De eerste van de klas.
25, Vrijdag.
Allen houden van Garrone, maar allemaal bewonderen ze Derossi. Hij heeft verleden jaar den eersten prijs gekregen; niemand kan tegen hem opwerken, alle jongens weten dat hij de knapste is in alle vakken. Hij is de eerste in het rekenen, maakt de mooiste opstellen, hij kan het beste teekenen; hij begrijpt dadelijk alles, heeft een wonderlijk goed geheugen en slaagt in alles zonder moeite. Nobis en Franti zijn wel een beetje jaloersch op hem, en Votini kijkt hem met wangunstige blikken aan, maar daar merkt hij nooit iets van. Voor den Calabriër heeft hij een kaartje gemaakt van de landstreek die deze pas verlaten heeft, en tegen allen is hij vriendelijk zonder den één de voorkeur te geven boven den ander. Het is onmogelijk hem niet te benijden, en niet te erkennen dat hij de meerdere van ons allen in elk opzicht is.
Meneer Perboni heeft hem opgedragen, het maandelijksch verhaal over te schrijven, dat hij ons morgen zal voorlezen; het heet: ‘De kleine Lombardische Verspieder’; hij schreef het van morgen over en was zoo aangedaan over het verhaal, dat hij heelemaal rood in het gezicht was geworden, en daar met vochtige oogen en bevende lippen zat. Mijn bewondering voor hem steeg toen nog!