Jeugdleven
(ca. 1930-1940 )–Edmondo De Amicis– Auteursrecht onbekend
[pagina 44]
| |
gooien met die waterachtige sneeuw, die de ballen vast en zwaar als steenen maakt. Verscheiden menschen kwamen op de trottoirs voorbij. Een heer riep: - ‘Past toch op, rekels!’ - en op hetzelfde oogenblik hoorden wij een smartelijken kreet, van den overkant der straat, en wij zagen een ouden man, die zijn hoed verloren had, wankelen, en zijn gelaat in de handen verbergen. Naast hem stond een jongen, die uitriep: - ‘Help! help!’ - Dadelijk schoot een menigte menschen toe. De man had een bal recht in het oog gekregen. De kinderen stoven uit elkander. Intusschen had er zich een kring om den ouden man gevormd, en de eene keek rond, en de andere liep tusschen de jongens, al dreigende en vragend: - ‘Wie was het? Wie heeft het gedaan?’ - Men bekeek de handen der jongens om te zien of zij nat waren van de sneeuw. Garoffi stond naast mij - het scheen mij toe, dat hij van het hoofd tot de voeten beefde, en dat zijn gezicht doodsbleek was. - ‘Wie heeft het gedaan?’ - riep men steeds door. Toen zeide Garrone zachtjes tot Garoffi: - ‘Vooruit, zeg dat jij het gedaan hebt, het zou laag zijn er een ander voor te laten opdraaien.’ - ‘Maar ik heb het niet met opzet gedaan!’ - antwoordde Garoffi bevende als een blad. - ‘Dat komt er niet op aan,’ - herhaalde Garrone. - ‘Maar ik durf niet!’ - ‘Kom, wees een beetje flink, ik ga met je mee!’ - En de agenten en de omstanders riepen steeds luider: - ‘Wie heeft het gedaan? Zij hebben hem zijn oog uitgegooid! Zij hebben hem blind gemaakt! De ellendelingen!’ - Ik vreesde dat Garoffi op den grond zou vallen. - ‘Kom,’ - zeide toen vastberaden Garone, - ‘ik zal je verdedigen,’ en hij vatte hem bij een arm en duwde hem voort, terwijl hij hem ondersteunde als een zieke. De menschen zagen het, en begrepen het dadelijk, en velen kwamen aangeloopen met gebalde vuisten. Maar Garrone plaatste zich voor zijn makker, en riep: - Willen tien menschen één jongen afrossen?’ - Toen gingen ze niet verder en een agent nam Garoffi bij zijn schouder en bracht hem door de menigte naar een winkel, waarheen men ook den gewonde ge- | |
[pagina 45]
| |
bracht had. Toen ik hem zag, herkende ik dadelijk den ouden ambtenaar, die op de vierde verdieping van ons huis woont, met zijn neefje. Hij lag op een stoel uitgestrekt, en had een zakdoek over het eene oog. - ‘Ik deed het niet met opzet!’ riep Garoffi. Twee of drie personen duwden hem met geweld den winkel in, en riepen - ‘Vraag hem vergiffenis!’ en zij gooiden hem op den grond. Maar dadelijk tilden twee krachtige armen hem weer op en een stem zeide op vastberaden toon: ‘Zoo niet, heeren!’ - Het was onze directeur, die alles gezien had. - ‘Omdat hij den moed heeft gehad te zeggen dat hij de schuldige is,’ - liet hij er op volgen, - ‘heeft niemand het recht hem te vernederen.’ - Allen zwegen. - ‘Vraag nu vergiffenis!’ - zei de directeur tot Garoffi. Garoffi barstte in tranen los, omarmde de knieën van den ouden man, en deze zocht met zijn hand het hoofd van het kind, en streelde hem over het haar. Toen zeiden ze: ‘Ga nu maar naar huis!’ - En mijn vader zei onderweg tegen mij: - ‘Enrico, zou je in hetzelfde geval verkeerende, den moed hebben je plicht te vervullen en je schuld te bekennen?’ - ‘Ja!’ - ‘Geef mij je woord, als een jongen, die eergevoel heeft, en een hart bezit, dat je het doen zoudt.’ - ‘Ik geef u mijn woord er op, vader!’ - |
|