Het verlokkend ooft. Proeven over Jacob Campo Weyerman
(1985)–Peter Altena, W. Hendrikx– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 233]
| |
H.M. de Blauw
| |
[pagina 234]
| |
houden. Juno kon niet nalaeten zich 'er over te verwonderen: maer veinsde evenwel haer te kennen, en verzogtze van haeren man tot een geschenk. Hy stondt eenigen tyd in twyffel, of hyze aen haer zou geeven of niet: welk eene wreedheid, zyn bemind voorwerp dus te verlaeten en overtegeeven! Maer hoe zou hy dit aen haere medeminnares konnen weigeren, zonder zich zelven verdacht te maeken? Hy liet zich dan eindelyk, uit vreeze van zich by Juno in vermoeden te brengen, overwinnen. Zy dan hebbende Io in haere magt gekreegen, steldeze haer onder de bewaering van Argus, welke honderd oogen in het hoofd hadt: by beurten sliepen 'er twee, terwyl de andere de wacht hielden. d'Ongelukkige Io bragt eenigen tyd in deezen rampzaligen staet door, totdat Jupiter, over haere ellenden van meedelyden geraekt, Merkurius bevel gaf om Argus te dooden. Majaes Zoon gehoorzaemde: op aerde gekoomen, lei hy zyne vleugels en hoed af, en niet anders dan zyne roede, welke hem voor een' staf verstrekte, in zyne hand hebbende, hoedde hy eene kudde geiten, terwyl hy ondertusschen op de fluit speelde. Argus op het geluid van dit speeltuig verslingerd, verzoekt Merkurius dat hy by hem wilde koomen zitten, 't welk hy doet, en nadat hy hem eenigen tyd met zyne vertellingen onderhouden en vermaekt heeft, mengt hy zyne stem met het geluid van de fluit, om hem dus in slaep te brengen. Argus Oogen begosten zich het eene voor het andere na toetesluiten. Op het punt staende van in slaep te vallen, verzocht hy Merkurius hem den oorsprongk van die fluit, daer hy met zulk eenen aengenaemen toon op speelde, te verhaelen. De God hadt naeulyks zyn verhael geëndigd, of hy ziet dat de slaep alle d'oogen van Argus hadt gelooken. Hy raektze zachtelyk met zyne roede aen, om hem in des te dieper slaep te brengen; waerop hy zyn zwaerd trekkende hem het hoofd afhout, en het beneden der rotze werpt, daerze zaten. Deze mythe is sinds het begin van de Renaissance onderwerp van beschouwing en navolging geweest voor verscheidene Nederlandse dichters en beeldend kunstenaars.Ga naar eind4. Er bestaan in onze schilderkunst diverse afbeeldingen van de geschiedenis, waarbij opvalt dat de tekenaars, etsers en kunstschilders steeds min of meer | |
[pagina 235]
| |
eigen manieren hadden om de achtereenvolgens plaatshebbende gebeurtenissen in één enkel tafereel weer te geven, en ook dat steeds enkele vaste elementen uit het verhaal staan afgebeeld: een witte koe, een paus, Hermes (Mercurius) met zijn syrinx en zijn ruziebeslechtende toverstaf caduceus en de reus Argus in slaap of reeds zonder hoofd. Een bijzondere voorkeur lijkt er te zijn voor de bloedigste passage uit de geschiedenis, de moord van Hermes op Argus. Vanwege zijn faam als god van de handel, zijn positie als nieuwsbrenger van de Olympus en ongetwijfeld in mindere mate door de associatie van zijn naam met diefstal en leugen, werd in de tweede helft van de 17e eeuw de naam Mercurius of Hermes een vast element in de titels van tijdschriften en krantjes in Frankrijk, Engeland en de Republiek. Die periodieken verschenen om het publiek serieus nieuws over vooral politieke gebeurtenissen en economische en populairwetenschappelijke zaken te melden.Ga naar eind5. Vanaf 1697 werd in navolging wellicht van Engelse auteurs in Nederland onder de titel Haegse Mercurius door Hendrik Doedyns een nieuw type tijdschrift op de markt gebracht,Ga naar eind6. dat al direct een succes bleek te zijn.Ga naar eind7. Een grote groep broodschrijvers en journalisten ging het publiek voorzien van en vermaken met in proza of poëzie geschreven weekblaadjes waarin op satirische wijze vooral het nieuws uit de ‘echte’ Mercuren van commentaar werd voorzien. In de eerste drie deccennia van de 18e eeuw bloeide dit type periodiek in ons land volop, gedeeltelijk veroorzaakt door en voor een deel met als gevolg een hevige concurrentie tussen de diverse schrijvers van satirische tijdschriften. In die concurrentiestrijd tussen schrijvers om den brode kwam het in 1720 tot een treffen tussen het toen al enige jaren verschijnende satirische weekblad Amsterdamsche ArgusGa naar eind8. en het vanaf medio september 1720 aan de oevers van de Maas gepubliceerde hekelende periodiek De Rotterdamsche Hermes.Ga naar eind9. In tegenstelling tot het mythologische verhaal zou Argus niet na één slaapverwekkende vertelling van Hermes er het hoofd bij laten liggen, in tegendeel: de zoon van Maia (=Hermes) moest langdurig en hardnekkig een polemische strijd voeren.Ga naar eind10. Gedurende de volgende jaren zou de nieuwkomer Hermes (=Jacob Campo Weyerman) in diverse gedaanteverwisselingenGa naar eind11. Argus en de andere tijdschriften van Hermanus van den BurgGa naar eind12. blijven aanvallen, of tenminste van treiterend commentaar voorzien. Net als in de mythe was deze papieren Hermes erop uitgestuurd om de wekelijks verschijnende Argus te verslaan. Op diverse plaatsen in zijn werk heeft Weyerman het over de directe aanleiding om zijn loopbaan als hekelend weekbladauteur te beginnen. Hij zou in 1720 in het Rotterdamse koffiehuis van Schoonenberg een aflevering van Van den Burgs tijdschrift onder ogen hebben gekregen en er ongezouten kritiek op hebben geleverd. De uitdaging van omstanders om te tonen het beter te kunnen, zou tot de publicatie van De Rotterdamsche Hermes (vanaf 13 september 1720) hebben geleid. Deze anecdote valt natuurlijk niet op waarheidsgehalte te controleren, doch het ligt voor de hand aan te nemen dat een koffiehuisgesprek over een exemplaar van de Argus niet Weyermans enige | |
[pagina 236]
| |
21. J.M. Quinkhard: Hermanus van den Burg.
| |
[pagina 237]
| |
aanleiding was om zijn journalistencarrière te beginnen. Wellicht gold voor hem ook het devies: ‘wil je naam maken, vel dan een bekende figuur’. Zo'n op het terrein van de satire tamelijk bekende figuur was Hermanus van den Burg (1682-1752)Ga naar eind13. die door Weyerman niet alleen Argus genoemd wordt, maar ook Muider Argus, Overtoomse tapper, Maan, Harmen van der Slot of Honderdoog. Deze Van den Burg was een Amsterdamse hekel- en gelegenheidsdichter, toneelschrijver, vertaler en weekbladauteur, die verder ook nog enige tijd handelaar te Muiden, caféhouder aan de Amsterdamse Overtoom en factor van de Haarlemse rederijkerskamer Trou moet Blijcken (als directe voorloper van Pieter Langendijk) was. Verder was hij nog schrijver van een veelvuldig herdrukt kookboek en een tot in Rusland bekende emblematabundel.Ga naar eind14. Hij schreef een groot aantal gedichten en prozawerken, waarvan de meeste tot het satirische genre gerekend moeten worden. Verschillende van deze werken, die vaak anoniem, soms onder doorzichtige pseudoniemen en soms onder zijn eigen naam of zijn motto ‘Voor die 't behaagt’ verschenen, hadden groot succes. Van zijn liedbundels verschenen meerdere drukken, waaronder enkele roofdrukken, waarschijnlijk gemaakt door de uitgever van Den Amsterdamschen Hermes Hendrik Bosch.Ga naar eind15. Van den Burg behoorde tot de kring van auteurs als Rotgans, Lucas Schermer, Jan Goeree, Rosseau, Langendijk, Van Swaanenburg en Hennebo. Hij mengde zich als hekeldichter in de Poëtenstrijd (1710-1717) met gedichten tegen ondermeer Jacob Zeeus. Sinds 1718 was hij zeer succesvol met zijn weekblad Amsterdamsche Argus dat tot 1722 onafgebroken zou verschijnen en dat behalve in alle Nederlandse gewesten zelfs gelezen werd aan boord van de Oost-Indiëvaarders en (zoals verderop zal worden beschreven) aan het Russische hof. Het is van Weyerman tactisch een slimme zet geweest aan te sluiten bij het succes van Van den Burg. Deze aansluiting begon op 13 september 1720 bij de titel en bij het vignet van Van den Burgs tijdschrift. De titel Argus lokte bijna22. Titelvignet van de Amsterdamsche Argus, nummer 16
| |
[pagina 238]
| |
23. Titelvignet van de Rotterdamsche Hermes, nummer 41
vanzelfsprekend de titel Hermes uitGa naar eind16. en het vignet dat de nummers van Weyermans tijdschrift zou moeten gaan sieren diende vanzelfsprekend, en het liefst ook zo satirisch mogelijk, aan te sluiten bij het vignet op Van den Burgs blaadje.Ga naar eind17. Weyerman maakte het vignet van zijn tijdschrift tot een polemisch wapen, een middel om satire te bedrijven. Het is bij hem geen geheel of bijna betekenisloos plaatje maar een functionele illustratie bij zijn tijdschrift. Hetzelfde geldt voor de titel van zijn blad. Hij koos voor een plaatje waarop Hermes juist op het punt staat de onder een boom in slaap gesukkelde honderdogige koeherder Argus de schedel te klieven. Het vignet geeft duidelijk de plannen aan die Weyerman had met zijn opponent. Ook de vignetten boven de afleveringen van de eerste jaargang van Den Amsterdamschen Hermes vertonen dit moment.Ga naar eind18. Blijkbaar was Hermes nog niet geslaagd in zijn opzet, maar waren zijn plannen onverminderd dezelfde: Argus uitschakelen. Met ingang van de tweede jaargang van Den Amsterdamschen Hermes is er een ander vignet.Ga naar eind19. Niet geheel duidelijk is waarom Weyerman a-chronologisch t.o.v. het handelingsverloop in de mythe te werk ging: hij liet een vignet boven zijn werk plaatsen dat een eerdere fase uit het verhaal laat zien, namelijk het fluitspelen door Hermes (met zijn bekende hoed op!) waardoor Argus in slaap wordt gesust. Dit moment uit de mythe lijkt mij door Weyerman nogal gewijzigd: met een fors uitgevallen fluit of toeter lijkt Hermes een slapende Argus eerder wakker te blazen. De reden voor de vignetwijziging wordt door Weyerman nergens genoemd, maar het ligt voor de hand dat tot verandering werd overgegaan, omdat het oude vignet haar polemische functie had verloren: even voor het einde van de eerste jaargang van Weyermans tijdschrift | |
[pagina 239]
| |
24. Titelvignet van de Amsterdamsche Hermes, nummer 1
was het blad van Van den Burg op last van de justitie door beulshanden verbrand. De strijd tussen Hermes en Argus werd gevoerd tussen 1720 en 1722. In die periode is er sprake van een polemiek tussen Weyerman en Van den Burg, de daarop volgende vijftien jaar van Weyermans leven buiten de gevangenis niet meer. De polemiek tussen beide auteurs bestaat uit een paar honderd, meest korte, soms pagina's lange stukken van Hermes over Argus (vooral in De Rotterdamsche Hermes en het eerste deel van Den Amsterdamschen Hermes) en een veel kleiner aantal stukken en stukjes van Argus over Hermes. In het latere werk van Van den Burg komt sporadisch een opmerking in de richting van Weyerman voor. Ook deze blijft in zijn latere geschriften opmerkingen over Van den Burg maken (en veel vaker dan Van den Burg dat over hem deed), maar de frequentie en de felheid en ook de originaliteit van zijn commentaren en omschrijvingen nemen af. Van een polemiek tussen beide is dan ook geen sprake meer. Met enkele citaten uit beider tijdschriften zal ik de werkelijke strijd tussen Hermes en Argus aangeven. In de eerste aflevering van De Rotterdamsche Hermes schrijft Weyerman dat hij door nieuwsgierigheid gedwongen werd: ‘(...) een vriendelyk oog te slaan op een blad papiers, 't geen tot een Surtout verstrekte aan een pond Confituren, en in 't front met een prentje was gesierd, een keerel verbeeldende die een Koe met de reghter hand by een' hoorn had gevat, en in den linker poot een hart liet zien, apparent een Egyptisch zinnebeeld, dat, zoo ymand roekeloos genoeg durfde zyn hem of zyne schriften te critizeren, hy aan de zulke het hart in de hant zoude geven. De Tytel zelfs was ARGUS’.Ga naar eind20. | |
[pagina 240]
| |
25. Titelvignet van de Amsterdamsche Hermes II, nummer 1
Het eerste wat Hermes in de gedachten kwam was een scabreus versje, doch een ongemene nieuwsgierigheid dreef hem verder en hij onderzocht: ‘(...) den inhoud of het ingewand van Argus, dog ik bevond, tot myn leedwezen, dat het met die Piramidale Tytels gelegen was als met de opperste appartementen in Paleizen of Heerehuizen, welke door de bank het slegste gemeubileerd zyn, want alle de dakvensters van dien Koehoeder waren met een doodelyke slaapzugt bekroopen, en vertoonde zig hier of daar een flikkerligtje en stalkaarsje, benevens eenige weinige Amerfoordsche Diamanten, op den toets geprobeerd, veranderden die aanstonds in vergalde en corrosive Mixtuuren of ylende koorts Perioden; nu het zoude ook een wonderwerk in de natuur zyn, indien zoo veele differerende Hartstoghten, onder een zelve Zotskap broeyende, malkanderen niet verteerden. Verder kon ik niet bespeuren uit wat oirzaak hy Argus voor zyn Uithangbord, patroon of model neemd. Is het om deszelfs hondert oogen, waarom die niet, als een wakker Generaal, wyd en zyd gedetacheerd om kondschap te bekomen? Wil hy ze als een gebraade Winterpeer voor den besneeuden ouderdom bewaren, waarom dan de Trompet gestoken? Want de tot nog toe geschilderde oogen hebben zig niet anders vertoond op het panneel van zyn weekelyks papier dan de gemetamorphozeerde uit de Paauwestaart van Juno; een suprenante vertooning voor kinderen of zotten. Als ik my aan een oogenkeus wou vergaapen, verkoos ik veel liever Polyfemus dan Argus’.Ga naar eind21. | |
[pagina 241]
| |
Het bevalt Weyerman niet zo wat Van den Burg schrijft en vooral niet hoe hij schrijft en daarom volgt nog steeds in de eerste aflevering het verzoek van Hermes: ‘Heer Ingenieur met honderd oogen, sla eens een van die blikken op de Inleiding van den grooten Papa aller Dighteren, den blinden Homeer: Iram cane Dea.... ik zal tegenwoordig de laatste Latynsche en Fransche Vaerzen tot uw gemak niet vertolken, dewyl ik een gruwzame idea van uwe Taalkunde heb. Dog voornamelyk supreneerd my dit volgende, dat, daar gy altoos zoo een voornaam Liefhebber van Tuinen en bloemperken zyt geweest, zelfs die geene niet uitgezonderd die twaalfmaal in een jaar bloeien, dat, zeg ik, gy niet hebt geobserveerd hoe Natuur hare uitspanning neemt in de Variëteit van Productiën. Zy brengd immers ieder maand geen Comcommers, Perzikken of Heulbloemen voort. Neen, Argus; 't past altoos niet, een' vrolyken Lezer in slaap te sussen door Opiaaten of verkoelende gewassen van een waterzughtige veder: zy schenkt altoos geen Anemiàs of Windbloemen, schielyk bevat, eerder vergeten; altoos geen Aconyt, Thora, of donkerblauwe Munnikskapjes, schoon in 't oog, maar inwendig doodelyk. Neen; nogmaals neen, Argus; zy vereerd ons mede Roozen, waar van Anakreon zoo lieffelyk opdeund; Rosa honos decusque Florum. zy geeft Violen en Lelytjes van den Dale, waaruit men hartsterkende syropen en breinverfrissende geneesmiddelen trekt. Repliceer my niet dat gy desgelyks u reguleerd naar de verdeeling van het jaar, dat uw Argus mede in vier Saizoenen verdeeld is: de Lente voor de Vrouwen; de Zomer voor de Actionisten; de Herst voor den Godsdienst; en de Winter om de Kourant met een maskerade kleed te ontsieren; de toemaat van blauwe klugtjes, magere en uitgeteerde loopjes, koorts- en graveelverwekkende Poëzy zulje mogelyk op den hoop toegeven’. Hermes zal zien of hij in het volgende nummer die verdeling kan ‘uitcyfferen’ en geeft de lezer verder een schets van zijn voornemen met het tijdschrift. Hij schrijft dat zijn ‘voornaamste welmeenende intentie (zal) zyn den verdwaalden Argus op de verlate loopbaan van de Reden te brengen’.Ga naar eind22. Hermes verwijt Argus dan het gebruik van veel overtollige woorden, een haperend verstand, onkunde en verwaandheid. En vanaf zijn eerste tijdschriftaflevering zal Weyerman voortdurend wanneer hij originele vergelijkingen wil maken waarin hij begrippen als domheid, traagheid, platvloersheid, saaiheid, plagiaat en andere negatieve karakteriseringen wil weergeven, bijna altijd als eerste Argus of Van den Burg noemen als het duidelijkste voorbeeld van deze te hekelen eigenschappen. In het oeuvre van Weyerman is een omschrijving van Van den Burg vanaf het eerste moment een synoniem voor slechte stijl en slaapverwekkende inhoud. Nog immer in de eerste aflevering schrijft Weyerman dat het Hermes' tweede ‘oogmerk’ zal zijn: ‘(...) na een gesuikerde Critique van het Babelschrift, dat is, de Papiere Argus, | |
[pagina 242]
| |
niet van Confucius, maar van confuzie, te traghten allerlei soort van zaken, en op het vermakelykste en op het nutste te trakteren, hy zal traghten, zeg ik, en hier mede bepaalt hy zyne beloften’. In de tweede aflevering begint Hermes aan zijn kruistocht tegen de ‘tot den tanden toe doorgeleerden Argus’,Ga naar eind23. ondanks het feit dat hij gewaarschuwd zou zijn tegen Argus.Ga naar eind24. In nummer 3 verwondert Hermes zich erover dat Argus ‘altoos continueert zyn' evennaasten aan te bassen’Ga naar eind25. en hij neemt een acteur van de Amsterdamse schouwburg in bescherming, tegen wie Argus begin september geschreven had.Ga naar eind26. In aflevering nummer 6 verdedigt Hermes de acteur opnieuw en gaat in op een passage uit de eerste reactie van Argus, hij schrijft: ‘Hermes zal de civile expressien van Beul of Vilder, schoon ruim zoo applicabel op Argus als op iets anders, benevens de menigvuldige contradictien, en het dreigen van geen gelegentheit te zullen geven, dat zyn papier om dat van een Pasquillant gelezen wort, overslaan’.Ga naar eind27. De eerste reactie van Van den Burg op het nieuwe tijdschrift kwam op 25 september in nummer 16 van de derde jaargang van zijn weekblad.Ga naar eind28. ‘Aan de Maas’, zo schrijft hij, ‘doet zich een goeden Hals op, die voorgeeft met een bene mesje het Ybotje te zullen konnen gallen’. En hij gaat verder: ‘(...) zulks wy u verzoeken nooit te verwachten dat ik op dezen Straatwachter zal schelden ofte smalen, of aan zyn oogmerk zal voldoen door hem stoffe te fourneren van met my te konnen kyven, want ik ben van nature genegen, wanneer ik, waar het ook zy, een nydig mensch ontmoet, al meesmuilende, terwyl ik hem voorby gaa, myne ogen te sluiten; ene methode die my ook natuurlyk eigen schynt, wanneer ik onvermeidlyk een drekhoop moet passeren, want also ik ze schuw om hare besmettende vuiligheit, behouw ik 'er geen de allerminste idea van; schoon 'er onvermeidlyk myne ogen moesten op vallen; zulks kunje verzekerd zyn, dat ik Lof noch Laster my zal aantrekken, en den ouden tret gaan, doch wel zorge dragen dat niemant eens pasquillants Papier om het myne zal tragten te lezen: die myn gelyk met een nydig oog beschouwt, en my te Loufwaart of aan Ley poogt voorby te zeilen, is daar toe natuurlyk bevoegt, en 't staat hem vry alles by te zetten wat mast en kiel kan houwen, maar dat hy 't er niet late op aankomen, indien hy waant dat ik een bylegger zal maken, en hem occasie fourneren van de Have zyner begeerte te bestevenen; dit alleen om u te tonen, genegen Lezer, dat ik weet wie het voor den kreuplen Boksvoet en nakomeling van Marsyas, uit ene onechte Linie, tracht op te nemen; by 't vervolg zal u blyken dat ik op dien Voorvechter al zo weinig zal reflecteren, als hy 'er niet was, waar van gy u kunt persuaderen, en verzekerd zyn, dat by aldien imant machtig is, u nutter en vermaaklyker den tyd te passeren dan ik, het my tot vreugd zal verstrekken, dat imant die help! help! roept, al was 't met een strop achter die kieuwen, uit het Water en verdrinkens nood werd gerukt: haal nu je hart op amice, ik zal tonen dat ik in | |
[pagina 243]
| |
't foible van P. Rabus niet zal vallen, en fatigueren de Wereld, door twistredenen over een Wichelroedje, ofte enig ander baguatel, waar door mynen Lezer, wel verre van te werden vermaakt, ten uiterste zouwde werden verveeld; ik kan niet anders merken, of de Bel, die gy 't Katje meent om te doen, klinkt niet genoeg om uw oogmerk te bereiken; ook schynt uw adem, hoe sterk gy ook schreeuwt, te kort om 't aangeheven Lied, zonder van den Toon te verweideren, te konnen uitzingen; en weest 'er van gepersuadeert, dat al zei of zong je van me, dat ik Beul of Vilder was, en dat gy zulks meende met eigen brandmerken en rugwapens te konnen bewyzen, ik niet eens in overweginge zal denken te nemen van 't my te willen belgen, want nu ik u eens heb gezien, zal ik U doen, met geest en lichaam, gelyk gy de Koe doet, en keren u met geslotene achter ogen, myne vleesachtige partyen toe, ter oorzake ik my heb laten berichten, dat gy door ene razende Tydziekte tot deze dolligheit wel hebt besluiten moeten; doch ik twyfle met rede daar aan, want je koomt me veels te moderaat en geposeert voor, en ik vind in al je Jargon, geen een enkle Canailjeuse expressie; maar aan je kevels, dunkt my, kan ik merken, dat je veel bequamer bent tot bablen dan tot byten, ook willen vele dat je met nuchtre zinnen tot deze dwaasheit niet hebt konnen besluiten, vermits 't van al je Latyn niet wel is te wachten; ja bynaa zo onmooglyk, als dat imant uit uw Papier zouwde aannemen te proberen, dat je op my Visteefde, en zevermuilde als een Jachtschen Mastdoch, die een knip op den staart kreeg in de zelve Keuke daar hy 't gebraad van 't spit trachte te rukken.
Adieu pour jamais.
'k Twist met geen Adder, dik van zwarte en groene gal,
Een Pest, die Laster braekt met ongehoord geschal;
Een Hydra, die al waer zy kruipt besmet den grond,
Wie trad in 't vechtperk ooit met eenen dollen Hond?’
Deze reactie is de eerste en tevens een van de langste op Hermes die Argus zou geven en al direct in dit stuk wordt duidelijk hoe Argus op Hermes zal reageren, namelijk met geen aandacht aan hem te schenken. Toch komt hij in het volgende nummer al, in een stukje over Rusland dat altijd vriendschap aan de Republiek heeft toegezegd nog met een opmerking die ook voor Hermes bedoeld lijkt: ‘(...) dat 'er in de gehele natuur geen vyandschap wierd gevonden, dan tusschen Argus en zyne stomme en schryvende Vyanden, ik ben verzekerd dat 'er geen bloedige hemden om zouwde werden gedragen, want ik beloof je, dat al scheet 'er een Uil of een Valk op myn hoed, en een Ezel of Zwyn op myn voet, ik het ongemerkt zouwde laten passeren, en dat ik daar omtrent myn woord zal houden, moderate Lezer, zal u uit myne moderatie (by faute van ervaarnisse in de kunst van te konnen schelden,) in het toekomende blyken; zulks verzoek ik dat gy u niet ergert, als gy ten mynen nadele hoort schelden, lasteren en liegen, want ik kan wel tegens een scheepslading verdichte betichtingen, waar over ik my nooit zal belgen, bewust dat myn misnoegen de nyd een wetsteen zouw verstrekken, om hare schichten op te scherpen’.Ga naar eind29. | |
[pagina 244]
| |
Hermes echter trekt zich van de negerende houding door Argus niets aan; in iedere aflevering blijft hij Argus bestoken. Al in nummer 3 had hij geschreven dat Argus ‘apparent diep in het Latyn verzonken’Ga naar eind30. was en het was dan ook koren op Hermes' molen dat Argus in het gedichtje dat diens eerste reactie afsloot een taalfout had gemaakt. Hij ging er in de achtste aflevering onmiddellijk op in: ‘Is het om dat de roede van Hermes weerzyts met twee slangen, gelyk twee tenanten van een wapen, bezet is; dat onze Professor Literarius, de ontzagchelyke Argus, hem Hydra noemt? of is het om genereuzement voor zyn misslag in het mannelyke, en vrouwelyke (hoewel Hermes verstaan heeft dat hy redelyk achter dat laatste is) als een Auteur zonder authoriteit, op een blad grau papier, en de geboeide vuist gewapent met een pen uit zwavelstokjes versneên, honorabele amende te doen, zeggende: Heeren, nooit heeft Argus Aelianus, Aldrovandus of Plinius gelezen, anders zou hy hebben opgemerkt, dat 'er zoo wel Hydrus staat als Hydra; dat het eerste Masculin is; en specialyk dat Plinius schryft in zyn 29 Kapittel, dat die Slangen, die Hydri worden genoemt, het allerschoonste soort van alle Waterslangen is, en zoo voorts’.Ga naar eind31. Hermes heeft in dit nummer duidelijk de smaak te pakken, want hij gaat nog enige tijd, in proza en poëzie door over het beeld van de Hydra, en gaat en passant in op enkele andere passages uit Argus' eerste en tweede reactie. Ook in de volgende nummers blijft Hermes, soms met speciale verwijzingen naar passages uit de Argus,Ga naar eind32. inhakken op de ‘onvermogende’ koeherder. Vanaf nummer 15, als de Hermes een dubbele omvang krijgt en maar eens in plaats van tweemaal per week gaat verschijnen, echter krijgen andere onderwerpen in toenemende mate meer aandacht dan de Argus. Nog in nummer 16 geeft Hermes een passage over Argus, waar hij hem als belachelijke figuur temidden van een lange rij Nederlandse dichters in een droom ziet.Ga naar eind33. Dan duurt het ruim een maand voordat Hermes weer aandacht aan zijn wrijfpaal besteedt. Weyerman schrijft: ‘Thans is hy voornemens aan den deftigen Argus eens te gedenken, dewyl die dusdoende, wilde Hermes den Oceaan der Outheit zoo ver inzeilen, wel in 't vergeetboek zoude raken. Hy denkt of de goede vrient Argus wel een civiel contrakt met dien man mogt hebben opgerecht, die den driedubbelen Diadeem aan den Paus Silvester vereerde; of dat hy, volgens eene Rabbynsche stelling, een Lykbus met gedroogde Spinnekoppen ergens zal hebben opgedaan, dat hy zoo onverwacht met een Fransch Vaers, waarin voor het allerminst maar achtien a twintig feilen zyn, komt opdonderen’.Ga naar eind34. Hermes gaat in op een passage uit nummer 26 van de ArgusGa naar eind35. en geeft aan dat de kritiek van hem op zijn te Muiden wonende tegenstander succes begint te krijgen: ‘t' Zedert eenige maanden is Argus van een bergkristalle Litringetje tot een heldere saffire Roos gegroeit, en zelfs meenen zyne Mecenaten, dat 'er iets van den Diamant in hem begint door te flikkeren. Dat hy in het toekomende | |
[pagina 245]
| |
maar zorge drage dat hy zynen politiken Toetssteen niet ontsiert door termen van ingezulte, geconfyte, en zoo voorts. Dat trekt te veel op Doppen en Zemelen van het Menschdom; die d'Ambassadeur Gundomar CANAILLE gedoopt heeft. Hy trachte liever naar de bloem, ten minste zoo hy meer begunstigers zoekt te ontmoeten. Het is waar, dat de Inkt van Hermes hem t' sedert eenige maanden eene koleur van de Jongste van Drien heeft meêgedeelt; maar het is (indien hy 't recht begrypt) tot zyne avantage. De groote Argus heeft immers wel geremarkeert dat een Juwelier ons altoos een schoon Juweel aanbiet in een doos of kasje dat met zwart fluweel is gevoedert, en zulks om desselfs luister af te zetten. Wel ergo, dus trakteert men de verdiensten van fatsoenelyke luiden als Argus (...)’Ga naar eind36. Argus reageerde lange tijd niet op Hermes, misschien omdat deze te onduidelijk was in zijn satirische toespelingen. Zelf lijkt Hermes er een opmerking over te maken in het eerste nummer uit 1721:Ga naar eind37. ‘Hermes, geadverteert zynde, dat vele zyner Lezers (dewyl ieder niet even historykundig is) vele zyner aangehaalde gevallen en Historien niet al te wel begrepen of wisten t'huis te wyzen (gelyk het spreektwoort is) was byna gerezolveert met het aangevangen Jaar eenige derzelver van zyne voorgaande wekelyksche Papieren wat op te helderen, en voor den niet al te belezenen eenige ruimer omschryving van dezelve te geven; doch voorziende dat de beleefde Argus mogelyk die elucidatie als een Klapwakers- of Karremans-Nieujaarsbriefje mogt interpreteren, zal hy zulks tot nader verzoek uitstellen’. Enkele nummers later gaat Hermes weer even in op de waardeloosheid van de Argus, met uitzondering van de titelplaatGa naar eind38. ‘die altoos hare zuivere waerdy, ten opzicht van drie conterfaitsels, namelyk dat van den Uil, den Ezel en Argus, zal conserveren’. In het direct op deze opmerking volgende gedichtje begint Hermes aan het publiek zijn ware naam te tonen: er is sprake van Campo en zestien pagina's verder wordt door Hermes een Waarschouwing of Dreigement opgenomen dat ondertekend is met Campo Ironice en waarin weer sprake is van ‘den dommen Argus’ en ‘den Doedelzak van Muiden’.Ga naar eind39. Nadat Hermes in nummer 30 van zijn weekblad nog even gezegd heeft dat Argus een man is ‘die alzoo bekwaam is om Antonides in Rym, Hooft in proza, en Doudyns in dartele gedachten te evenaren, als een Zuitzee-Aktionist in staat is, om voor de vuist zyne beschuldigingen op te lossen, dat is, gelt en eer te bewaren’Ga naar eind40. en twee nummers verder een korte waarschuwing publiceert dat hij binnenkort zal ingaan op een even daarvoor door Argus gepubliceerde fabelGa naar eind41. (wat hij blijkbaar vergeet te doen) volgen er in daaropvolgende nummers nog weer enkele korte opmerkingen over Argus, die voortdurend met de Diogenes vergeleken wordtGa naar eind42. en met Doedyns.Ga naar eind43. In nummer 52 schrijft Hermes dat Argus wel voortdurend anderen aanvalt, en hij verzucht: ‘En waarom Hermes overgeslagen, die zoo dikmaals de eer heeft van zich op zyne gezontheit te informeeren?’Ga naar eind44. Inderdaad had Argus in zijn tijd- | |
[pagina 246]
| |
26. Titelprent van de Amsterdamsche Argus
| |
[pagina 247]
| |
schrift inmiddels allerlei personen ‘besproken’ doch geen letter rechtstreeks tot Hermes gericht. Argus wilde niemand bij name noemen. In nummer 36 van zijn blad had hij een bericht opgenomen: ‘(...) voor den gene dien 't aangaat, van nooit weder Pasquillen aan my te willen zenden, alzo ik nooit imant zal besluiten te beledigen, 't zy opentlyk, door beschryving, ofte onder zynen naam’Ga naar eind45. en in nummer 46 van enige maanden later herhaalde hij: ‘Noch eens, wie gy ook moogt zyn, die in my den onvervaarden dreigd, ik verklare gene personen te haten maar alle gebreken, jaa 't allerhevigst myne eigene, schoon ik ze niet alle weet te remedieren; doe als ik, word je gerost in de plaats van gekamt, denk en zwyg, misschien zulje me quaad maken door te tonen dat je meer verstands hebt als ik dacht: als omtrent my, de Rotterdamsche Netekam, waar mede gy in u zak loopt, (om dat gy u inbeeld dat 'er van myn bloed aan zit) werd geappliceert, ter plaatsche daar ik nooit luizig was, chiagrineer ik my al zo weinig, dan ik my verheug, wanneer men met een goed manuaal my de Roven ontrooft; want ik denk: ben ik 'er chiagryn over, zo bereikt myn luizigen Luizer zyn oogmerk, en ben ik 'er vrolyk om, zo maak ik hem dol, en dan zouw hy 'er de tanden noch dieper inzetten; dierhalven houw ik het met het medium van deze twee uiterstens; doe ook zo, of recht het contrarie; want, noch eens (want jonge Buffels zyn noch veel dommer dan ouwde Ezels) ik heb het op de gebreken, en niet op den gene die ze heeft (...)’Ga naar eind46. In een briefje dat ‘Vrient en Collega HERMES’ in nummer 54 van zijn wekelijks papier tot Argus richt, legt hij uit waarom Argus nog steeds succes heeft bij de lezers: omdat zij het blaadje uitsluitend uit nieuwsgierigheid kopen. En hij voegt er aan toe: ‘Indien de Lezer begeerig is om onderricht te zyn waarom Hermes thans zoo vele Zedelessen op zyn' Orestes, den Argus, komt wech te werpen, repliceert hy, dat zulks geschiet uit eene tedere vreeze, dewyl d'Oude meer en meer bespeurt dat de Bubulcus van Io dagelyks zyn sterflot tracht te verhaasten, door eene strykade van Merkuur, het Niespoeder van Guajak en 't gorgelwater van Salsa Parilla; en dan zat Papa zonder Pootuil’.Ga naar eind47. Op 13 augustus 1721 schrijft Argus dan weer dat hij op 28 augustus over Hermes zal gaan schrijven en hij deelt het nu reeds mee: ‘om dat ze aan de Maas tyd zouwden hebben, om gal en zwadder ter bekladdinge te verzamelen’.Ga naar eind48. Hermes reageerde direct met korte opmerkingen over ‘de vriendelyke uitdrukkingen van gal en zwadder’ op 14 en 21 augustus. Aan het eind van nummer 11 van zijn vierde jaargang staat dan Van den Burgs mededeling: ‘De volgende Argus, No. 12 zal niet den zevenentwintigsten dezer, maar te gelyk acht dagen later, met No. 13 werden uitgegeven’.Ga naar eind49. Was Van den Burg ziek geweest, zoals Weyerman al insinueerdeGa naar eind50. of was Argus zich degelijk op een aanval aan het voorbereiden? Een belangrijk deel van aflevering 12 gaat over diverse aanvallen op Argus, hij schrijft: | |
[pagina 248]
| |
‘De gehele Hollandsche Werelt schynt 'er mede gemoeid, dat Argus alle lasteringen, die hem door een Visscher, die zyn Want, op hoop van een goeden vangst, in zyn water werpt, werden naa gespogen, zo geduldig verdraagt; de een pryst zyn geduld, en de verstandige menen dat ik geen beter wapen dan de stilzwygentheit kan gebruiken, en ik ben 't met hen eens; anderen, myne Vyanden, wanen, dat het my aan vermogen ontbreekt, om my te konnen wreken: een derde soort zegt, dat het geen partuur is, en ik den Aggresseur veel te zwak en gansch niet gewogen ben; en zo raisonneert elk, naar mate dat hy my vriendelyk, ofte vyandig is, nu ben ik te rade geworden, (schoon ik de schendtaal tegens my opentlyk gedrukt, nooit leze, en ik daar omtrent geen de minste bewustheit zouwde hebben, indien niet myne vrienden, die 't meerschynt te spyten dan my, my daar omtrent ongevergt informeerden) eens te tonen, dat ik pylen genoeg op myn koker heb, om te konnen appelteven; doch met een moet ik u, Lezer, informeren, dat ik zulk doen verfoei, en 'er by gevolg, geen gewoonte van meen te maken; maar ik zal voortaan elk, wie my ook mocht vragen waarom ik den geschandaliseerden schandvlek niet tegengaa, renvojeren naar 't volgende Versch, dat ik om myne Vyanden heb gemaakt, en niet om myne Vrienden; (...)’Ga naar eind51. Na nog een halve pagina toelichting volgt dan een gedicht van ruim twee pagina's, waarin Van den Burg voor het laatst aangeeft waarom hij meestal zwijgt. Het gedichtGa naar eind52. is één lange scheldpartij tegen Weyerman, waarin diens verleden, heden en toekomst lijken te worden beschreven. Direct volgend op dit lange gedicht volgt nog een soort toegift: ‘Uw klappen heeft geen slot, 't is sot en ongesouten;
Gy, Hermes, zyt nochtans een Hermes in den aerd:
Zoo iemant vraegt waerom? niet om uw aerdig kouten;
Maer om uw' handigheit ruim drymael hangens waerd’.
Het lijkt erop dat de voorbereiding van Argus voldoende is geweest, want Hermes rept met geen woord over al de woorden die zijn tegenstrever aan hem besteedde. Weyerman noemt Argus een paar keer kort, bijvoorbeeld wanneer hij het heeft over zijn naam HermesGa naar eind53. en hij over zichzelf schrijft: ‘Hoe galant dien Brillenkramer van hem getrakteert is, verblyft hy by provizie aan 't oordeel der bescheidene Lezers, en zal zich wegens dat point eerstdaags, wanneer hy aan 't Y opdaagt, nader verklaren’. Even verder in het laatste nummer van De Rotterdamsche Hermes geeft hij nog eens aan waarom hij zijn tijdschrift begonnen is en verklaart hij waarom de polemiek met Argus min of meer mislukt is. Argus sloeg direct op de vlucht en daarom was Hermes zich maar op andere zaken gaan richten. Weyerman besluit zijn eerste tijdschrift dan met het voornemen: ‘Argus niet meer te geesselen, te meer, door dien het waereltkundig is dat die | |
[pagina 249]
| |
Knaap als een Salamander op gif, als een Pokmeester op kwik, en als een Diokletiaan op bloemkool subsisteert, en by gevolg irreparabel wort; maar hy wil hem veel liever eens per week met eene satyne yzere hantschoen een weinig kittelen’. Op het beeld van Argus als salamander komt Hermes vervolgens in zijn nieuwe tijdschrift verscheidene malen terug.Ga naar eind54. Steeds refereert hij daarbij aan de ziekte die Argus gehad heeft en die ‘vlekjes’ op de huid had achtergelaten, de insinuaties als zou Van den Burg een geslachtsziekte hebben opgelopen zijn overduidelijk. In het eerste nummer van Den Amsterdamschen Hermes zegt Hermes in een droom (bij hem een regelmatig terugkerende vorm om te hekelen) de huid van ‘Argus den Muydenzanger’ te zoeken op de Olympus, maar het blijkt tevergeefs. Aan het einde van dat nummer plaatst hij een Advertissement: ‘Den Kerfstok met Argus, zal na behooren eerstdaags worden afgedaan, schoon het de duysterste passagie in de levensbeschrijving van Hermes is; Een Man die inwendig en uytwendig zo verachtelyk is beantwoort te hebben’. Hoewel uit het bovenstaande citaat valt te lezen dat Hermes er spijt van heeft dat hij ooit tot commentaar op Argus is overgegaan, doet hij al in het tweede nummer zijn lezers weten dat hij Argus nu en dan zal aanraken.Ga naar eind55. Inmiddels had Argus ook nog weer enige opmerkingen over Hermes gemaakt in aflevering 16 van zijn vierde jaargang.Ga naar eind56. Hij had de talenkennis van Hermes belachelijk gemaakt en gezegd dat Hermes alleen maar tot schelden in staat was. Aan het einde van die aflevering voegde Argus het volgende NB. toe: ‘Alzo Argus door zyne Vrienden en van Goederhand, is geinformeert, dat zeker Vagebont by kris en kras heeft gezworen, expres een reisje te zullen maken, enkel en alleen om het plaisir te hebben, van Argus den hals te breken; zo dient dien Avanturier tot naaricht, dat reets een halfdousyn goeden kneppels gereet staan, om hem naar zyne merites te recipieren; en zo koomt te consteren, dat zyne Conduites iets meerder meriteren, zal 'er werden gezorgt, dat hy werde verwelkoomt, met Themis stale hand, alzo die Godinne in zulk een geval zig met een Schoft wel wil egaal stellen, waar toe Argus lust noch tyd heeft, om welke rede hy hoopt, dat dien razenden Roeland die visite zal uitstellen, en hem aan geen noodzaaklyke moeite helpen’. Weyerman reageerde weer op deze opmerking met een Waarschouwing op pagina 32 van zijn tweede tijdschrift. De polemiek lijkt nog slechts gebruikt te worden door beide heren om een laatste alinea vol te krijgen. Het duurt dan weer geruime tijd, tot pagina 96, voor er weer iets tegen Argus wordt geschreven en op bladzijde 104 roept Hermes bijna wanhopig uit: ‘Maar Argus! gy saus van Water en Uijen, komt 'er dan geen hervorming in uw paauwe-staart? was 't niet nutter dat men u naar de Hooge School schikte, | |
[pagina 250]
| |
daar Campeche-houd geraspt word, dan dat men uw carnavals briefjes, koelder dan de spits des Apenyns, noch langer dult? wiens onmagt niet nuts voortbrengt, wiens pen zo bros is als een zwavelstok, en wiens gedagten zo vaadsch zijn als een glas verschaalde mol, die... die tragt noch met de brandspuit van Rakkerssprookjes de ongedeste kalk van Hermes speculatien te blusschen. O Tyden! ô zeden!’ Argus geeft nog enkele commentaren op Hermes,Ga naar eind57. maar krijgt dan minder belangstelling voor zijn belager. Nog enkele opmerkingen verwijzen wellicht naar zinsneden van Hermes, doch ze zouden ook op andere Van den Burg belagende auteurs kunnen slaan.Ga naar eind58. De laatste opmerking van Argus die speciaal op Hermes lijkt te slaan staat op pagina 267 van zijn tijdschrift, waar hij schrijft dat hij voortdurend belasterd wordt door iemand aan wie hij het schrijven heeft geleerd. Het lijkt inderdaad een verstandig besluit van Argus geweest maar op te houden met op Hermes te reageren. In de afleveringen van de volgende (vijfde) jaargang van de Argus volgen nog wel enkele passages die Hermes zich zou hebben kunnen aantrekken, doch ze lijken niet uitsluitend voor hem bedoeld. Hermes had na de opmerkingen over de huid van Argus weer een nieuw pesterijtje gevonden: op de pagina's 130-131 maakt hij enige verdachtmakingen over Argus' ‘domestieke kat’, op pagina 173 over ‘de kamerpoes’ van de kastelein en op bladzijde 296 over het feit dat Argus door Hesje Labiena en door zijn drukker verlaten was. Op pagina 176 had Hermes Argus uitgenodigd ‘om, nu en dan, eens een herzenlooze Periode op te stellen tegens Hermes. Want, wanneer men 't Rapier uitgetrokken heeft tegens zyn Souverein, moet men de scheede weg-werppen’. Weer enkele nummers verder probeert Hermes nogmaals Argus tot reacties te verleiden. Hij zegt een brief met een ‘Conterfytsel’ van Argus ontvangen te hebben, die hij met enige veranderingen zal publiceren. Maar Argus reageert niet, wanneer in het volgende nummer Hermes inderdaad komt met een gedicht van ruim twee bladzijden, getiteld Argus Lof,Ga naar eind59. dat bepaald niet vriendelijk van inhoud was voor ‘Muidens Lazarus’. Weer enkele nummers verder heeft Hermes het over Argus ‘die zo Genereus het Duelleeren ontwykt’Ga naar eind60. en hij blijft de koeherder bestoken met waarschuwingen, briefjes, uitnodigingen om een schrijfwedstrijd te beginnenGa naar eind61. of gewoon uitnodigingen om te ‘repliceren’. Doch Van den Burg gaf taal noch teken. Deze was intussen bezig aan de vijfde jaargang van zijn tijdschrift, waarvan hij van plan was een ‘half douzyntje’ te maken, en had in het eerste nummer een gedicht over de Tsaar van Rusland opgenomen, waarin geschreven wordt dat de Russische vorst last van winderigheid had.Ga naar eind62. Dit gedicht van eigen hand en niet het werk van Hermes werd hem noodlottig. Blijkbaar voelde Van den Burg ook al nattigheid, want in aflevering 5 maakt hij de opmerking dat indien hij door onnadenkendheid iemand beledigd mocht hebben, hij daarvoor excuses aanbiedt.Ga naar eind63. Het mocht niet meer baten: de keizer die blijkbaar kennis had genomen van de inhoud van de Argus, liet via de Russische ambassadeur in de Republiek, prins Kurakin, vragen stellen aan de Staten van Holland om maatrege- | |
[pagina 251]
| |
len tegen Argus te nemen. In september 1722 werden drukker en auteur gestraft: de drukker mocht zes weken niet drukken, de auteur kon niet vervolgd worden, omdat hij in Muiden woonde, maar de exemplaren van zijn tijdschrift werden verzameld en in het openbaar verbrand.Ga naar eind64. Men zou denken dat deze affaire koren op de molen van Hermes was, maar het lijkt erop dat Weyerman niet in de gaten had dat Argus verdwenen was, want als de Argus al bijna een maand niet meer is verschenen, heeft hij nog steeds niets over de rampen van zijn tegenstander geschreven. Aan het eind van nummer 51 van de eerste jaargang van de Hermes staat slechts het volgende: ‘Toekomende Week neemt Hermes zyn afscheid, om (dit is tot gouverno van Argus) in de naarvolgende, op nieuws, op te dagen’. In de nieuwe jaargang van de Hermes schrijft Weyerman niet over het vurige einde van Argus, pas in de daarop volgende publicaties van hem wordt er met een zekere regelmaat en met enig leedvermaak over Argus of Van den Burg gesproken.Ga naar eind65.
In feite is er slechts de eerste jaren van Weyermans carrière als weekbladauteur sprake geweest van wat men een polemiek met Van den Burg zou kunnen noemen, een polemiek die door Weyerman werd aangegaan, waaraan door Van den Burg met tegenzin af en toe werd meegedaan, die door de Russische tsaar werd gestopt en toen nog jaren door Weyerman eenzijdig werd voortgezet. De vijandschap, met schampere en plagende opmerkingen aan het adres van Van den Burg, die Weyerman al die jaren volhield was echter een vijandschap op papier. Misschien was het dat reeds vanaf het begin van de confrontatie tussen Hermes en Argus, want in werkelijkheid behoorde Weyerman tot dezelfde kring van broodschrijvers, beeldend kunstenaars en koffiehuis- en kroegbezoekers als Van den Burg. Hij kwam zelfs wel eens op bezoek in het etablissement van Van den Burg op de Overtoom, zoals blijkt uit een aflevering van Den Vrolyke TuchtheerGa naar eind66. waarin een komische beschrijving van Hermanus in zijn hoedanigheid als dichterkroegbaas wordt gegeven. Weyerman had de Argus aangegrepen om zich een plaats in de wereld van het satirische tijdschrift te verwerven, hetgeen hem zeker ook ondanks Van den Burg gelukt was, want Weyerman neemt een vooraanstaande plaats in in de wereld van de periodieke pesterij.
Edam, slachtmaand 1981 | |
[pagina 256]
| |
BijlageVraegt gy hoe 't komt het Galgenaes,
Met opgesparde blikken,
Zyn tong uitstekende aen de Maes,
Tracht Argus te verschrikken?
Die Schendhond zonder Eer of Faem,
Doet zulks met inzicht, om zyn naem
Van de Bredaesche Galg te likken:
Maer 't zal dien rechten Sodoms Held,
Die eer in snode gruuwlen steld,
Zo doende niet gelukken;
Want deze zwervende Bachant,
Naeschryver van zyn Moeders hand,
Gewoon vrouw Venus buik te drukken,
Tot dat zy zilver loosde of goud,
Zich uit voorzichtigheit onthoud.
Hoe heet ook op een kluchje,
Van 't bang Bredasche luchje;
Want, quam deez onbeschofte gast
De Galg zo nae, dat hy kon wissen
Zyn naem daer van, het zouw niet missen
Of hy geraekte daer aen vast:
En schoon deez' echte Legerzoon
De Droes durft aendoen op zyn Troon,
Noch is hy bang voor Bommel,
Om dat daer woont zyn Drommel;
Die net al zyn Legenden weet;
Hoe hy genoten gunst vergeet,
En dreigt al wien durft drukken
| |
[pagina 257]
| |
Zyn snood gedrach en gruweldaen,
En monstreuse stukken,
Al van zyn wieg af, stout bestaen:
Zouw 'k my aen zulk een Labberlot,
't Rechte Ornament van een Schavot,
In 't allerminste storen?
Neen, Lezers, hy's geen antwoord waerd,
Wiens tong steeds lasteringen baerd,
En lang verbeurd heeft Neus en Oren:
Ik lees zyn Schendgeschriften niet;
En'k weet't hem smertelyk verdriet
Dat'k niet met hem wil kyven,
En als een Visch- of Appel-teef,
Geen scheldwoord op een scheldwoord geef
Noch tegens hem wil schryven:
Zulks hy zyn eigen schim bevecht,
Want al wat hy dorst onderwinden
Om my te lastren, wierd door vrinden
Van Argus, Argus onderrecht;
Die kouwt noch heet werd door zyn grillen,
En steeds zal trachten om alleen
Te schersen, als hy deed voorheen,
Niet bang voor zyn Pasquillen;
Om dat ik nimmer hem misdeed
Met woord, noch werk, en ik niet weet
Dat ik zyn forsche blikken,
Die menig deden schrikken
Ooit zag; schoon Hy, die schandlyk leeft,
Genoegzaem 't Land doorzworven heeft,
Op 't Ambacht der Bachanten,
En gansch prophane quanten,
En is bekent aen Neerlands Ree,
Door 't Godloos Lied van Badsabe
En drie van zyne Stukken,
Waer in zyn Tong mild horens plant
En hy springt als een Priaeps quant
Op Itaeljaensche krukken:
Hy lastere myn Poezy,
Schendtael, schynt hem natuurlyk vry,
't Pinceel kan hem niet geven
Genoeg, om van te leven;
Zulks doopte hy zyn Ganzeveer
In gif en gal, om brood te vinden,
| |
[pagina 258]
| |
Bekladdende yders Faem en Eer,
Ontziende zelfs geen vrinden;
En aen zoo'n Schurk vryf ik my niet;
En 'k wed't Hem eer dan my verdriet:
Die Rekel, stout in 't bassen,
Zouw Themis kneppel passen:
Hy zwerft om des Schavotboomstam
Als bloedeloze Uilen,
Die zich by dag verschuilen,
En 's avonds vliegen in de vlam
Der Kaers, die staet te branden:
En, lust het u, let op het end
Van deez schandlyk bequame Vent,
Recht spys voor Ravens ingewanden.
|
|