begon te werken zoo hard hij kon: overdag, 's nachts, thuis, op school, op straat, met op elkaar geklemde tanden en toegeknepen handen, geduldig als een os, stijfhoofdig als een ezel, en zoo, door hard te blokken, zich niet storende aan spotternijen, schoppen uitdeelende aan allen, die hem in de war wilden maken, is hij, al volhoudend, aan zijn doel gekomen. Hij begreep niets van rekenen, zijn opstellen krioelden van fouten, maar nu schrijft hij zonder fouten, en zegt zijn les van een leien dakje op. En zijn ijzeren wil spreekt uit zijn geheele lichaam. Wat moet hij zich ingespannen hebben, die arme Stardi! De onderwijzer zei dezen morgen tegen hem, hoewel hij slecht gehumeurd scheen, toen hij de medailles uitreikte: - ‘Bravo Stardi, de aanhouder wint!’ - Maar hij scheen niet trotsch te zijn op zijn onderscheiding, glimlachte zelfs niet, en zoodra hij weer in de bank was teruggekeerd, plaatste hij de handen tegen het hoofd, en bleef nog onbewegelijker en oplettender zitten dan voorheen. Maar het zonderlingste van alles kwam nog, toen zijn vader hem bij den uitgang opwachtte; deze is een chirurgijn-barbier, met een groot gezicht en eene grove stem. Hij had niet gedacht, dat zijn zoon de medaille zou krijgen, en wilde het niet gelooven, voordat mijnheer Perboni het hem verzekerd had, en toen begon hij te lachen van genoegen, en gaf een tik op het breede achterhoofd van den jongen, terwijl hij hardop zei: - ‘Goed zoo, beste kaalkop, goed zoo!’ - en toen keek hij hem glimlachend aan en kon niets verder zeggen. En alle jongens waren vroolijk, behalve Stardi. Hij was reeds bezig de les in te stampen, die hij den volgenden morgen moest opzeggen....