mede. - ‘Derossi,’ zeide hij - ‘heeft tien tienen, en de eerste medaille.’ - Votini ging hard zitten niezen. Mijnheer Perboni keek hem aan; 't was niet moeilijk om de bedoeling te begrijpen: - ‘Votini, zeide hij, pas op dat de slang van de afgunst je hart niet binnensluipt!’ - Allen keken hem aan, behalve Derossi. Votini wilde antwoorden, maar hij kon niet; hij zat daar als versteend, met een doodsbleek gelaat. En toen begon hij, terwijl mijnheer Perboni les gaf, met groote letters op een stukje papier te schrijven: -
‘Ik ben niet afgunstig op hen, die de eerste medaille krijgen op onrechtvaardige wijze, en omdat zij voorgetrokken worden.’ - Dit papiertje wilde hij aan Derossi zenden. Maar terzelfder tijd zag ik, dat de jongens, die bij Derossi zaten, samen iets afspraken; een van hen sneed met een mesje een groote medaille van papier, en teekende daar een zwarte slang op. Votini merkte het ook. Mijnheer Perboni verwijderde zich voor eenige minuten. Dadelijk stonden de buren van Derossi op, en gingen uit de bank om Votini op plechtige wijze de papieren medaille toe te reiken. Alle jongens bereidden zich voor op een scène. Votini beefde over zijn geheele lichaam. Derossi riep: - ‘Geef hier dat ding!’ - ‘Ja, dat is beter,’ - riepen zij, - ‘jij bent 't, die ze hem geven moet.’ - Derossi nam de medaille en scheurde haar in kleine stukjes. Op dit oogenblik kwam de onderwijzer weder binnen. Ik hield Votini in het oog: - hij was vuurrood geworden; zeer langzaam nam hij het beschreven papiertje op, alsof hij het in verstrooidheid deed, maakte het stilletjes tot kleine propjes, nam die in zijn mond, kauwde er een beetje op, en spuwde ze dan onder de bank...
Bij het uitgaan der school kwam Votini voorbij Derossi; hij was een beetje verlegen en liet zijn kaart vallen. Derossi raapte ze op, deed haar in zijn tasch en hielp den riem aanhalen.