Jeugdleven
(ca. 1930-1940 )–Edmondo De Amicis– Auteursrecht onbekend
[pagina 69]
| |
groot is, en eerst in de derde klasse zit. Toen zij belden, liepen wij allen naar de deur om hun open te doen. Crossi kwam niet, omdat zijn vader, na zes jaren afwezig te zijn geweest, eindelijk uit Amerika was teruggekomen. Mijn moeder omhelsde dadelijk Precossi, mijn vader stelde haar Garrone voor, terwijl hij zeide: - ‘Garrone is niet alleen een beste jongen, maar hij heeft ook een hart van goud!’ - Mijn vriend boog zijn dik, kaalgeknipt hoofd en lachte mij van ter zijde toe. Precossi had zijn medaille bij zich, en was zoo verheugd, omdat zijn vader weder aan het werken was gegaan en sedert vijf dagen niet meer gedronken had; hij wilde het kind altijd bij zich in de werkplaats hebben, om hem gezelschap te houden, en scheen een ander mensch geworden te zijn. Wij gingen spelen; ik haalde al mijn bezittingen voor den dag. Precossi keek met groote oogen naar mijn spoortrein, die loopen kan, en van zelf gaat wanneer men aan een touwtje trekt. Zoo iets had hij nooit gezien, hij kon de blikken niet afwenden van de roode en gele wagentjes. Ik gaf hem den sleutel, waarmede hij de locomotief kon opwinden, hij knielde neder om er mee te spelen, en hief zijn hoofd niet meer op. Nog nooit heb ik hem zoo blij gezien. Voor hij op iets antwoordde, zeide hij telkens: - ‘Neem mij niet kwalijk. Ik vraag wel excuus!’ - en hij schoof de wagentjes met de handen voort, wanneer de veer afgeloopen was, en dan nam hij ze weer op en zette ze alle recht achter elkaar, zoo voorzichtig of zij van glas waren; hij was bang ze met zijn adem dof te maken, en wreef ze aan den onder- en bovenkant af, terwijl hij ze nauwkeurig bekeek en in zich zelven lachte. Wij stonden er bij, en keken naar hem; wij zagen zijn dunnen hals, zijn kleine oortjes, die ik eens bebloed gezien had, het buisje met de omgeslagen mouwen, waaruit twee armpjes te voorschijn kwamen, die op die van een ziek kind geleken, en die hij zoo dikwijls opgeheven heeft om zijn gelaat tegen stompen te verdedigen. O! in dat oogenblik zou ik hem al mijn speelgoed hebben kunnen geven. ‘In ieder geval zal ik hem mijn trein geven,’ dacht ik, maar ik moest | |
[pagina 70]
| |
eerst de toestemming van mijn vader vragen. Op dit oogenblik werd mij een stukje papier in de hand gestopt, ik keek wat er op stond, en las deze woorden, die mijn vader er met potlood op had geschreven: - ‘Precossi vindt je trein zoo mooi. Hij heeft geen speelgoed.’ - Dadelijk nam ik de locomotief en de wagentjes op, legde alles in zijn armen, en zei: - ‘Daar, dit is voor jou.’ - Hij keek mij aan en begreep er niets van. - ‘Het is voor jou,’ - zeide ik, - ‘ik geef het je.’ - -Toen zag hij nog verbaasder mijn vader en mijne moeder aan, en vroeg: - ‘Maar hoe kan dat?’ - Mijn vader zei: - ‘Enrico geeft je dit alles, omdat je zijn vriend bent, om het winnen van je medaille te vieren.’ - Precossi vroeg bedeesd: - ‘Mag ik alles meenemen... naar huis?’ - ‘Maar natuurlijk!’ - antwoordden wij allen. Hij stond reeds bij de deur, maar wist niet hoe hij weg zou gaan. Hij was zoo gelukkig! Hij zeide weer: - ‘Och, neem mij niet kwalijk?’ - met trillende lippen en toch glimlachend. Garonne hielp hem zijn geschenk in zijn zakdoek pakken, en toen hij alles in zijn zak deed, ratelden de wieltjes. Wat onuitsprekelijk gelukkig was Precossi! |
|