als zij 's middags aan de deur der school stond om haar zoon op te wachten; nu lag zij ziek te bed. Velen begonnen hard te lachen. Toen nam Crossi, niet meer wetende wat hij deed, een inktkoker op en slingerde hem uit alle macht naar het hoofd van Franti, maar deze bukte en de inktkoker vloog tegen de borst van den meester aan, die juist binnenkwam.
Allen vluchtten naar hun plaatsen en hielden zich, vol schrik, doodstil.
Mijnheer Perboni was zeer bleek geworden; hij zette zich aan zijn tafeltje en zeide op woedenden toon:
- ‘Wie heeft dit gedaan?’
Niemand antwoordde.
Nog eens zei hij, zijn stem verheffende: - ‘Wie deed het?’
Toen stond Garrone, die medelijden met den armen Crossi had, op en zeide vastberaden: - ‘Ik.’ Mijnheer Perboni zag hem aan, liet zijn blik over de verbaasde gezichten der anderen gaan en zeide toen, zeer bedaard: - ‘Nee, jij bent het niet.’
En na een oogenblik hernam hij: - ‘De schuldige zal niet gestraft worden. Hij moet opstaan.’
Toen rees Crossi van zijn plaats en zei schreiende:
- ‘Ze hebben mij gestompt, ze hebben mij getergd, ik wist niet meer wat ik deed, ik gooide...’
- ‘Ga zitten,’ - zeide de onderwijzer, - ‘zij die hem geplaagd hebben moeten opstaan.’
Vier stonden met gebogen hoofd op.
- ‘Jelui hebt,’ - zeide mijnheer Perboni, - ‘een zwakke mishandeld die zich niet verweren kon. Je hebt eene der laagste, een der slechtste daden begaan, die men kan bedenken, en waarmede men zich zelven het meest verlaagt. Jelui bent lafaards!’
Toen hij dit gezegd had, ging hij tusschen de banken door naar de plaats waar Garrone zat met gebogen hoofd. Tegen hem zei hij: ‘En jij, je bent een nobele jongen.’