had onder een regen van bloemen, te midden eener doodsche stilte, hoewel een ontelbare menigte, welke van alle zijden van Italië bijeen was gekomen, de treurige plechtigheid aanzag, voorafgegaan van alle legeroversten, en een groot aantal staatslieden en vorstelijke personen; gevolgd door een stoet van in den oorlog verminkte soldaten, door een woud van vaandels, door de afgezanten van driehonderd steden, door allen, die de macht en den roem van een land kunnen vertegenwoordigen. Twaalf kurassiers lichtten de baar van den wagen. Italië gaf haar laatsten groet aan haar gestorven vorst, aan haar ouden koning, wien zij zooveel liefde toegedragen had, den laatsten groet aan haar vader, aan de negen-en-twintig gelukkigste jaren van haar geschiedenis. Het was een grootsch en indrukwekkend oogenblik, en de harten der omstanders trilden van aandoening, toen de baar langs de met rouwfloers overtrokken vaandels der tachtig regimenten van het Italiaansche leger ging, die door even zoovele officieren gedragen werden, langs den weg geschaard. Italië werd door deze tachtig doeken vertegenwoordigd, die een herinnering zijn aan de duizenden dooden, aan onzen hoogsten roem, onze heiligste opofferingen, onze droevigste smarten. De baar ging voorbij, door twaalf kurassiers gedragen. Waar zij kwam, zonken alle vaandels, ten teeken van begroeting, zoowel die van de nieuwe regimenten, als de oude verscheurde banieren van Goito, van Pastrengo, van Santa Luica di Novara, van de Krim, van Palestro, van San Martino, van Castelfidardo, tachtig zwarte sluiers naar omlaag, honderd kruisen stooten tegen de kist, en deze gedempte en welluidende klanken, die in de harten der omstanders weertrilden, waren als de echo van duizenden stemmen, die fluisterden: - ‘Vaarwel, goede koning, dappere vorst! Gij zult in de harten van uw volk leven, zoolang de zon Italië beschijnt.’ Daarop werden de vaandels weder opgeheven, en koning Victor Emanuel werd
naar zijn laatste rustplaats gedragen.’