Jeugdleven
(ca. 1930-1940 )–Edmondo De Amicis– Auteursrecht onbekend
[pagina 53]
| |
kwalijk.’ - Steeds is hij ziekelijk, en toch werkt hij zoo hard. Zijn vader komt altijd eerst thuis, als hij beschonken is en dan slaat hij het kind, zonder eenige aanleiding en smijt het zijn boeken en schriften in het gezicht. Zoo komt hij soms op school met blauwe plekken op z'n gezicht, dat geheel gezwollen is, en met oogen, die ontstoken zijn door het langdurig schreien. Maar nooit, nooit kan men hem laten bekennen, dat zijn vader hem mishandeld heeft. - ‘O, je vader heeft je weer geslagen, hè? - vragen hem de jongens, en dan antwoordt hij dadelijk: - ‘Dat is niet waar!’ - ‘Dit blad heb jij niet verbrandt, hè?’ - zei hem de onderwijzer, terwijl hij zijn huiswerk liet zien, dat half verbrand was.- - ‘Toch wel,’ antwoordde hij met bevende stem, - ‘ik heb het in het vuur laten vallen.’ - Wij zijn echter overtuigd, dat zijn dronken vader tegen de tafel gevallen is en de lamp omgestooten heeft, terwijl hij zijn werk zat te maken. Hij woont in een zolderkamertje van ons huis, maar bij de andere trap; de portierster vertelt alles, wat er gebeurt, aan mijn moeder; Silvia heeft hem eens, terwijl zij op het terras stond, hooren schreeuwen, nadat zijn vader hem van de trap gegooid had, omdat het kind hem geld vroeg, om een schoolschrift te koopen. Zijn vader drinkt, werkt niet en het huisgezin lijdt honger. Vele dagen komt de arme Precossi op school zonder iets gegeten te hebben, en dan knabbelt hij stilletjes een broodje op, dat Garrone hem geeft, of eet hij een appel, welke de juffrouw met de roode veer, die zijn onderwijzeres van de eerste klasse geweest is, voor hem medebrengt. Zijn vader komt hem soms halen, wanneer hij bij toeval de school voorbij komt; hij ziet er bleek uit, staat onvast op zijn beenen, heeft een woest uiterlijk, het haar hangt hem in de oogen en de pet staat hem schuin op het hoofd. De arme jongen beeft, wanneer hij hem ziet aankomen, maar toch loopt hij hem lachend tegemoet, en zijn vader schijnt hem dan niet op te merken, en aan iets anders te denken. Arme Precossi! Hij naait zijne verscheurde schriften weer in, leent de boeken om zijn les uit te leeren. maakt zijn buis | |
[pagina 54]
| |
door middel van spelden dicht, en het is om medelijden te krijgen, wanneer men hem gymnastiek ziet doen met een broek, die afzakt, en een buis dat te lang is, en waarvan hij de mouwen tot aan de ellebogen opstroopt. Hij werkt en spant zich in: hij zou een der eersten zijn, wanneer hij rustig arbeiden kon. Van morgen kwam hij op school met opengekrabde wangen, en allen riepen: - ‘Dat heeft je vader weer gedaan, hè? Wij zullen het aan den directeur zeggen, en dan zal hij hem op 't politiebureau laten roepen.’ - Maar hij richtte zich in zijn volle lengte op, en zeide met een stem, die van verontwaardiging beefde: ‘Het is niet waar! Mijn vader mishandelt mij nooit!’ - Maar onder de les vielen zijn tranen op de bank, en wanneer iemand naar hem keek, deed hij zijn best om te glimlachen, en niet treurig te schijnen. Arme Precossi! Morgen komen Derossi, Coretti en Nelli bij mij; ik zal vragen of hij ook komen wil. Hij moet een avondboterham bij ons eten, ik zal hem boeken geven, ik zal alles in het werk stellen om hem plezier te doen; ik ben van plan zijn zakken met vruchten te vullen, om hem eens blij te zien, dien armen Precossi, die zoo goed en zoo moedig is! |
|