Het verlokkend ooft. Proeven over Jacob Campo Weyerman
(1985)–Peter Altena, W. Hendrikx– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 221]
| |
Gerardine Maréchal
| |
[pagina 222]
| |
ken lag de nadruk op de verstoringen in de lichaamschemie en een verkeerde menging der levenssappen (bloed, slijm, gele en zwarte gal). Dergelijke speculatieve opvattingen waren een vruchtbare voedingsbodem voor wilde fantasieën bij zowel lijders als genezers. Wat betreft methode ontliepen geneeskunde en kwakzalverij elkaar dus niet veel. De steden waren vergeven van kwakzalvers die balanceerden op de grens tussen wetenschap en koffiedikkijkerij en die op grote schaal misbruik maakten van de machteloosheid in de toenmalige geneeskunde. Ze waren meestal uit Duitsland afkomstig omdat daar jonge apothekers en chirurgijns nauwelijks kans hadden een praktijkje te vestigen. Onder die reizende meesters bevond zich ook een groep ondeskundige oplichters die een slaatje probeerden te slaan uit de faam van hun geschoolde collega's. Weyerman kende de tekortkomingen van de toenmalige geneeskunde en de kwalijke uitwassen daarvan. Waar het te pas komt, drijft hij de spot met het potjeslatijn der doktoren dat slechts diende om hun onkunde te verbergen en hun beurs te spekken. In de Rotterdamsche Hermes, no. 12 vergelijkt hij de arts met een blinde: ‘De Doktor gaat desgelyks te werk in d'Architectuur van het menschelyk ligchaam, gewapent met de professorale lessen van d'Akademie, en eenige manipels Grieks, leunende op de schouderen van d'Ontleedkunde (Anatomia) kennis der Kruiden (ars Botanica) en een manier om een receptie (methodus prescribendi) voor te schryven. Weyerman wordt niet moe telkens weer bewijzen te geven van de geldzucht bij artsen. Zo vertelt in Den vrolyke tuchtheer I, 84-85 een gedupeerde en ten dode opgeschreven patiënt dat hij zo stom is geweest zijn arts tot erfgenaam te benoemen. ‘en daar uyt bespeur ik nu, doch vry laat, dat hy my het water des leevens heeft afgetapt langs de uytteerende pomp van die spaarzaame levenswyze, om zich daar langs den weg te baanen tot de goude erts eens onbekrompen leevens’. Overeenkomstig zijn gewoonte heeft Weyerman dit gegeven ontleend aan een ware gebeurtenis. Het houdt vermoedelijk verband met de streken van de beruchte charlatan Francisco Borri die in 1662 de nalatenschap van Gerard Demmer, een overleden patiënt, stal door hem twee dagen voor zijn dood een gedwongen schuldbekentenis te laten tekenen.Ga naar eind3. De incompetentie en hebzucht van | |
[pagina 223]
| |
18. Staarstekende kwakzalver. Uit: A. van de Venne, Tafereel van de Belaggende Werelt, 1635.
| |
[pagina 224]
| |
de medische stand zijn Weyermans meest geliefde stokpaardjes. Hij wist immers maar al te goed hoe weinig de medicijnenstudie was afgestemd op de praktijk aan het ziekbed, omdat hij zelf zich met die studie had opgehouden. Hij liet zich op 2 mei 1714 inschrijven aan de universiteit van Leiden als medisch student, maar in zijn autobiografie vermeldt hij ook een studie in Utrecht.Ga naar eind4. Daar zegt hij ook in Engeland medicijnen te hebben gestudeerd, aanvankelijk met de bedoeling zelf een praktijk te beginnen maar: ‘deze studie bleef weer in het gebroken steken...’. In 1737, op 60-jarige leeftijd (!) neemt Weyerman de studie weer op in Leiden. Wilde hij nu eindelijk eens een examen afleggen om daadwerkelijk arts te worden, bij gebrek aan andere inkomsten? Voorzover ik weet, heeft Weyerman zijn medische kennis echter alleen maar gebruikt tegen en niet ten behoeve van de medische stand. Zijn kritiek berustte wel op kennis van zaken en zijn opleiding in Leiden kwam hem daarbij zeer wel van pas. Waarschijnlijk liep hij namelijk colleges bij de beroemde medicus Boerhaave die in 1714, het jaar van Weyermans inschrijving aan de Leidse universiteit voor het eerst de klinische geneeskunde doceerde. Met zijn moderne opvattingen over de diagnostiek legde Boerhaave de kiem voor een totaal andere benadering in de ziekteleer die pleitte voor studie van de ziekte aan het ziekbed. Geen wonder dat Weyerman zich zo hartsgrondig ergerde aan het charlatanisme onder medici... Weyermans eigen kennis van zaken valt overigens moeilijk te peilen: hij waagde zich niet aan de publicatie van uitgesproken medische werken. We moeten het voornamelijk hebben van terloopse uitlatingen in zijn omvangrijke oeuvre. Meestal zijn dat schimpscheuten aan het adres van (proto-) artsen en kwakzalvers. Zelfs oppervlakkig doorbladeren van Weyermanniana levert al een schat aan verdachtmakingen op waarvan onze medische tuchtraad nog zou blozen. De dokter wordt vergeleken met Saturnus, ‘want Saturnus verslond zyn kinderen en deze zyn Patienten’,Ga naar eind5. de beloften van een arts zijn als de beloften van minnaars: ‘zynze waar, het is wat raars...’.Ga naar eind6. De dokter veroorzaakt meer plagen in éen jaar als Egypte ooit heeft gekend.Ga naar eind7. Wie zijn leven en gezondheid aan een geneesheer toevertrouwt ‘leund met zyn Elleboog op het vermolsemde dekzel van een Doos vol leevende Schorpioenen, of slaapt by het doodgraver Musiek van een gescheurde Vyzel’.Ga naar eind8. Ook zonder een concordantie op zijn werk staat vast dat de meeste slachtoffers van Weyermans vlijmscherpe pen afkomstig zijn uit het medisch bedrijf. Enkele figuren spannen daarbij de kroon. Daartoe behoort de Engelse medicus John Woodward bij wie Weyerman naar eigen zeggen gestudeerd en gewoond heeftGa naar eind9. gedurende zijn verblijf in Engeland. Hij laat geen gelegenheid voorbij gaan om Woodwards kwaliteiten als genezer in een kwaad daglicht te stellen. Volgens het Vermakelyk Wagenpraatje, p. 19 is zijn devies: ‘een ander moet sterven, wil ik leeven’; die lijfregel wordt geillustreerd met de ziektegeschiedenis van een van zijn patiënten. Het slachtoffer kreeg zoveel medicijnen, klisteren en aderlatingen van Woodward voorgeschreven dat hij wel doodziek móest worden. Weyerman | |
[pagina 225]
| |
voegt er wel aan toe dat hij alleen Woodwards baatzucht en niet zijn geleerdheid in twijfel wil trekken. Woodward, hoogleraar in de medicijnen stond inderdaad bekend als een erudiet man en wat dat betreft laat Campo hem in zijn waarde, maar voor zijn verzamelwoede heeft hij geen goed woord over. Woodward verzamelde antieke munten en bezat een groot rariteitenkabinet met o.a. talloze fossielen. Weyerman maakt zich herhaaldelijk vrolijk over zulke verzamelingenGa naar eind10. zoals in De sleutel van de Hollandsche zindelykheyt, p. 68 e.v. waar hij Woodward vraagt naar het nut van het verzamelen van fossielen. Woodward antwoordt: ‘Om daar uyt den Zondvloet te bewyzen. Wat oordeelje, Leezer, dat men met zo een geletterde Nar behoorde te doen, die het Oude en het Nieuwe Geschichtboek voorby stapt, om zich te bedienen van de stomme Getuygenissen der vermolsemde Zeeschulpen en alzulke Vodderyen?’ Maar deze hoogleraar in de medicijnen voorspelde voor grote sommen gelds ook de toekomst uit de sterren...Ga naar eind11. Daarbij moeten we niet vergeten dat naar onze begrippen integere medici destijds ook op dubieuze wijze hun zakken vulden: zo verdiende de hooggeachte Boerhaave een flinke som met een geheim levenselixer.Ga naar eind12. Wat dat betreft is de overgang naar een ander veelbesproken ‘arts’ uit Weyermans oeuvre niet groot. Immers Hans Ludeman, alom berucht kwakzalver met een medische opleiding verdiende eveneens goud met het stellen van diagnoses uit de sterren.Ga naar eind13. Zijn kleurrijke figuur inspireerde Weyerman tot dito stijlfiguren; zo heet hij in de De doorzigtige Heremyt, p. 43: ‘een konspirateur tegens de gezondheyt der welvaarende Nederlanders, wiens pillen in staat zyn, om een grooter tal leevens te ontwortelen, als...’ enz. Omdat Ludeman afkomstig is uit Harburg heet hij elders: ‘den hairburschen aap van Paracelsus (...) die uyt een schoenlappers pothuys zig heeft weten op te tillen tot een onfeylbaar hersteller van allerhande ongeneeslyke ziektens’, waarmee Weyerman Ludemans lage allooi wil onderstrepen door te herinneren aan zijn vorige beroep: dat van schoenlapper.Ga naar eind14. Niet voor niets heeft Weyerman het zo vaak op deze charlatan gemunt: beter dan enig ander bedrieger was hij erin geslaagd een goede reputatie op te bouwen, de grote massa zand in de ogen te strooien en op grote schaal te beroven. Diezelfde feilen beoogt Weyerman aan te tonen in de arts Johan van Duren, een ander veelgeplaagd medicus uit zijn werk. Hij verdiende (als we Weyerman geloven) zijn dikbelegde brood met geneeskrachtige kruidbaden. Van Duren, die prat ging op zijn adelijke afkomst (en dat bepaald niet onder stoelen of banken stak!) vestigde zich in 1723 te Rotterdam.Ga naar eind15. Weyerman stoort zich overduidelijk aan Van Durens koketteren met zijn afkomst, alsof dat wat met zijn medische kundigheid zou hebben te maken! In Den vrolyke Tuchtheer, I, p. 107 heet hij ‘den grasgroene Mr. Jan van Duytenstein’, overeenkomstig zijn jonge leeftijd, de kleur van zijn baden, het gehalte van zijn beroepsethiek en zijn afkomst uit het huis Ruytesteyn.Ga naar eind16. Elders geven ‘de Warmoeziers, Zaadverkoopers, kurkdrooge | |
[pagina 226]
| |
19. Portret van J.C. Ludeman. Uit: J.C. Ludeman, Spiegel der Werelt, Rotterdam, 1760.
| |
[pagina 227]
| |
Drogisten, en Groenwyven’ een verklaring uit ten gunste van ‘de Heer Jan van D**, gesprooten uit het wydberuchte stamhuis van Duitestyn, en Kootenburg, waar in geattesteert wort, dat de groene kervelmoes-baden van zyn Edt. ruim zo heilzaam zyn aan het Mensch-dom, als het onvervalscht Rattekruit, de Wolfswortel, en de dolle Nachtschade noodzakelyk zyn, in een Amandeltaart’.Ga naar eind17. Als men alle citaten over deze Van Duren naast elkaar zet, dan blijkt wel hoe grondig Weyerman hem kraakte: zijn gewoonte om in de krant te adverteren wordt belachelijk gemaaktGa naar eind18. en zijn verwaandheid wordt op vernietigende wijze aan de kaak gesteld.Ga naar eind19. Weyerman deinst er niet voor terug hem in werkelijk álle opzichten verdacht te maken: ‘hy slagt de grote zomervlieg, al het Juffers vleesch dat onder het bereyk zyns Adems komt, krygt een snufje weg, of wordt in 't geheel besmet’.Ga naar eind20. En dat is een moeilijk te verteren aantijging voor een arts die weigert iets te maken te willen hebben met lijders aan geslachtsziekten!Ga naar eind21. Daarmee belanden we bij de specialisatie van de chirurgijn Thomas Engelmans, ‘een weergaloos Man in het genezen van allerhande Venus krankheden en qualen’, aldus Weyerman in het Vermakelyk Wagenpraatje, p. 31. Hij behoort ook tot de charlatan-achtige figuren over wier rug Weyerman het medisch bedrijf poogt zwart te maken. Zo adviseert hij een van zijn oudste vijanden, de courantier Argus (Hermanus van de Burg) zich door hem te laten behandelen.Ga naar eind22. Engelmans zou koning Augustinus II van Polen ook behandeld hebben voor een geslachtsziekte.Ga naar eind23. In tegenstelling tot bovengenoemde Van Duren kwam Engelmans openlijk uit voor zijn specialisatie: in de jaren dertig van de 18e eeuw adverteert hij veelvuldig in o.a. de Oprechte Haerlemse Courant met zijn geneesmiddelen ter genezing van alle ‘Venuskwaalen’. Vermoedelijk trachtte Weyerman niet zozeer Engelmans zelf als wel de in verband met hem genoemde personen verdacht te maken. Uiteraard mag in deze opsomming de beruchte Baron van Syberg niet ontbreken, ook al heeft zijn kwakzalversbedrijf weinig met geneeskunde uit te staan. Weyerman beschrijft zijn leven in De leevens byzonderheden van Johan Hendrik, Baron van Syberg etc. (Utrecht 1733) dat in bonte kleuren de bedriegelijke praktijken van deze charlatan aan de kaak stelt. Daarin beschrijft hij hoe hij bijna door Syberg was overgehaald zelf te gaan kwakzalveren in Engeland met Sybergs wit en bruin medicament, maar hij weigert zich te compromitteren met dat soort ‘baronneerende Goud- en Zilvergieters’ (p. 9). In zijn autobiografie vertelt Weyerman overigens dat ook de Frankfortse kwakzalver Busch hem zijn welvarende praktijk (én de hand van zijn mooie nichtje) had aangeboden; dat aanbod slaat hij af want ‘hy oordeelde het speelen van een leevensrol op het tooneel des waerelds wel zo eerlyk, als te verstrekken tot een kluchtrol aan duizende leegloopers op een zalftooneel onder de open lucht’.Ga naar eind24. | |
[pagina 228]
| |
Dan zijn er nog de talrijke half of niet met name genoemde geneesheren en beunhazen waarmee Weyerman zijn wantrouwen tegenover de geneeskunst demonstreert: de Bredase geneesheer Bohm, dr. Goossens (een Brussels arts), het doktertje met de ronde hoed, geneesheer Noorberg. Maar ook prominenten uit de geschiedenis der medische wetenschap als Galenus, J.B. van Helmont, Barbette, Boerhaave en Paracelsus leveren de stof voor Weyermans kritische beschouwingen.Ga naar eind25. Uit verschillende passages in zijn tijdschriften blijkt zijn vertrouwdheid met deze ‘medische’ auteurs, hetgeen niet verwonderlijk is voor iemand die zich herhaalde malen serieus aan de studie der geneeskunde wijdde. Slechts tweemaal zette Weyerman zich aan een integrale aanval op de medische stand en haar bedrijf. Zo publiceerde hij de Natuurkundige historiesche, ernstige, en vrolyke aanmerkingen over de gemeenzaame t'zamenspraaken, tusschen een geneesheer en zyn lyders in 1738, dus vlak nadat hij opnieuw medicijnen was gaan studeren. Dit is een zestig pagina's tellende bespreking van een anoniem verschenen geneeskundige verhandeling waaruit in dit verband belangrijke gegevens blijken. Weyerman vertelt bijvoorbeeld dat hij bijzonder veel over de genees- en heelkunst heeft gelezen, ‘Niet dat ik ooit was gezint, en my over te geeven tot de praktyk dier gevaarlyke Beroepen. Neen, Leezer, nooit viel zulks in myn gedacht, wyl ik, Godt zy gedankt, al te veel Gewisse en Medelyden gevoelde voor myn Evenaasten, om die te behandelen, ofte liever te mishandelen, volgens de hedendaagsche sleur’. (p. 3) Dat neemt niet weg, zo voegt Weyerman eraan toe, dat hij de geneesheren graag ‘over de kam van Juvenaal’ mag scheren. Dat doet hij ook met het hier besproken werk, zij het dan met kritiek die hout snijdt. Het gerecenseerde werk, de Gemeenzaame t'zamenspraken tusschen een geneesheer en zyn lyders (Amsterdam 1737) is een verhandeling in dialoog-vorm over verschillende kwalen als koorts, scheurbuik, graveel, vallende ziekte, vrouwenkwaaltjes en geslachtsziekten. Op nogal fragmentarische wijze geeft Weyerman bij elke besproken kwaal zijn mening. Zo stemt hij in met de mening van de auteur over scheurbuik, ‘voor zo verre als myn sestienjaarige studie in de Geneeskunde strekt’ (p. 23): spot Weyerman hier met zichzelf als een eeuwige student of berust deze opmerking op waarheid? In elk geval is zijn commentaar her en der betrekkelijk vakkundig. Hij verwijt bijvoorbeeld de schrijver diens amateuristische diagnose van de ‘vrysters ziekte’, de menstruatie, om daar zelf een degelijke analyse van het z.g. premenstruele syndroom tegenover te stellen: ‘Waarom niet gekakelt, dat het hart en het hoofd meestentyds worden ontstelt door ondeugende dampen, ontstaande uyt een verstopping der maandelyksche zuyveringen. Dat uyt die bron voortkomen, angst, zorg, beneveling van geesten, wanhoop, razerny en diergelyken, zal de dagelyksche ondervinding ons aantoonen met de voorste vingers. Vooral indien 'er de graagte na den Man bespringt, ofte een ander geweldig voorwerp en ontroering des gemoeds, er tusschen in komt te dringen. | |
[pagina 229]
| |
20. Spreekkamer in een achttiende eeuws poppenhuis van Sara Roté.
| |
[pagina 230]
| |
Uyt die oorzaaken (...) ontstaat een gemoeds quelling, een schielyke zorg zonder oorzaak, verzelt door een stille dweepery, en pyn aan 't hart, hoofd, boezem, lenden, buyk, enzodaanige toevallen. Dikmaals verkiezen die geepse krytbleeke lydsters ook wel de eenzaamheyt, en die keus is gegrond...’ (p. 26-27) Weyerman hoeft die adequate beschrijving niet per se te ontlenen aan serieuze medische studie (misschien dankt hij deze wel aan zijn intieme en veelvuldige omgang met de andere sekse), maar deze passage is in elk geval wel een fraai staaltje van medische observatie. Bij de bespreking der venerische ziekten merkt Weyerman terecht op ‘dat er geen een enkelt lichteken van die quaal overblyft, uytgezondert in de Goudbeurs des Patients, dat doelwit der verstandige Doktoren’. (p. 30) Verder verwijt hij in deze bespreking de auteur een onjuist oordeel over de koortstherapie; hij opponeert bijvoorbeeld tegen het overmatig gebruik van kinine als koortswerend middel, waarschijnlijk met recht - de grote doses die men destijds gebruikte, veroorzaakten vermoedelijk bijverschijnselen die minstens zo kwalijk waren als de te bestrijden koortsaanvallen. Met name in dit deel citeert Weyerman herhaaldelijk uit het werk van Hippocrates die destijds als een autoriteit op het gebied der medische wetenschap gold. Minstens zo interessant zijn Weyermans ervaringen met de geneeskunde als patiënt, waarvan hij in dit werk verslag doet. Zo vertelt hij dat hij leed aan malaria waarvoor hij o.a. ‘den vermaerden Hoogleeraar Boerhaven, tot Leyden’ raadpleegde. Die schreef hem een grote hoeveelheid kruiden voor, echter volkomen tevergeefs. Vervolgens verhuisde de doodzieke Weyerman van zijn huis Meerenhoef te Abcoude naar de Reguliersgracht in Amsterdam om daar zijn genezing te zoeken bij een Amsterdamse dokter. Onder diens zorg verslechtert zijn toestand echter ondanks dat de arts hardnekkig blijft beweren dat hij aan de beterende hand is. Ten einde raad vraagt Weyerman de arts welke medicijnen hij hem eigenlijk heeft laten slikken, waarop die gebelgd antwoordt: ‘Kiest of deelt, dat is gezegt op goed Nederduytsch, of gebruykt myne artzenyen zonder te vraagen, of lyd dat ik uwe nieuwsgierigheyt niet zal beantwoorden als met de schouders’. (p. 36) (Voorwaar niets nieuws onder de zon.) Uiteindelijk wordt Weyerman uit de tanden des doods gesleurd door de Amsterdamse arts Vrywels, die hem uitstekende pillen had voorgeschreven. Merkwaardig genoeg laat Weyerman verdere informatie over dit heilzame geneesmiddel achterwege. Hij besluit deze recensie met een verzoek aan de auteur om zijn identiteit bekend te maken. In een van zijn laatste pennevruchten, de roman het Vermakelyk Wagenpraatje dat ongeveer een jaar later verscheen, hekelt Jacob Campo Weyerman de kwalijke grensvervaging tussen geneeskunde en kwakzalverij. Hij laat die onderwer- | |
[pagina 231]
| |
pen aan bod komen in een twistgesprek op de postkoets tussen twee heren en een jongedame. Aanleiding vormt de vapeur van de jongedame onderweg. Een van de heren brengt haar weer bij met het zgn. drinkbaar goudpoeder, waardoor zich al spoedig een vinnige discussie tussen de beide heren ontspint over de geneesmiddelen der kwakzalvers. De een neemt het op voor de kwakzalverij en de ander voor de officiële geneeskunde. De eerste begint met af te geven op de ‘stads Eskulapen’. Immers van de medische studenten die hij in Utrecht en Leiden had gekend, deugde niets, evenmin als van hun opleiding. Wie ziek is, doet er beter aan zijn gezonde boerenverstand te gebruiken dan een geneesheer te raadplegen die toch maar alleen uit is op gewin. Om dat te illustreren voert Weyerman de hierboven genoemde Woodward, Van Duren en Engelmans ten tonele. Conclusie: de dokter is geen haar beter dan de kwakzalver. De andere heer in de koets neemt het nu op voor de geneesheren door uit te halen naar kwakzalvers als de Baron van Syberg, Hans Ludeman en meer van dergelijke bedriegers, zoals de Engelse kwakzalver die in 1690 op het Engelse platteland pillen verkocht tegen een aardbeving. In het verdere verloop van het gesprek zet Weyerman zich af tegen de boekhandelaren die kwakzalversmiddelen verkopen. Beide heren in de koets beargumenteren en stofferen hun betoog met wetenswaardigheden uit de geschiedenis der medische wetenschap. Een en ander verraadt een grote belezenheid van Weyerman op dit punt. Ook hieruit blijkt dus dat hij beslist geen leek was in de medische wetenschap.
Als in 1739 het Vermakelyk Wagenpraatje het licht ziet, is Weyerman wegens laster in verzekerde bewaring gesteld in de Gevangenpoort te 's Gravenhage. Tegenover het Hof van Holland verklaart Weyerman zich niet zonder vrucht in de genees- en heelkunde geoefend te hebben. Toch is het zo goed als zeker dat Weyerman, ondanks zijn grote kennis van zaken, het beroep van medicus nooit heeft uitgeoefend. Zijn herhaalde pogingen om de studie der medicijnen weer op te vatten (en te voltooien?) getuigen wellicht van de tragiek van Weyermans dualistische persoonlijkheid: hij had te veel weg van de charlatan om ooit een serieus en integer medicus te kunnen worden.
juli 1981 |
|