De school.
28, Vrijdag.
Lieve Enrico!
‘Het leeren valt je zwaar,’ zooals je moeder je gezegd heeft; ik kan mij je dus nog niet, zooals ik zoo gaarne wilde, voorstellen, dat je met een lachend gezicht naar school zou gaan. Maar luister eens: bedenk toch, hoe je zou zijn, als je eens niet naar school ging. Na verloop van een week zou je komen vragen er weer heen te gaan, geplaagd door verveling, terwijl je genoeg zoudt hebben van je speelgoed. Iedereen moet werken en leeren! Denk eens aan de arbeiders, die 's avonds naar school gaan, nadat zij den geheelen dag gewerkt hebben, aan de vrouwen, aan de kinderen uit het volk, die des Zondags de school bezoeken, na de geheele week gearbeid te hebben; aan de soldaten, die boeken en schriften ter hand nemen, als zij doodmoe van hun oefeningen terugkeeren; denk aan de doofstomme en aan de blinde kinderen, die steeds aan het leeren zijn, en eindelijk aan de gevangenen, aan wie het lezen en schrijven ook onderwezen wordt. Denk des morgens als je opstaat, dat op hetzelfde oogenblik in deze stad dertig duizend andere kinderen evenals jij zich voor uren in een gebouw gaan opsluiten om te leeren. Maar wat is dat alles nog? Denk eens aan de ontelbare menigte kinderen, die bijna op hetzelfde uur naar school gaan in alle landen, zie ze in je gedachten, terwijl zij daar gaan, hun weg nemende door de nauwe steegjes van stille dorpen, of door de straten der drukke steden, langs de oevers van zeeën en meren, in de brandende zon of door den dikken mist; in de landen die door kanalen doorsneden zijn, met bootjes; over de groote vlakte te paard; door de sneeuw in sleden; door bosschen en stroomen, over eenzame bergpaden, alleen, in paren, in troepjes, in lange rijen, allen met hun boeken onder den arm, op duizend verschillende wijzen gekleed, in duizend verschillende talen sprekende naar de verst afgelegene scholen in Rusland, die bijna be-