij toe een ander mensch geworden te zijn: hij leek grooter, ernstiger en een beetje bleeker dan straks, terwijl hij nog steeds tegen den pilaar aanleunde. - ‘Hoera!’ - riepen vele stemmen. - ‘Hoera!’ - riep Coretti, boven allen uit. De koning keek hem aan, en liet zijn blik een oogenblik op de drie medailles rusten. Toen schreeuwde Coretti: - ‘Vierde bataljon van het 49ste!’ - De koning keerde zich naar ons toe, en terwijl hij Coretti strak aanzag, stak hij de hand uit het rijtuig. Coretti deed een sprong vooruit, en drukte de hand. Het rijtuig vervolgde zijn weg, de menigte liep mede en verspreidde zich, en wij verloren Coretti uit het gezicht. Maar slechts voor één oogenblik. Dadelijk daarop vonden wij hem terug, hijgende en met vochtige oogen. En toen bleef hij staan, als bemerkte hij niets van wat om hem gebeurde, terwijl hij de oogen op de zich verwijderende koets gevestigd hield, en glimlachte, met de pijp in de hand, te midden eener menigte nieuwsgierigen, die hem aankeken. - Hoe gelukkig had koning Umberto dien man door een simpelen handdruk gemaakt! |
|