Het verlokkend ooft. Proeven over Jacob Campo Weyerman
(1985)–Peter Altena, W. Hendrikx– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 101]
| |
J.J.V.M. de Vet
| |
[pagina 102]
| |
10. Titelpagina bij J.C. Weyerman De Historie des Pausdoms
| |
[pagina 103]
| |
comfortabele positie verkeerd, de ‘dragonnades’ van Lodewijk XIV en onrecht dat rond 1719 de calvinisten van de Pfalz werd aangedaan, verslechterden die toestand nog verder. Ongeregeldheden in de Poolse stad Thorn, thans Torún geheten, hielden in 1724 en 1725 de protestantse wereld hevig bezig.Ga naar eind3. Tijdens een processie was daar tussen leerlingen van het plaatselijke jezuietencollege en lutherse jongelui ruzie ontstaan. Dit onbetekenende incident escaleerde tot een volksoproer, waarbij de jezuietenschool werd geplunderd en een katholiek kerkgebouw door beeldenstormers werd bezocht. Ondanks diplomatieke interventie van protestantse mogendheden stierven op 7 december 1724 burgemeester Rösner en negen andere lutherse burgers die voor de gewelddadigheden verantwoordelijk zouden zijn geweest, op het schavot. Begrijpelijkerwijze leidde dit in protestants Europa her en der tot verontwaardigde reacties en ook de Noordnederlandse calvinisten lieten zich niet onbetuigd. Te Zwolle legden de ‘gemeynsmannen’ het erop aan ‘dat alle de vier catholyke kercken om het werck van Thorn soude geslooten worden’,Ga naar eind4. de Staten van Utrecht dreigden de jezuieten uit hun gewest te verbannen,Ga naar eind5. pamfletten over het ‘Lojolietse’ gruwelstuk wervelden rondGa naar eind6. en de waardige Maendelijke Uittreksels, of Boekzael der Geleerde Werelt, een door vele predikanten gelezen blad, gaven aanvang 1726 in een tweetal resumerende artikelen nog eens bekendheid aan het Thornse bloedgericht.Ga naar eind7. Campo Weyerman had zich in zijn satirisch weekblad Den Ontleeder der Gebreeken van 8 mei 1724, dus enige maanden vóór het Thornse tumult losbrak, reeds aan het publiek gepresenteerd als een ‘Ontleeder der Pausen’,Ga naar eind8. een schrijver met de pretentie in zijn komende geschiedenis van het pausdom de diepste geheimen van het katholieke kwaad te zullen onthullen. Thorn bevestigde zijn opinie dat de kerk van Rome iets diabolisch was, een antichristelijke macht die de ware gelovigen wilde verdelgen. Zowel in zijn Historie des Pausdoms als in gelijktijdig geschreven afleveringen van zijn weekblad droeg Weyerman deze opvatting van het Poolse incident uit, een synchronisme dat enige aandacht waard blijkt te zijn. Op een tijdstip dat waarschijnlijk gezocht moet worden in de periode tussen de executie der Thornse lutheranen en medio februari 1725, dat wil zeggen: toen de verontwaardiging over het gebeurde in de protestantse wereld haar hoogtepunt bereikte, schreef Weyerman de hieronder volgende passage voor zijn Historie. De bewuste regels die aan duidelijkheid niets te wensen overlaten, vormen een bespiegeling van de auteur die aansluit bij een uiteenzetting over Augustinus van Canterbury, naar de opvatting van Weyerman een schurk die de abt van Bangor liet vermoorden ‘zonder dat hem dat schelmstuk eens aan zyn koude Kleeders raakte’ en wiens mirakelen geen enkel geloof zouden verdienen. ‘Diergelyke Mirakelen plagt den geweezen Koning der Concubynen eertyds mee uyt te werkken, door zyn Apostolische Dragonders, tegens zyne Evangelische Onderzaaten; en diergelyke Wonderwerkken zyn nog onlangs verricht tot Thorn door het bloeddorstig Lojoliers Gespuys, die gelyk als geschooren Alexanders, alle Verschillen beslissen door 't Zwaard, en alle Oneenigheden uytblusschen door Pharos roode Meer. Wy verhoopen dat 'er eenmaal de Hagel zal slaan na diergelyke Mirakelen’.Ga naar eind9. | |
[pagina 104]
| |
In de aangehaalde regels worden de misdragingen van de pausgezinde Augustinus van Canterbury, van Lodewijk XIV en van de Poolse jezuieten in één historisch perspectief geplaatst. Het is tevens een theologisch concept, overbekend sinds de reformatietijd, namelijk dat van Rome als de hoere Babylons die zich bedrinkt aan het bloed der heiligen. Dat Weyerman aan deze visie geloof hechtte, blijkt op menige bladzijde van zijn Historie des Pausdoms. Hij stemde volledig in met de opvatting dat de roomse kerk ‘het Westersch Babel’ was en de paus de antikrist.Ga naar eind10. Zowel het heidense als het pauselijke Rome hadden zijns inziens hun macht gefundeerd ‘in Bloed’.Ga naar eind11. Had het paganistische Rome de hand gehad in de dood van de Heiland, ‘het Martelaarschap van deszelfs heylige Dienaren’ was voor een belangrijk gedeelte evenzeer het werk van het pauselijke als van het heidense Rome.Ga naar eind12. Een der gevaarlijkste instrumenten, waarover de pausen volgens Weyerman beschikten, was de jezuietenorde. Op haar rol in het Poolse drama kwam hij in zijn Historie des Pausdoms nog herhaaldelijk terug.Ga naar eind13. Was Weyerman over de gebeurtenissen in Thorn ongetwijfeld oprecht verontwaardigd, de kwestie kwam hem niettemin ook bijzonder gelegen. Het arsenaal aan kunstgrepen, waarvan hij zich als weekbladschrijver bediende om bij het publiek belangstelling voor zijn Historie des Pausdoms te wekken, werd nu immers met een interessante mogelijkheid, de verwijzing naar actuele jezuietengruwelen, uitgebreid. Als auteur van Den Ontleeder der Gebreeken en daarna in zijn hoedanigheid van schrijver van het satirische weekblad Den Echo des Weerelds voerde Weyerman een voortdurende reclamecampagne voor zijn Historie. Uitdagende opmerkingen, gefingeerde brieven, ‘waarschouwingen’, voorproefjes uit het pausenboek, kroeggesprekken over de uitmuntende kwaliteiten van deszelfs auteur en over de uitgedoofde breinen van diens tegenstanders, vloeiden in bonte verscheidenheid uit zijn pen,Ga naar eind14. een niet aflatende poging om het debiet te bevorderen van een werk dat blijkbaar later begon te verschijnen dan verwacht mocht wordenGa naar eind15. en waarvan de drie delen per saldo minder behelsden dan was beloofd.Ga naar eind16. Deel I van de Historie des Pausdoms kon blijkens een ‘Advertissement’ in de Ontleeder van 9 april 1725 op die dag door de intekenaars worden afgehaald in Weyermans logement te Amsterdam, ‘'t Londens Coffihuys in de Kalverstraat, schuyns tegen over Pontak’.Ga naar eind17. In dezelfde aflevering van zijn tijdschrift dichtte de auteur de regels: ‘Het Thoorns Jesuietische Rot,
Sticht een verheeven Moord-Schavot,
En spilt door Romens Bloed-Trawanten,
't Onschuldig Bloed der Protestanten;
't Geschrei steekt op, den Pater lacght (...)’Ga naar eind18.
Het volgende nummer van de Ontleeder behelst onder meer een satirische bespreking in burleske stijl van een nieuwsbericht, mededelende dat ‘Den Generaal der Jesuieten, die nog onlangs stormde als een dolle Roelant, (...) nu de Kuyf (...) [begint] te laaten hangen, dewyl hy ziet dat het Thorns | |
[pagina 105]
| |
bloed, zo juygchende versplit, geeyscht zal worden van zyn gewyde handen (...)’Ga naar eind19. Iets verder treft men vervolgens een opvallend ‘Advertissement’ aan: ‘Den Ontleeder der Feylen bezweert de Intekenaars van de Historie des Pausdoms by de Geheugenis van Thorn, om hunne Boekken te komen afhaalen aan zyn Logement, alzo hy geen langer Tyd heeft om die Religieuse Processie af te wachten, als tot den 23. April, 1725’.Ga naar eind20. Bezweren ‘by de Geheugenis van Thorn’ is een formulering, waarvan naast aandrang vooral een zekere wijding uitgaat. De humoristische voorstelling van een ‘Religieuse Processie’ in Weyermans logement verzwakt het gevoel van piëteit, zonder dit overigens geheel weg te nemen: was het Poolse bloedvergieten niet met een processie begonnen? Scherts en ernst doordringen elkaar in de bewuste mededeling dusdanig dat het eerste element, de pressie om te komen betalen, ietwat op de achtergrond blijft. Weyerman echter wilde geld zien en plaatste drie weken later, nadat er in zijn blad weer herhaaldelijk van Thorn sprake was geweest, een ‘Advertissement’ in de Ontleeder, te kennen gevende dat de intekenaars hun exemplaren van de Historie des Pausdoms moesten ophalen, aangezien ‘er geen aangenaamer Voorwerp is voor een Weekelyks Autheur als een Dagelyksche Som, en geen vreeslyker Last als een Schanskorf van zyn eygen Boekken’.Ga naar eind21. Deze uitspraak, door Weyerman met een nonsensikale verwijzing toegeschreven aan Hippocrates, legt meer de nadruk op het financiële element dan de bezwering ‘by de Geheugenis van Thorn’. Samen echter maken beide ‘Advertissementen’, gevoegd bij de diverse bijdragen over de Poolse kwestie in de Ontleeder van die tijd, iets duidelijk van Weyermans positie als auteur over katholieke onderwerpen. Enerzijds was zijn verontwaardiging over gebeurtenissen als het Thornse ‘Moord-Schavot’ volkomen oprecht en werd hij geleid door een diepgeworteld antipapisme, anderzijds was hij in de keuze en in de satirische behandeling van zijn onderwerpen afhankelijk van de goedkeuring van een publiek dat even vrij was om zich in ‘Processie’ bij Weyermans logement te vervoegen om er boeken op te halen als om daar weg te blijven. Wat dit publiek betreft, bedenke men dat er, getuige het aantal uitgaven, in de Verenigde Provinciën gedurende de vroege achttiende eeuw, en met name in de jaren twintig, een zekere honger moet hebben bestaan naar antikatholieke literatuur, ook van het grovere soort.Ga naar eind22. Op 23 april 1725, toen er in de Ontleeder nog regelmatig van Thorn sprake was, konden geinteresseerden in Deel II van de Historie des Pausdoms op dit boekdeel intekenen, hetzij bij Weyerman zelf in ‘het Londens Coffihuys’ in de Kalverstraat, hetzij ‘by de meeste Boekverkoopers tot Amsterdam, en in de voornaamste Hollandsche en Zeeuwsche Steden.Ga naar eind23. Op 4 juni 1725 begon men Deel II te drukkenGa naar eind24. en vanaf 26 november van dat jaar werd het, blijkens een bericht in Den Echo des Weerelds, door Weyerman in de Brakke Grond in de Nes te Amsterdam onder de intekenaars gedistribueerd.Ga naar eind25. Op Deel III van Weyermans | |
[pagina 106]
| |
Historie kon vanaf 28 april 1727 worden ingeschreven.Ga naar eind26. Het boekdeel draagt het jaartal 1728 en was in februari 1729 beschikbaar.Ga naar eind27. Toen had de Thornse kwestie alle actualiteit verloren, al hield het Derde Vervolg der bekende Latynsche en Nederduitsche Keurdichten, gepubliceerd in dat jaar, met een Klagte over de Lojolise Wreetheden in Polen de herinnering aan het incident levendig.Ga naar eind28. Een der aardigheden waarmee Weyerman in zijn weekblad de belangstelling voor de Historie des Pausdoms op peil zocht te houden, was een splitsing van zijn persoon in een ‘Ontleeder der Feylen’ en een ‘Schryver van de HISTORIE DES PAUSDOMS’, twee zogenaamd zelfstandige wezens die verondersteld werden in briefwisseling met elkaar te staan.Ga naar eind29. Het betrof hier een interessante coöperatie, het samengaan namelijk van twee aspecten van Weyermans schrijverschap, een satirisch-moralistisch en een verhalend aspect. De auteur zelf moet er zich scherp van bewust geweest zijn dat zijn pausenboek de vrucht was van een aldus gestructureerd schrijverschap. Hij wijdde er namelijk niet slechts een aantal badinerende passages aan in zijn periodiek, maar afficheerde het feit ook in alle duidelijkheid op het titelblad van zijn Historie. Daar heet dit werk in de beschrijvende ondertitel namelijk ‘een Verhaal’, dat wil zeggen: een relaas over gebeurtenissen, in dit geval over de penetratie van dwalingen in de kerk die zich, ‘van tyd tot tyd’, zou hebben voorgedaan. Vervolgens belooft de ondertitel dat in dit boek ‘het geheele Lighaam des Pausdoms wordt ontleedt’. Als herkenningsteken voor een publiek dat Weyermans weekbladen wist te waarderen, presenteerde deze in 1725 zijn Historie bovendien nog als een werk van de ‘Autheur van den Ontleeder der Gebreeeken’.Ga naar eind30. Verteller en ‘Ontleeder’ moesten dus in dit werk samengaan, elkaar doordringen. Wat hij onder ‘ontleeden’ verstond, had Weyerman in zijn weekbladen al talloze malen geëxpliceerd. Het bestond in het ‘examineren’ van zedelijke gebreken, figuurlijk voorgesteld als de sectie-arbeid die een ‘anatomist’ verricht aan zijn snijtafel. De afleveringen van Weyermans Ontleeder hebben een titelvignet dat zo'n ‘anatomist’ toont, het mes in de hand. Dit zelfde vignet is zichtbaar tegen de band rond Weyermans portret dat in Deel I van de Historie des Pausdoms voorkomt,Ga naar eind31. een duidelijke aanwijzing voor de mentaliteit van dit werk. Op menige bladzijde ervan worden de ‘Paapen’ uitdagend gesommeerd om nu maar eens extra stevig in hun ‘Zandaalen’ te gaan staan: ‘want wy zullen 'er de Ontleeders Knyf inzetten, tot den Heft toe’.Ga naar eind32. Hoe triomfantelijk wordt dit voornemen geuit. Weyerman twijfelde inderdaad niet aan Romes nederlaag, zoals te zien is op de titelplaat in Deel I van zijn Historie.Ga naar eind33. Daar lauwert een putto een hemelse strijder die met vlammend zwaard neerduikt op een wegkruipende tiaradrager. Een monnik kijkt besmuikt naar een stapel objecten op de voorgrond, waaronder een kruishout, de afgeslagen kop van een heiligenbeeld en... een hermesteken. Dat zal in deze omgeving wel op pauselijke dieverij, of Schriftverdraaiing slaan en niet op de ‘Dagelyksche Som’ van de gewezen Hermes, thans ‘Ontleeder der Pausen’.
De Opdragt waarmee Weyerman in 1725 het eerste deel van zijn Historie des Pausdoms de wereld in zond, was gericht Aan den Heer Orsini, Opper-Bisschop van | |
[pagina 107]
| |
Rome.Ga naar eind34. Natuurlijk was deze toewijding fictief en beoogde zij een komisch effect, waartoe de auteur zich bediende van het soort recept dat ooit door Marnix, in de dedicatie van zijn Byencorf aan bisschop Sonnius, zo meesterlijk was toegepast. Louter scherts of spot is Weyermans Opdragt, waarin hij verklaarde ‘voor de waare Verdiensten’ altijd een ‘gehoorzaam en onderdanig Dienaar’ te zullen zijn, echter niet. Ondanks het pseudo-karakter en de vermakelijke bombast van het stuk, bevat het serieuze gedachten. Dat protestantse controversisten zich met voorwoorden vol diepe ernst tot katholieke instanties richtten, was in het verleden niet helemaal ongebruikelijk geweest: de lange inleiding in De Mornay's Mysterium Iniquitatis is daar een voorbeeld van. Weyermans Opdragt zou men dus als een typisch mengsel van twee reeds gegeven genres kunnen beschouwen. Zij vangt aan met de mededeling dat de auteur de hele wereld heeft afgezocht naar een mecenas en beschermer van zijn boek, ‘Een Man die dit Vertoog, uyt kanten en uyt hoekken
Vergadert, voor zou staan; doch Ieder stont bekaait,
Geen Een dorst zig verkloekken (...)’
Het is een merkwaardig feit dat Weyerman voor zijn Historie geen beschermheer heeft kunnen vinden, terwijl zijn latere verdediging van dit werkGa naar eind35. en ook zijn met getwist omgeven Levens-Beschryvingen der Nederlandsche Konst-Schilders en Konst-SchilderessenGa naar eind36. met reële opdrachten prijken. Misschien zou men uit dit door de auteur badinerend erkende manco kunnen opmaken dat het pausenboek degenen die zo'n werk konden patroniseren, uiteindelijk geen vertrouwen had kunnen inboezemen, een aardig succesje voor de ‘Antagonisten’ die het project reeds in juni 1724 dwarsboomden.Ga naar eind37. Weyerman had toen doorgezet, juist ‘om dies wil’ dat hij tegenstand ontmoette. Het vergaren van belastend materiaal tegen Rome - ‘uyt kanten en uyt hoekken’ - moet tijd hebben gekost. Een werkelijke mecenas die Weyerman, naar het gebruik van die tijd, voor deze arbeid met een geschenk vereerde, schijnt zich niet te hebben aangemeld en van een Orsini waren voor de schrijver van de Historie des Pausdoms geen ‘Ampten’ te verwachten, naar Weyerman begin oktober 1725 ironisch opmerkte.Ga naar eind38. Niet slechts dat geen mens bereid was de patronage van deze Historie op zich te nemen, niemand durfde het ook, verkondigde Weyerman in het versje, waarmee hij aan het begin van zijn Opdragt het woord tot de opperbisschop van Rome richt. Zo wordt reeds in de aanhef van Weyermans dedicatie het fenomeen van de vrees geintroduceerd, dat, logisch verbonden met themata als moord en terreur, in en rond de Historie des Pausdoms zo'n belangrijke rol speelt. Een geschiedkundige digressie die uitloopt op een hypothetische lijkrede over de auteur als martelaar van het protestantisme, brengt deze thematiek in Weyermans Opdragt vervolgens op volle sterkte. Op virtuose wijze aanknopend bij de constatering dat de heer Orsini door het ontbreken van andere kandidaten een pure noodhulp-beschermheer is, vraagt Weyerman zich af, wat er met hem gebeurd zou zijn als hij dit boek in het verleden aan pausen als Alexander VI of Sixtus V zou zijn komen brengen. Of, met een blik naar mogelijke jansenistische lezers, | |
[pagina 108]
| |
aan ‘den Dwingeland Unigenitus’.Ga naar eind39. In al deze gevallen zou hij - Weyerman drukt dit uit in de termen van een bij zijn veronderstelde situatie aangepaste rede van Cicero - gestorven zijn voor ‘het Onderwys van (...) [zijn] Hervormde Tydgenooten, als eene Offerhande’. Een schrijver, ‘in de Wieg gelegt voor den Outaar-Dolk van Romens Wraakzucht’. Dat betreurenswaardige lot had de auteur van de Historie des Pausdoms toentertijd, in de Kerkelijke Staat, inderdaad misschien moeilijk kunnen ontlopen. Maar hoe stond het anno 1725, in de Verenigde Provinciën, met de overlevingskansen van zo iemand? Daar waren de kansen op protestants martelaarschap gedurende de periode, waarin Weyermans Historie verscheen, bepaald gering. Natuurlijk kwamen er incidenten voor: in 1728 begingen katholieken baldadigheden tegen de hervormden van Oisterwijk en beschadigden zij de plaatselijke predikantswoning,Ga naar eind40. in die tijd was er ook sprake van de ontvoering van twee kinderen uit Oudewater die naar Brugge werden gebracht om er een katholieke opvoeding te krijgen,Ga naar eind41. regelmatig bemoeilijkten katholieke ambtenaren ten plattelande het functioneren van hervormde kerkbesturen en diaconieën.Ga naar eind42. Overigens bestond er op de meeste plaatsen een vreedzame coëxistentie tussen katholieken en protestanten. Deze werd echter voortdurend bedreigd door angstreacties, voortkomend uit onderling wantrouwen en wederzijdse vooroordelen. Zo speelden in protestantse hoofden de illusoire vrees voor een katholieke staatsgreep met herstel van de inquisitie en huiver voor ‘jezuïetse’ sluipmoordenaars een rol. Weyerman heeft deze sentimenten behendig geëxploiteerd. Trad hij in zijn Opdragt aan Orsini met enige zelfspot voor het voetlicht als het denkbeeldige slachtoffer van sinds lang overleden pauselijke despoten, in zijn weekblad vervulde hij de rol van kandidaat-martelaar eveneens, maar niet met terugwerkende kracht en vaak minder subtiel. Bedreigd door een ruime sortering ‘geconsacreerde Pooken en gebeatificeerde Moordpriemen’Ga naar eind43. protesteerde hij er in zijn Ontleeder tegen dat men de inschrijving op zijn Historie des Pausdoms poogde te ‘bezwalken’.Ga naar eind44. Op den duur moet het voortdurende fonkelen van de ‘Outerknyf’, waarop Weyerman het publiek vergastte, enige reacties hebben losgemaakt. Zo zou een katholiek ‘Munsters Kastelyn’ na het verschijnen van Deel I der Historie zich in het openbaar hebben verbaasd over het feit ‘Dat een Man die op die wyze Schreef nog niet dood was’.Ga naar eind45. En rond 1728 zou ‘den Warmontschen Paap, buyten Leyden (...) de onbeschaamdheyt (...) [hebben gehad Weyerman toe te] grommen; Hoe het mogelyk was dat den Schryver van de Historie des Pausdoms noch onder de leevenden liep, die zo bitterlyk dorst schryven tegens de Roomschkatholieken’.Ga naar eind46. Dat was koren op de molen van Campo Weyerman die overigens af en toe pretendeerde ook om volstrekt niet-ecclesiastieke redenen naar het leven te worden gestaan.Ga naar eind47. Jaren later nog bazuinde hij de ‘moordgierige termen’ van de Warmondse geestelijke rond.Ga naar eind48. Daarmee leverde hij een bijdrage aan het voortbestaan van de katholiekenvrees bij de protestantse bevolking der Verenigde Provinciën die bijvoorbeeld in 1734 te Alkmaar en elders tot gevaarlijke situaties zou leiden.Ga naar eind49. De meedogenloze methoden van een Alexander VI of een Sixtus V vonden in | |
[pagina 109]
| |
1725 te Rome geen toepassing meer, naar Weyerman in zijn toewijdingsbrief aan Orsini erkende. ‘Die Eeuwen (...) [waren] voorby geschooten’. De nieuwe opperbisschop heette te Rome ‘een Hervormer, of schoon een Monnik, en een verklaart Tegenvoeter der Jesuieten, of schoon een Paus’. Met deze prikkelende formulering die twee maal het beweerde weer bijna inslikt, maakte Weyerman niet slechts duidelijk dat het monnikendom voor hem gelijkstond met een haard van kerkelijk vervalGa naar eind50. en dat paus en jezuïeten onscheidbaar bijeen hoorden,Ga naar eind51. maar ook dat hij aan het welslagen van de hervormingspogingen van de nieuwe kerkvorst ernstig twijfelde. In de kranten had hij de daden van Benedictus XIII sedert diens optreden nauwlettend gevolgd. Eerst vond hij de verrichtingen van de oude heer van gering kaliber. De vitale grijsaard - Weyerman vergelijkt hem even vindingrijk als oncomplimenteus met ‘een vervalle Grafnaalde van Memphis (...), die het geraamte, en insgelyks de Schatten omhelst van een Nyl-Monarch’ - had zich aanvankelijk gewijd aan weinig belangrijke disciplinaire maatregelen: ‘Gy haalde, als een tweede Alcides, de hairige Leeuwshuyd over de ooren der verwyfde Priesters, die geparuykt waaren, gelyk als dreygende Komeeten, en van 't Hair nederdaalende op de Wol, dwongt hun, om het Korte Kleed du bel Air te verwisselen, tegens den staatelyken Tabbaert des Priesterschaps’.Ga naar eind52. Dergelijke besluiten waren Weyerman ‘loffelyk, schoon gering’ voorgekomen, naar zijn Opdragt ironisch te verstaan geeft. Maar toen deze paus plannen kenbaar maakte voor een nieuwe bijbelvertaling in het ItaliaansGa naar eind53. en tot de bijeenroeping van ‘een Generaale Kerkvergadering’,Ga naar eind54. had hij blijkbaar toch enig vertrouwen in Orsini gekregen. Was dit - avant la lettre natuurlijk - een soort Johannes de Drieëntwintigste-effect geweest bij de antipapistische Weyerman? De gechargeerde hulde die hij in zijn toewijdingsbrief aan Orsini's hervormingsmaatregelen brengt, maakt een ogenblik de indruk dat hij zoiets wilde afreageren. Als een anticlimax volgt daarna in Weyermans Opdragt de pessimistische prognose dat Orsini's streven ondanks alles gedoemd was om schipbreuk te lijden. ‘Maar helaas! wat beschouw ik een Donderbuy van naderende Rampen in 't vervolg van die Phaetons Reformatie!Ga naar eind55. Verpakt in een zedenkundige uiteenzetting maakt de toewijdingsbrief vervolgens duidelijk, waarom deze mislukking volgens Weyerman onontkoombaar was. De geestelijkheid en in het bijzonder de jezuieten zouden zich niet laten bekeren. Deze ‘galbittere en onheylige Mis- en Aflaatskraamers’ en het Romeinse establishment zouden de nieuwe paus wel klein krijgen. ‘Gy overtuigt de Romeynen van uw Yver voor het Algemeene Best der Kerke; maar zy zullen uw overtuygen van hun Algemeen Belang tegens Uw Onderneemingen’. De reddeloosheid van de katholieke kerk werd naar Weyermans opvatting onder meer veroorzaakt door haar priesterlijke structuur.Ga naar eind56. Natuurlijk kon Orsini de tegenkanting van geestelijkheid en Vaticaan - ‘de Romeynen’ - trachten te trotseren. In dat geval voorspelde Weyerman hem de martelaarskroon, de schitte- | |
[pagina 110]
| |
rendste literaire vondst van deze Opdragt: een verondersteld martelaarschap van de heer Orsini in de toekomst naast een al even hypothetische heldendood van Campo Weyerman ten tijde van Alexander VI of Sixtus V. Dat Weyerman de nieuwe paus aanvang 1725 toch nog enig krediet waardig keurde, valt aan het slot van zijn dedicatie op te maken uit de in een dicht struweel van retoriek verborgen aansporing om tijdens het komende concilie voet bij stuk te houden.
Later in het jaar 1725 schreef Weyerman een Aanspraak (...) aan de Paus Orsini, een interessant complement van de Opdragt aan Romes opperbisschop in Deel I van de Historie des Pausdoms. De auteur nam het stuk op in het tweede deel van zijn pausenboek.Ga naar eind57. In de krachtige stijlGa naar eind58. die van een nazaat van ‘Klaas Borger’, te weten Claudius Civilis, verwacht mocht worden, voegde Weyerman de Italiaanse grijsaard een hartige vermaning toe ter versterking van diens ‘Zwakheyt in Oordeel’. Al aanvaardde de Nederlandse calvinist natuurlijk het geestelijk gezag van de paus geenszins, gefundeerd als hij dit achtte op ‘een gewelddaadige Erfnavolging’,Ga naar eind59. één maal wilde hij Zijne Heiligheid wel adviseren, hoe hij van zijn macht gebruik moest maken. Eerst en voor al diende er een einde gemaakt te worden aan priesterkaste en monnikendom: ‘het is uw Pligt die geschoore, gekapte, en geoliede Dwingelanden, die uw Ongeletterde Onderdaanen de Pook op den Gorgel zetten, en die hun dwingen door het Staal en door het Vuur der onheylige Inquisitie, om te boeleeren met de Scharlaake Hoer van Babel, te ontwortelen uyt den Akker des Heeren’. Oppervlakkige maatregelen konden hier niet baten, aldus Weyerman, en de paus moest zelf het voorbeeld geven. ‘Laat de Hervorming zig verder uytstrekken, als over hun [sc.: van de geestelijken] korte Rokken en lange Paruyken, ontbloot zelfs uw grys Hoofd van die Openbaarings Myter, en werpt die driehooge Lucifers Staciemuts tegens de bevlekte Roomsche Aarde, en vertrapt die met uw geborduurde Kamermuylen’. Natuurlijk zou de roomse kerk na exstirpatie van haar priesterlijke stand en zonder zichtbaar hoofd, voorwaarden voor een wezenlijke ‘Hervorming’ volgens Weyerman, een fundamenteel kenmerk verloren hebben. Zij zou een reformatorische kerk zijn geworden. Als voorwaarde voor Romes bekering eiste Weyerman dat deze kerk haar aard zou verloochenen, een star standpunt, zonder enige aarzeling over het eigen gelijk en onvatbaar voor enigerlei dialoog. In het katholieke kamp was deze geesteshouding toen overigens ook zeer gangbaar. De levende stroom van de discussie tussen Rome en Reformatie was steeds verder verzand en oeucumenisch overleg als dat tussen Leibniz en Bossuet zou voorlopig weinig meer voorkomen. Wilde Orsini als hervormer enige kans op succes hebben, dan moest hij volgens zijn ongevraagde adviseur zich niet langer laten ‘verschalken door de van den Tongreep gesneeden Exters de Dominikaanen, door de doortrapte Vossen de Je- | |
[pagina 111]
| |
suiten, door de Snuyftabak koleure Bedelaars de Franciskaanen’,Ga naar eind60. hij moest afscheid nemen van de relikwieën - ‘gecannonizeerde Geraamtens (...) onder de klatergoude Benaaming van Heyligen’Ga naar eind61. en van zijn geloof in wonderen. Uiteraard moest hij ook zijn eigen wonderwinkel sluiten, beval Weyerman met een zonderlinge insinuatie, en niet langer ‘tegens de omgekogte Kreupelen en Lammen uytdonderen, staat op en wandelt’. Een heel ander desideratum dat hier zeker aandacht verdient, vult het grootste gedeelte van het vervolg van Weyermans Aanspraak, namelijk de gewenste houding van de nieuwe paus ten opzichte van de jesuieten, die ‘Bloeddorstige Lyfstaffieren des Satans’. Op demagogische toon eist Weyerman hun ondergang: ‘Dewyl het nu aan de Vier Hoofddeelen des Weerelds bekent is, dat die Menschen-slachters, die Protestanten Beulen, door die Barbaarsche Thornsche Moord, uw Tederheyt, uw Macht, en uw Waardigheyt van Opperpriester, zo schelms hebben geschonden, en dat dat goddeloos Bloedbad zo haatelyk is in de Oogen uwer Tydgenooten, zou het een onrechtvaardige Daad zyn in de Vicaris Petri, dat Schelmstuk ongemerkt en ongestraft te laaten doorslippen’. Als weleer de Tempeliers die misschien minder schuldig waren, dienen de jezuieten te worden omgebracht ‘door de Scherpte des Zwaards, door de Loutering des Vuurs, en door de Keelverworging der Koorde’, vonnist Weyerman. Waren de Tempeliers rijk, - een der oorzaken van hun ondergang -, bij de jezuieten is veel meer te halen, suggereert hij. En ze hebben hun schatten toch maar gestolen, het zijn ‘links en rechts afgeknevelde Rykdommen’. Zou de paus in zo 'n situatie die ‘het Vuur en het Zwaard eyscht’, passief mogen blijven? Natuurlijk, Weyerman is er zich van bewust dat de paus zijn raad niet nodig heeft. Beschikt Zijne Heiligheid niet over een Alberoni als adviseur?Ga naar eind62. sneert de auteur van de Aanspraak. Is Philippus Neri niet zijn beschermheilige?Ga naar eind63. Maar toch, laat de paus zich niet verkijken op de ‘Lojolieten’, die ‘Joodsche Gevoelens beleyden by hun Leeven’ en die ‘ook Joodsche Gevoelens zullen betuygen in hun Sterven’ zodat ‘zy veelligt in navolging der Jerusalemsche Hebreers malkanderen liever zullen slachten, in hun geestelyke Moordspelonken, dan een vergalt Bloed aan 't Zwaart ten besten geeven, op een rechtvaardig Straftonneel, onder den blooten Hemel’. Mochten er jezuieten zijn, zo sluit Weyerman deze anti-joodse tournure in zijn Aanspraak af,Ga naar eind64. die een ‘Hebreeuwse’ uitweg uit de aanbevolen vervolging zouden kiezen, dan hoefde de paus zich als rechtvaardig rechter daar geen hoofdbrekens over te maken. En ook aan weekhartigheid moest Orsini, toch een edelman, zich niet overgeven. Integendeel: hij diende te tonen dat een beledigde paus ‘Grafsteden, Vleeschhallen, en Aschhoopen kan oprechten voor de roekelooze Ignatiaanen’. Het valt niet moeilijk deze laatste woorden te determineren. Men hoeft zich het tafereel van de geëiste bestraffing maar schimmig voor de geest te halen om in te zien dat de retoriek van Weyermans Aanspraak hier ontspoort tot regel- | |
[pagina 112]
| |
rechte hetze. Dit is vaker het geval. Weyerman blies een stevig partijtje mee in het haatconcert dat in de achttiende eeuw ook te onzent de rampspoed van de jezuietenorde heeft begeleid.Ga naar eind65. Spoedig sprak Weyerman nog voornamelijk spottend over de maatregelen tot kerkherstel van ‘den tegenwoordige Paus Orsini, die groote Hervormer der Meysjes Tuyten, doch die toegeevende Bisschop op 't Hoofdstuk der Thornsche Lutheraanen’.Ga naar eind66. Alleen bijzaken schenen diens aandacht op te eisen. Of Weyerman een bekering van de roomse kerk in hoofdzaken, dat wil zeggen: tot de toestand van een reformatorische kerk, wel mogelijk achtte is - afgezien van een korte aarzeling bij het optreden van de nieuwe paus, in de Opdragt aan Orsini op een boeiende wijze literair verwerkt - echter de vraag. Een ‘Roomsch Katholiek oprechtelyk de Hervormde Godsdienst te doen omhelzen’ behoorde volgens hem tot de ‘verloorene Konsten’.Ga naar eind67. Het zou schitterend zijn als Rome zijn madonna's en andere beelden op de brandstapel zou gooien, ‘maar wie zal ooit die gelukzalige Hervorming beleeven?’Ga naar eind68. Ook in het welslagen van een oecumenische kerkvergadering die de tegenstellingen tussen calvinisten, lutheranen en anglicanen zou moeten wegnemen, of althans hun onderlinge spanningen zou kunnen verminderen, geloofde Weyerman niet. Het ‘Harrewarren en het onderscheyde Interest van Vorsten en Staaten die moeten bewilligen tot (...) [zo'n] Vergaadering’ achtte hij daarvoor een beletsel.Ga naar eind69. Daarbij komt dat Weyerman zich over het vraagstuk, welke bevoegdheden de overheid toekomen in zake het geweten van haar onderdanen, soms in zeer conservatieve zin uitliet. Zijn Beschryving van het gewisse, een voor de kennis van Weyermans denkbeelden niet onbelangrijk vertoog dat in Deel III van de Historie des Pausdoms voorkomt,Ga naar eind70. bevat uitspraken die lang vóór Lockes Epistola de Tolerantia of Bayles Commentaire Philosophique (...) geboekstaafd zouden kunnen zijn. Waarom zou de overheid met de gewetensbezwaren van Turken, joden, quakers rekening moeten houden? Weyerman had ergens gelezen dat een ketter beweerde Christus te zijn en op de pijnbank geen krimp gaf ‘in het midden der tormenten’. Ook de gewetensovertuiging van zó iemand hoefde niet te worden ontzien. ‘Waarlyk een iegelyk zou het hebben gelaakt als een dwaaling der staatkunde, indien men hem had gerust laaten voortgaan, en indien de Overheyt had gelêden, dat hy onder het bybrengen van zyn Gewisse de onweetenden had overgebragt tot zyn vervloekte gevoelens’. Het gaat in deze regels over de vrijheid van meningsuiting, een later aanvaard recht dan de gewetensvrijheid, al is het daarvan moeilijk te scheiden. Maar ook de gewetensvrijheid werd door Weyerman niet volmondig erkend. De overheid mocht sommige onverstandigen ‘buygen’. De toetssteen bij uitstek ter bepaling van iemands respect voor de geestelijke vrijheid van zijn medemensen is in die dagen zijn exegese van de parabel der onwillige bruiloftsgasten in Lucas 14. Weyerman keurde Augustinus' interpretatie van de woorden ‘en dwing hen binnen te komen’ goedGa naar eind71. en gaf daarmee de overheid het recht tot dwang in gewetensaangelegenheden. Daarmee stelde de auteur van de Historie des Pausdoms zich, heel | |
[pagina 113]
| |
anders dan Pierre Bayle, op een conservatief calvinistisch standpunt van voetiaanse signatuur. Al was zijn levenswandel los en zijn pen vaak frivool, Weyermans godsdienstig denken vertoonde een starre rechtzinnigheid, waarin de Verlichting maar weinig principiële bressen had geslagen.Ga naar eind72. Dat bepaalde in sterke mate zijn optreden als leermeester van de hervormde jeugd, de rol waarin Weyerman in 1725 naar voren trad.
Wat Weyerman met zijn Historie voorhad, hoe hij dit doel wilde bereiken en voor welk lezerspubliek hij zijn arbeid vooral zou hebben verricht, zette de auteur uiteen in een apart voorwoord dat opgenomen is in Deel I van zijn boek over de pausen. Het stuk is getiteld De Inleyding Van 't Werk aan de Hervormde Jeugt en vertelt in zijn aanhef meteen voor welke categorie protestantse jongeren de vele bladzijden van dit geschrift in de eerste plaats bestemd waren. Weliswaar koesterde de schrijver niet de minste twijfel aan de kwaliteit van de godsdienstige opvoeding van de protestantse jeugd in deze landen en weliswaar was hij er ook van overtuigd dat de jongelui al vroeg de belangrijkste verschilpunten kenden tussen hun eigen geloof en dat van de katholieke kerk - een mededeling waarbij menig predikant en katechiseermeester verrast zal hebben opgekeken -,Ga naar eind73. toch vond hij dat er een groep was die tekort kwam: ‘daar is een Soort dat zo gezegent niet is door het Vette der Aarde, een Jeugt die van haar tedere Jeugt af, de handen uyt de Mouw moet steeken om een styl te leeren, en die bygevolg niet veel tyd overig heeft om te leezen, en wel voornaamlyk om veel Boekken te bekostigen. Voor dat Soort zyn deeze Blaaden inzonderheyt aangelegt (...)’ Blijkens de Inleyding was Weyermans boek dus speciaal bestemd voor jeugdigen die een beroepsopleiding volgden - een ‘styl’ leerden - en die weinig geld hadden.Ga naar eind74. Daarbij legde de auteur er de nadruk op dat zij geen intellectuele hoogvliegers hoefden te zijn. In het bijzonder ‘Jeugt die minder Vatbaar’ was voor onderricht,Ga naar eind75. kon met de Historie haar voordeel doen. Openen bovenstaande uitspraken enig zicht op het lezerspubliek dat Weyerman deze maal ‘inzonderheyt’ wilde dienen, in zijn pausenboek komen een aantal zinsneden voor die dit perspectief verstoren. Enerzijds wilde hij onontwikkelden ‘een gemeene kennis’ bijbrengen - ‘de Geleerden hebben ons Onderwys niet van nooden’Ga naar eind76. - en ‘den eenvoudigen Leezer te hulp komen, die misschien zo ver niet gewaad heeft in de Stroom der Controversien’,Ga naar eind77. anderzijds richtte hij zich tot ‘de jonge Studenten, die in de Mynen der Oudheyt delven’,Ga naar eind78. dat wil zeggen tot de bevoorrechte schare die in de humaniora werd ingewijd door de praeceptoren der latijnse scholen, door geleerde predikanten die privé-onderwijs gaven en door de hoogleraren der universitaire artesfaculteiten en der illustre scholen. Gevorderde studiosi van deze categorieën konden misschien baat vinden bij adviezen als ‘Zie de Grieksche Anakreon na, en de Latynsche Petronius,Ga naar eind79. of ‘Die lust heeft (...) kan Eusebius inzien,Ga naar eind80. raadgevingen die Weyerman in zijn Historie des Pausdoms rondstrooit. Maar wat moest een jongeman daarmee die | |
[pagina 114]
| |
zijn handen uit de mouwen moest steken om ‘een styl te leeren?’ Hij stond ver af van de ‘jonge studenten’ die door Weyerman op soms wat vaderlijke toon werden voorgelicht in zake het weerstaan van de argumenten van kardinaal Bellarminus,Ga naar eind81. of de kritische verwerking van boeken over kerkgeschiedenis: ‘(...) voornaamelyk (...) [de] Hedendaagsche van de Pausselyke Factie (...)’.Ga naar eind82. Bovendien is het vreemd dat Weyerman die zei ‘onzonderheyt voor de Hervormde Leezers’ te schrijven,Ga naar eind83. zich in zijn Historie een ontelbaar aantal malen op strijdlustige wijze tot de katholieke wereld richt. Begeerde hij naast zijn nederig werk van voorlichter van de ‘Hervormde Jeugt’ nog een andere rol, die van strijder voor de Reformatie, beantwoord door katholieke polemisten? Aansprekingen als ‘Wel aan dan, Vrienden en Vyanden...’Ga naar eind84. suggereren zo'n dubbelfunctie. Tenslotte dient hier het feit te worden vermeld dat ‘veele Exemplaaren’ van de Historie des Pausdoms de vaderlandse jeugd nooit kunnen hebben bereikt. De Amsterdamse predikant J.G.E. Alstein verzond ze ‘na Duytschland, en elders’, zoals Weyerman tijdens zijn proces verklaarde.Ga naar eind85. Daar stonden waarschijnlijk geen ‘styl’-lerende jongelingen uit de Republiek gereed om hun exemplaren te verkrijgen, zomin als zij zich verdrongen zullen hebben bij ‘'t Londens Coffihuys’ in de Kalverstraat om zekere auteur aan zijn ‘Dagelyksche Som’ te helpen. Er zijn dus diverse redenen om de ernst van Weyermans sollicitatie naar het ambt van katechiseermeester der onbemiddelde jeugd ‘cum grano salis’ te nemen. Dit houdt geen miskenning in van de ongetwijfeld echte bezorgdheid over de geestelijke toestand van de onontwikkelde massa, door Rome zo gemakkelijk verleid tot de ‘aldervuylste dwaalingen’,Ga naar eind86. die af en toe uit de Historie des Pausdoms opklinkt. Juist onontwikkelden liepen volgens Weyerman het risico in contacten met katholieke geestelijken hun calvinistische geloofsovertuiging te verliezen. Dat was een opvatting die in die jaren vaker werd verkondigd. Zo noemde de baljuw van Sassenheim in 1730 ‘het volk ten plattelanden doorgaens niet zeer in de gronden van de religie ervaren’. De plaatselijke pastoor moest er volgens hem zeker geen kapelaan bijkrijgen, want dan zouden ‘twee Roomsche priesters gestelt tegen één predikant van de dominante en ware Religie’ al te veel kans krijgen om het volk ‘tot haere bijgeloovige sentimenten over te halen’.Ga naar eind87. Aan instructiemateriaal, waaruit ongeletterde mensen op een eenvoudige manier konden leren, hoe roomse priesters van antwoord moesten worden gediend, bestond in het protestantse kamp dus waarschijnlijk wel behoefte. Weyerman heeft een dergelijke lacune echter niet willen vervullen. Anders had hij wel een simpel vraag- en antwoordboekje ontworpen waarin de belangrijkste geschilpunten met Rome op een rij werden gezet, een creatie in de geest van Borstius' onverwoestbare Kort begryp (...),Ga naar eind88. met wat aardigheden aangepast aan de smaak van de werkende jeugd in haar leerjaren. Dat Weyerman met een heel ander boek tevoorschijn kwam, neemt vreemd genoeg niet weg dat de Inleyding van Deel I van zijn Historie precies omschrijft, wat zo'n eenvoudige ‘papenverschrikker’ zou moeten omvatten. Het ging erom dat de jeugd in staat gesteld werd ‘de bedriegelyke Argumenten der Roomsche Priesters te (...) beantwoorden, en verydelen, welke Priesters dag en nacht arbeyden met de Schoppen en Spa- | |
[pagina 115]
| |
den van verwronge Schriftuur-Texten, om de vaste Vesting des waare Godsdiensts te ondergraaven, en, was 't doenlyk, (dat God verhoede) in de Lucht te doen springen’. Wilde men voorkomen dat ‘de Jeugt die minder Vatbaar’ was, het onderspit zou delven, dan diende men haar ‘te voorzien met zoodaanige Gemeenzaame Argumenten, als yder verstandig Kristen noodig heeft, om zig te verdedigen, om zyn Godsdienst te bepleyten, en om de Jesuietsche Aanvallers af te wyzen, en te verbluffen’. Onkunde was er de oorzaak van dat het pausdom nu en dan enige vooruitgang kon boeken. Een geschrift dat goede voorlichting bood, zou zijn lezers volgens Weyerman ‘een Papiere Borstharnas’ aanschieten tegen de spitse pijlen der jezuieten. Dat Weyermans Historie des Pausdoms met zijn meer dan elfhonderd bladzijden en soms verre van eenvoudige inhoud een ongeschikt borstkuras vormde voor de hervormde jeugd die een ambacht aan het leren was, is zonder meer duidelijk. Maar voor welke categorie lezers was het kledingstuk dan wel bestemd? In ieder geval niet voor de intellectuele toplaag van de Republiek, een select milieu van geleerden in en buiten de universiteiten, waartoe ook befaamde theologen als Andala, Van Marck, Van den Honert en Lampe behoorden. Deze kring had van een Campo Weyerman over het pausdom niets te leren. Hetzelfde geldt grosso modo voor de predikantenstand. Voor de onderste bevolkingslaag waarin weinig gelezen werd, was Weyermans Historie al evenmin bedoeld. De zich emanciperende klasse der kleine bourgeoisie - schoolmeesters, kleine winkeliers, klerken in lagere rang - en ook de gezeten burgerij vielen met literaire hoogstandjes als de Opdragt aan Orsini niet te lokken, naar Weyerman ongetwijfeld beseft zal hebben.Ga naar eind89. Resteert de mogelijkheid dat de auteur zijn pausenboek in de eerste plaats geschreven heeft voor hetzelfde publiek dat ook zijn weekbladen las, een groepering met enige educatie en veel vrije tijd die men wel als ‘een soort leisureclass’ heeft aangeduid.Ga naar eind90. De voortdurende reclame die hij in zijn Ontleeder voor de Historie des Pausdoms bedreef, vormt een argument voor deze opvatting. Weyermans Inleyding (...) aan de Hervormde Jeugt zou dan beschouwd moeten worden als een enigszins ongelukkig uitgevallen poging om dit publiek in kerkelijke richting wat uit te breiden. Hoe hij zijn taak als voorlichter over het pausdom dacht te vervullen, zette Weyerman, toen zijn Historie begon te verschijnen, duidelijk uiteen. In de Inleyding op het werk openbaarde hij een driedelig, zeer ambitieus concept. ‘(...) voor eerst [zal ik] myn Leezers een Historisch verhaal geven, trapsgewyze, van de gewelddaadige Verkrachting, Wreedheden, &c. der Roomsche Bisschoppen, en der zelver Kreatuuren, en dat zeer Weezendlyk, van de Aloude Tyden af, tot op huyden toe. | |
[pagina 116]
| |
ze, die Kerk, die Afgodische en dwaalende Veranderingen ingevoert heeft in de waare Kerk. Weyerman wilde zijn lezers dus een historisch overzicht voorzetten, waarin te zien zou zijn, hoe het pausschap zich in de oudchristelijke periode had gemanifesteerd als een vorm van toenemende gezagsaanmatiging om vervolgens de eeuwen door, tot in het jaar 1725, aan te groeien tot een monsterlijke macht, berustend op geweld en bloedvergieten. Vervolgens openbaarde hij twee andere, onderling nauw samenhangende doelstellingen. Uitgaande van het geloof dat er een ‘waare Kerk’ zal zijn tot op de jongste dag, beloofde hij uiteen te zetten, hoe daarin door toedoen van Rome afgoderij en dwaling hadden kunnen ontkiemen - zieke plekken in een gezond lichaam - en dat deze ‘Veranderingen’, alle argumenten van katholieke apologeten ten spijt, inderdaad afgoderij en dwalingen waren. Om geheel overtuigend te zijn zegde Weyerman in zijn Inleyding toe alleen gebruik te zullen maken van de Schrift, de kerkvaders en de conciliaire besluiten, alsmede van werken van Romes ‘eyge Lyfeygene Schryvers, de Paapsche Doctooren, en de Roomsche Schoolgeleerden’.Ga naar eind91. Volledigheid streefde de auteur bij dit veelomvattende concept uiteraard niet na, wel bondigheid. Zelfs koesterde hij de pretentie ‘dat 'er nooit iets meer, of iets krachtigers gezegt is, in beknopter Termen, over die Memphische Grafnaald der Roomsche Dwaalingen, als hier wort gezegt (...)’. Twee karakteristieke bestanddelen van de Historie des Pausdoms kondigde Weyerman in zijn Inleyding niet aan, namelijk dat hij een groot aantal impressies van zijn eigen ervaringen met het katholicisme, opgedaan in Staats-Brabant en de Zuidelijke Nederlanden, in zijn verhandeling zou inlassen en dat hij legendenboekjes en andere devote katholieke literatuur zou aanwenden om de bespottelijkheid van het roomse bijgeloof op een zijns inziens onweerlegbare wijze te demonstreren. Een belangrijk gedeelte van de Inleyding op Deel I van Weyermans Historie handelt voorts over de literaire stijl, waarvan de auteur zich had bediend. Hij voorzag dat ‘zo Onroomsche als Roomsche Bedillers’ hem voor de voeten zouden werpen ‘Dat een Stof van dat Gewicht niet behandelt moet worden als een Papier van den Amsterdamsche Hermes, of als een weekelyks Blad van den Ontleeder der Grebreeken, &c.’. Dergelijke bezwaren had Weyerman in zijn periodiek reeds vaker aan de orde gesteld. ‘Wat Theologie is 'er te wachten van een Man, die al de leedige uuren zyns Leevens aan de ronde tafel van vrolyke Kabouters, en aan Glyceras bloemtuyltjes heeft opgeoffert?’ roept in de Ontleeder van 12 juni 1724 een bergerac drinkende pimpelaar uit.Ga naar eind92. ‘Wat Theologie is'er te verwachten van een Autheur, die in 't vermakelyk, Rabelais, en die in een Liefde veers, Anakreon, na de kroon steekt?’ heet het enkele weken later’.Ga naar eind93. Ruim een maand vóór Deel I van Weyermans Historie van de pers zou komen, merkt in de Ontleeder ‘een jong Antwerpsch Edelman’ op | |
[pagina 117]
| |
‘Dat het Pausdom een Boek is dat geleezen moet worden, in 't Oorspronkelyk; dat het Pausdom een Landstreek is, die men niet kennen, of aan andere kan doen kennen, ten zy men 'er dwars deur en weder deur is gereyst; en dat een Historie des Pausdoms moet kroeghen en steenen onder de Parsplanken van geleerde Nooten (...)’.Ga naar eind94. Gold het hier werkelijke kritiek van tijdgenoten? Natuurlijk beschikte Weyerman met dergelijke passages in zijn satirisch weekblad over een uitstekend middel om op bezwaren tegen zijn boek die straks te verwachten vielen, te anticiperen. Ook maakte het opperen en spottend weerleggen van kritiek op eigen werk - dat was in hun context eveneens het schema van de bewuste passages over de Historie des Pausdoms - deel uit van het reclame-instrumentarium, waarvan Weyerman zich placht te bedienen om zijn geschriften aan de man te brengen. Dat hij bij het verschijnen van Deel I van zijn pausenboek zo veel aandacht schonk aan de ‘Misantroopen’ die de ‘Stijl’ van het werk zouden ‘loopen beknabbelen’, rechtvaardigt echter de veronderstelling dat er in werkelijkheid sprake was van een antistemming die de auteur in zijn Inleyding alsnog te niet poogde te doen. Met een ‘diepe Verachting’ voor zijn misantropische ‘Bedillers’ gaf Weyerman in zijn Inleyding de wereld te verstaan dat het een effectieve en vaak gebruikte methode was ‘Feylen, van wat Natuur die ook zyn, te ontwortelen, en te herstellen, door een aangenaame en spitsvinnige Berisping’. Met geestigheid was vaak meer te bereiken dan met strenge afstraffing. Voorbeelden uit de katholieke wereld om deze opvatting te staven waren er genoeg, vond Weyerman, die op deze manier zijn publiek kon laten zien dat hij die wereld door lectuur en eigen ervaring kende. Had Arnoud van Geluwe, ‘genaamt den Vlaamsche Boer’,Ga naar eind95. niet op een schertsende manier geschreven, al riekten zijn grappen dan ook danig naar de mestvork? Vriend noch vijand had er aanstoot aan genomen. Vermengde de jezuïet Cornelis Hazart in zijn ‘Triomferende Kerk’Ga naar eind96. zijn machteloze redeneringen niet met kwinkslagen, ‘schoon ze vry onaardig waaren, hier en daar en overal?’ De dominicaan Bernardus de KeyserGa naar eind97. preekte te Brugge over de verschilpunten des geloofs op zo'n grappige manier dat er in zijn kerk hartelijker gelachten werd dan ooit het geval was geweest ‘op 't Haagse en Leydse Schouwburg van de vermaarde Jakob van Ryndorp’.Ga naar eind98. Toch gold die man bij de katholieken als een goed predikant. En de vrolijke capucijn Henricus Quellin, op welke leest schoeide die zijn preken in de Antwerpse St.-Jacobskerk? ‘Op die Leest, (zeg Ik, als die menigmaal tegenwoordig geweest ben, in zyn Predikatien) dat de Antwerpsche Hannekes hunne Spaansche Tronyen uyt het Nachtslot moesten lacchen, en de Paap scheen zig zelve te verheugen in de vrolyke Luym van zyn getaande Toehoorders, want hy lachte zomtyds ook zo hartiglyk, dat zyn lange Baard, gins en weer schudde, gelyk als een Raagbol die tot een Speeltuyg verstrekt aan een vliegende Storm’.Ga naar eind99. Aan de minderbroeder Cornelis AdriaenszoonGa naar eind100. kwam volgens Weyerman in deze vrolijke optocht geen plaats toe, als zijnde een ‘Ondier’. Wel verdiende in | |
[pagina 118]
| |
dit verband Marnix van St.-Aldegonde met ere genoemd te worden, een protestant die de kunst had verstaan de zware stof van de geloofscontroverse ‘te verlichten door eenige vrolyke Aanmerkingen’. Bleek dus volgens Weyerman uit tal van voorbeelden dat in de geloofsstrijd tussen katholieken en protestanten enige scherts zeker niet misplaatst was, de auteur van de Historie des Pausdoms trok daar voor eigen gebruik conclusies uit die minder van zin voor scherts en humor getuigen dan van een grimmige haat die zich alleen nog in striemende sarcasmen kan ontladen. Met Weyermans vraag, of het dan ook niet geoorloofd zou zijn ter vergelding van ‘de Goddelooze Wreedheden der Roomsche Kerke’ een paar ‘onschuldige en vrolyke Berispingen’ uit te spreken, verandert de sfeer van de Inleyding grondig. De wapperende baard van pater Quellin is ineens eindeloos ver weg. Als er in de confrontatie van rooms en protestant zoveel grapjes worden gedebiteerd, suggereert Weyerman, waarom zou hij dan ‘de Vaders Jesuieten van Thorn, (...) die Onmenschelyke Menschenslachters’ niet eens mogen vragen, waar ze hun gewetens zo hard hadden weten te krijgen dat ze onaangedaan konden toezien bij de tranen van de vrouwen en kinderen der lutherse slachtoffers. Vrolijke berisping! Waarom zou Weyerman van een inquisiteur niet mogen zeggen dat zo iemand zich uiterlijk als ‘een vroom Missionaris des Heeren’ voordoet, maar dat hij innerlijk ‘een gloeijende Molog is des Duyvels, die de onschuldige Protestanten tot Kruyskool verzengt, Gewins halve?’ Een vrolijke berisping? Bepaald niet en ook de andere voorproefjes die Weyerman van zijn hekelende activiteit in deze Inleyding verstrekt, druipen van haat, of zijn van minachting voor zijn katholieke tijdgenoten vervuld. Roomse missionarissen die naar Engeland worden gezonden, zijn in werkelijkheid geheime agenten van de zoon van de verjaagde koning James II, bericht hij. En de koffers die bij hun vertrek vederlicht waren, zijn nauwelijks te torsen als de heren na korte tijd te Calais terugkeren. Daarna lachen die dieven de Engelsen uit! Een insinuatie. ‘Ha! hoe bekoorlyk en hoe verdienstig is een Conspiratie die gelukt, en wat haatelyk en verschrikkelyk Monster is een Vloekverwantschap dat kwalyk uytvald!’ zou de Bredase jezuïet Augustinus VermeulenGa naar eind101. uitgeroepen hebben, toen er een samenzwering tegen het leven van de stadhouder-koning aan het licht was gebracht. Is er iets immorelers dan een jezuïet? suggereert Weyerman daarmee. Sedert de Brusselse franciscaan pater ImpensGa naar eind102. ‘die by zyn Leeven voor een Heylig en voor een Zot te gelyk loopt (...)’, tegen zekere verlamde carmeliet had gezegd: ‘Staat op ende wandelt’, is er sprake van een mirakel, want de patiënt wordt nu door vijf leken zijn bed uitgetild en door vier er weer in. Zijn katholieken voor zover ze niet gevaarlijk zijn, geen bijgelovige idioten? betekent dit. Weyerman eiste als auteur van de Historie des Pausdoms het recht, op, ‘diergelyke Zaaken (...) in Reyen en Geleeders voor den Dag [te] brengen’. Dat noemde hij ‘het Nut’ paren aan ‘het Vermaak’.Ga naar eind103. Echt ‘vrolyke’ berisping zouden de lezers in zo'n Historie niet veel aantreffen.
Waagt men na kennisneming van Weyermans bedoelingen, zoals deze in het ‘voorwerk’ van Deel I van de Historie des Pausdoms worden verwoord, de uit- | |
[pagina 119]
| |
puttende toch langs de vele bladzijden die dit tractaat telt, dan komt men onvermijdelijk tot de conclusie dat het boek compositorisch als een mislukking moet worden beschouwd. In de eerste plaats is het onvoltooid gebleven. De auteur had het publiek in de Inleyding op zijn eerste deel onder meer toegezegd dat de geschiedenis der pausen zou worden behandeld ‘tot op huyden toe’ en wel op een zeer beknopte wijze, zodat het werk niet meer dan ‘twee Boekken’ of ‘twee Deelen’ zou komen te omvatten. Vreemd genoeg werd aan Deel I bij zijn verschijnen begin april 1725 een inhoudsopgave der ‘HOOFT-STUKKEN’ van Deel II toegevoegd,Ga naar eind104. die aankondigde dat de pausenhistorie niet verder zou worden voortgezet dan ‘tot het Jaar 1000’. Uiteraard zijn beide mededelingen volkomen met elkaar in strijd. Enerzijds herhaalde Weyerman in zijn Inleyding op Deel I blijkbaar een oorspronkelijk concept waarop het publiek meende te mogen rekenen: een historie ‘tot op huyden toe’,Ga naar eind105. anderzijds deed hij, of zijn neus bloedde en beloofde aan het slot van diezelfde Inleyding zijn verhaal ‘op een ongemeene, doch daarom niet minder Bondige, wyze’ te zullen voortvertellen tot... het jaar duizend. Deel II kwam van de pers met op het titelblad de mededeling ‘HET TWEEDE en LAATSTE DEEL’, doch zonder een spoor van een hoofdstukkenindeling. Aan het slot van dit boekdeel recapituleerde Weyerman de inhoud van de twee kwartijnen die nu verschenen waren. Hij had over duizend jaar pausengeschiedenis geschreven en oordeelde ‘met dit Tydbestek te konnen besluyten’.Ga naar eind106. Weliswaar leverden de schelmstukken der pausen, daarna bedreven, nog overvloedig materiaal op voor een derde deel, doch daar moest een andere schrijver, ‘die 'er Dank zy de Onkunde zo veel en God betert zo weynig Goede zyn’ zich maar mee occuperen. Bijvoorbeeld één ‘van die Heeren die zig zo veel Airs gegeeven, en zo Kavalierement geoordeelt hebben over Ons eerste Deel’,Ga naar eind107. voegde de auteur daar met merkbare rancune aan toe. Eind november 1725, toen Deel II van zijn Historie verscheen, was de tegenwind Weyerman blijkbaar te sterk geworden. Ruim een jaar later zag hij echter weer toekomst voor zijn project. Op 28 april 1727 plaatste hij namelijk in zijn Echo des Weerelds de volgende ‘WAARSCHOUWING. Het oude plan dus, een pausengeschiedenis die reiken zou tot in het heden, dit maal aantrekkelijk gemaakt met de belofte dat ook het actuele conflict rond de pauselijke constitutie ‘Unigenitus’, in 1713 uitgevaardigd ter bestrijding van het jansenisme, ruime aandacht zou krijgen. Niet zonder betekenis ook is de zinsnede in de advertentie dat het werk bij het jaar duizend was ‘blyven steeken’, een erkenning achteraf dat oorspronkelijk wel degelijk een geschiedenis ‘tot op huyden toe’ in de bedoeling had gelegen. Ook het derde deel van Weyermans Histo- | |
[pagina 120]
| |
11. Titelprent van J.C. Weyerman De Historie des Pausdoms
| |
[pagina 121]
| |
rie des Pausdoms verscheen met het opschrift op het titelblad dat deze band het ‘LAATSTE DEEL’ zou zijn. Deze keer was de auteur doorgedrongen tot circa het jaar 1527, een tijdstip ver verwijderd van het ‘Spel van de CONSTITUTIE’ en nog iets verder van het beloofde eindpunt 1727. Een ‘WAARSCHOUWING’ aan het slot van Deel III erkende ‘dat 'er een koppel bladen volgens de voorwaarden van het bestek ontbrak.Ga naar eind108. De boekhandelaars moesten zich volgens Weyerman daarover maar niet beklagen: de drie registers vergoedden het tekort ruimschoots. Intekenaars die protesteerden, beloofden de auteur 'in allen geval dat onherstelbaar verlies [te] zullen valideren’. Ferme taal, maar het failliet van de Historie des Pausdoms was onmiskenbaar. Belangrijkste oorzaak van de mislukking was dat het concept van de Historie niet bij Weyerman paste. Als apologeet van het calvinisme, de glansrol die hij voor zijn hervormd publiek wenste te vervullen, wilde hij een geschiedenis van pausen en concilies schrijven die op een harmonische wijze verweven zou zijn met de bespreking van uiteenlopende dogmatische kwesties en vraagstukken op het gebied van de kerkelijke organisatie en spiritualiteit. Zo'n taak alleen al zou zeer hoge eisen hebben gesteld aan iemands compositorisch vermogen. Maar Weyerman wilde meer. Herinneringen aan zijn verblijf in katholieke streken, persiflages van devote volksliteratuur en zedenkundige beschouwingen moesten daar nog bij. Om zoveel dravers tegelijk in het gareel te houden en naar een vooraf bepaald einddoel te sturen was een ijzeren vuist vereist geweest. Weyerman echter mende zijn paarden heel losjes. Hij schreef zijn Historie, naar hij ‘de nieuwsgierige leezers’ in zijn tweede deel liet weten, ‘gelyk als een Keukenmeyd de Pannekoeken behandelt, Haastje Repje’ en maakte zich over het resultaat weinig zorgen, ‘dewyl Horatius ons leert; Dat een schoone Wanorde veeltyds een Uytwerksel is van de Konst’.Ga naar eind109. Beurtelings paden uitzettend en ervan afdwalend presenteerde Weyerman in zijn Historie des Pausdoms aan het publiek een grote ‘Verscheydendheyt van Stoffe’ die echter te weinig samenhang vertoonde. De grillige gevarieerdheid die binnen het beperkte bestek van Hermessen en Ontleeders de aandacht zo vermocht te boeien, werkte in een veel ruimer kader averechts. Draden afwikkelend van zeer verschillend garen raakte de auteur tenslotte in zijn eigen web verstrikt. Nu eens beloofde hij zijn lezers ‘den Draad der Concilien niet [te] laaten slippen’,Ga naar eind110. dan weer nam hij zich voor ‘den afgebrooken Draad van de Kerkbeschouwing van Ste Gudula te hervatten’,Ga naar eind111. vervolgde hij ‘den Draad der Algemeene Ontleeding’ der monniken,Ga naar eind112. of besloot ‘den afgebrooken zyden draad van de overeenkomst tusschen het Heydens en het Katholijk Romen weer aan een [te] hegten’.Ga naar eind113. Zo wemelt het in de Historie des Pausdoms van geknapte en weer aaneengeknoopte ‘draden’, waarover de lezer struikelt. Weyerman is er niet in geslaagd de heterogene elementen van zijn boek te integreren en evenmin om het verband tussen bestanddelen van dezelfde categorie te bewaren. Het duurt bijvoorbeeld tot bladzijde 264 van Deel II voor de geschiedenis der pausen hervat wordt die vooraan in het eerste deelGa naar eind114. was afgebroken. De conclusie is onontkoombaar: Weyermans Historie is niet alleen een onvoltooid, maar ook een chaotisch boek. | |
[pagina 122]
| |
Zijn geschiedenis van het pausdom stelde Weyerman samen als een ‘Kristen Historie Schryver’Ga naar eind115. die Gods Voorzienigheid in de gebeurtenissen poogde te ontdekken’.Ga naar eind116. Dat Rome het rijk van de antichrist was en dat dit rijk aan het einde der tijden overwonnen zou worden, stond voor hem vast. De taak van een christelijk historicus was nu zijn lezers te laten zien, hoe het papisme in een ver verleden, als een eerst geleidelijk zichtbaar geworden ziekte,Ga naar eind117. had kunnen ontkiemen om zich vervolgens op gewelddadige wijze over de wereld te verbreiden. Deze theorie was niet nieuw. Calvijn had haar ontwikkeld in het vierde boek van zijn Institutie en door Philippe de Mornay was ze in de aanvang van de zeventiende eeuw op indrukwekkende wijze uiteengezet in diens Mysterium Iniquitatis, een werk waarvan Weyerman zich veelvuldig heeft bediend,Ga naar eind118. al pretendeerde hij het pausdom juist met argumenten uit roomse auteurs te willen bestrijden.Ga naar eind119. Gegevens over de levens der pausen ontleende Weyerman voor een belangrijk deel aan het Liber de vita Christi ac omnium pontificum van Bartolomeo Sacchi da Platina.Ga naar eind120. Dat hij diens woorden wel eens scheef weergaf, blijkt uit de bewering dat paus Gregorius de Grote de mis zou hebben ‘uytgevonden en goedgekeurt’, waar Platina een bepaalde misliturgie bedoelt.Ga naar eind121. Ook zette Weyerman zijn lezers wel eens een mengdrank voor, waarvan de samenstelling enig wantrouwen zeker rechtvaardigt. Zo behelst zijn verhaal over de juist genoemde paus GregoriusGa naar eind122. verwijzingen naar de katholieke Platina en een citaat uit een door Melanchthon bewerkte kroniek van de reformatorische Johannes Carion.Ga naar eind123. Nu kon Weyerman met Gregorius' overduidelijke bevestiging van Petrus' sleutelmacht, te vinden bij Platina, natuurlijk niets beginnen. In plaats daarvan nam hij een uitgebreide redenering over van De Mornay, de ‘paus der hugenoten’, doch zonder diens naam te vermelden. Natuurlijk hadden er op deze fles drie etiketten moeten zitten in plaats van twee en is hier sprake van een bepaalde mate van lezersmisleiding.Ga naar eind124. Helaas is dit geen geïsoleerd geval. Ook verdient het vermelding dat door Weyerman als katholiek gepresenteerde publicaties dit niet altijd zijn. Zo is De Corrupto Ecclesiae Statu, door Weyerman met vreugde geciteerd, een door een tekstbezorger sterk veranderde versie van Nicolas de Clamanges' De Ruina et Raparatione Ecclesiae, in welke vorm het niet als een katholiek geschrift en ook niet als een werk van genoemde rector van de Sorbonne mag worden beschouwd.Ga naar eind125. Een dieptepunt in Weyermans historisch relaas is zijn verhaal over de zogenaamde pausin Johanna, een fabeltje waaraan de auteur van de Historie des Pausdoms wilde blijven geloven, ondanks de fundamentele kritiek die de calvinist David Blondel erop had geoefend.Ga naar eind126. Opvallend tenslotte is dat Weyerman in de historische gedeelten van zijn boek evenzeer stelling neemt tegen atheïsten,Ga naar eind127. als tegen de uitingen van allerlei zijns inziens bijgelovige mensen buiten de kerk van Rome.Ga naar eind128. In zijn uiteenzettingen over dogmatiek en spiritualiteit kiest Weyerman consequent het standpunt van de hervormde kerk.Ga naar eind129. Steen voor steen breekt hij het roomse stelsel af en verdedigt hij de corresponderende calvinistische leerstellingen tegen de ‘Tegenwerpingen der Roomschgezinden’, voorkomend in de geschriften der meest vooraanstaande geleerden van de contrareformatie als Bellarmi- | |
[pagina 123]
| |
nus en Baronius, alsook in die van een aantal minder prominente katholieke auteurs.Ga naar eind130. Zo komen de bekende geschilpunten tussen katholieke kerk en reformatie wier behandeling in beide kampen een vast ‘métier’ was geworden - heiligenverering, aflaten, vagevuur, monnikenwezen, transsubstantiatie, apocriefe boeken, enzovoort - successievelijk aan de orde. Weyerman legt daarbij weinig originaliteit aan de dag. Zijn ‘Vertoog’ bestaat uit conventionele bestanddelen, bijeengegaard ‘uyt kanten en uyt hoekken’, zoals de Opdragt aan Orsini ruiterlijk toegeeft. Niet zelden blijken geleerde citaten in de Historie des Pausdoms eruditie uit de tweede hand te zijn,Ga naar eind131. wat toen overigens niet vlug als plagiaat werd beschouwd. Veel interessanter dan de mate van oorspronkelijkheid van Weyermans argumentatie is echter de toon, waarop deze apologeet het debat voert. Ten volle overtuigd van zijn gelijk, is hij emotioneel intens bij de strijd betrokken, zozeer dat hij soms spreekt met overslaande stem. ‘Wy worden geleert, van ons Betrouwen niet te stellen op de Schepselen, veel min dan, van die te eeren of te aanbidden; derhalve zyn de Paapse Smeekschriften aan de Heyligen en aan de Engelen Goddeloos, en strydig, ja t'eenemaal strydig tegens de Heylige Schriftuure, ja, ja, en driemaal ja, die Aanbidding is t'eenemaal strekkende, om de gantsche Order van de Aanbidding Godes om te keeren (...)’.Ga naar eind132. Met drie felle tikken tegen de kuip van zijn kansel onderstreept Weyerman het schandaal van de roomse heiligenverering. Ook de termen waarmee hij zijn tegenstanders aanduidt, geven vaak blijk van opgewondenheid, een toestand waarin het decorum soms het onderspit delft. ‘Onze scherp-gebekte Vyanden blyven hoopen, dat zy al't Gevaar konnen vermyden, dat wy hebben verhandelt, over het Eeren en Aanbidden der Heyligen (...)’.Ga naar eind133. En ‘Een tweede Lompert doet 'er mee 't zyne toe, en zyn stelling diende beantwoord te worden, met een Eyken andwoort (...)’,Ga naar eind134.waarmee gezegd wil zijn dat de desbetreffende katholieke theoloog volgens Weyerman meer recht heeft op een dracht stokslagen, dan op een weerlegging van diens beweringen. Dergelijke reacties hangen samen met het feit dat Weyerman de integriteit van zijn tegenstanders lang niet altijd boven verdenking verheven acht, zodat men in de Historie des Pausdoms uitroepen tegenkomt als ‘'t is geloogen Aquinas!’Ga naar eind135. en ‘Het is gelogen Bellarmyn’,Ga naar eind136. exclamaties die ietwat ridicuul aandoen. Op één zeer wezenlijk punt nemen Weyermans opwinding en onbeheerstheden in het debat echter de laatste twijfel weg: het calvinistisch christendom was voor hem de waarheid zelf; het was niet een door hem min of meer verlaten, maar bij gelegenheid van zijn optreden als ‘Ontleeder der Pausen’ uiterlijk weer bevestigde belijdenis uit zijn jeugd. Bestond een oude gewoonte van katholieke controversisten erin de wettige | |
[pagina 124]
| |
zending van de moederkerk te bepleiten met argumenten die de successie van Romes leergezag aantoonden vanaf de tijd der apostelen, protestantse apologeten stelden daar vaak redeneringen tegenover die de volstrekte overeenkomst van hun eigen belijdenis met het geloof van de oudchristelijke kerken wilden bewijzen, alsook het ontbreken van zo'n ‘successio doctrinae’ in het katholicisme. Van laatstgenoemd argumentatietype treft men diverse voorbeelden in de Historie des Pausdoms aan. Zo nam Weyerman het op zich, uitgaande van het principe ‘Dat alleen (...) waar [is], dat oud is’, te bewijzen ‘Dat de aloude Kerk hondert Jaar na de Dood Christi, dezelfde Leer leerde en verdedigde die de Hervormde Kerk hedensdaags leert en verdedigt’.Ga naar eind137. Ook de volgende eeuwen, tot aan het jaar 600, werden door Weyerman met dit doel onderzocht,Ga naar eind138. waarbij hij zijn lezers voorrekende, hoeveel aanstotelijke ‘Nieuwigheden’ het pausdom wel niet had ingevoerd die in dit gezegend tijdperk nog niet voorkwamen. Weliswaar was er in de oudchristelijke periode door de kerkvaders van allerlei verkondigd dat niet door de beugel kon. In dat soort gevallen diende men echter, zei Weyerman die hierin de ‘gezoode Kreeft’ Bellarminus gelijk gaf, hun uitspraken onderling te vergelijken,Ga naar eind139. ervan uitgaande dat het met kerkvaders gesteld was als met rijnwijnen: ‘de Oudste zyn doorgaans de Beste’.Ga naar eind140. Wat niet ‘Oud’ was, doordat het in de oudchristelijke periode ontbrak, had bij Weyerman geen enkel gezag, doch al was iets ‘Oud’, dan nog moest worden aangetoond dat het min of meer letterlijk in de Schrift te vinden was. God had nadrukkelijk bevolen ‘van niet te loopen Vagabonderen, buyten de Schrift’,Ga naar eind141. meende de auteur van de Historie des Pausdoms en steeds stelde hij zijn katholieke opponenten op de proef met uitdagingen als ‘Konje ons betoonen, dat Kristus ons zulks heeft geleert, dan is 't wel; en zo niet, dan is 't kwaad’.Ga naar eind142. Dit kenmerkt Weyermans calvinistische bejegening van het katholicisme. Argumenten berustend op kerkelijke traditie, op een historische ontwikkeling van kerkleer en spiritualiteit, misten voor hem geldigheid. Zo wierp hij op steeds dezelfde wijze de verschansingen der ‘Romanisten’ omver, waarbij hij kon profiteren van een zekere theologische scholing die hij, naar zijn zeggen, eerst als privé-leerling van dominee Petrus Santvoort en later aan de Utrechtse universiteit had opgedaan.Ga naar eind143. Zelf vond Weyerman dat hij op het gebied der godgeleerdheid heel wat mans was. Tegenover zijn roomse opponenten vertoonde hij een overmaat aan zelfvertrouwen. Deze geesteshouding, niet zelden resulterend in onderschatting en miskenning van zijn tegenstanders, en ook zijn waarschijnlijk star voetiaanse opleiding hebben hem belet om meer dan de buitenzijde van het katholicisme waar te nemen. De voorlichting die hij het publiek bood, heeft daar de nadelige gevolgen van ondervonden. In de Historie des Pausdoms komen frappante vergissingen voor die pijnlijk duidelijk maken dat Weyerman, zoals talrijke protestantse polemisten van die tijd, het katholicisme slechts oppervlakkig kende. Zo beweert hij onder verwijzing naar uitspraken van Thomas van Aquino en Bellarminus dat Rome wil ‘Dat men de Beelden, en voornamelyk die van Kristus, en van de Maagd Maria zal aanbidden, met een Goddelyke Eerbewyzing’,Ga naar eind144. waar vooreerst tussen de goddelijke eer die men aan Christus verschuldigd is en de verering van Ma- | |
[pagina 125]
| |
ria een onmetelijk verschil bestaat en vervolgens noch door Thomas, noch door Bellarminus ‘Eerbewyzing’ aan beelden, als objecten op zich beschouwd, geoorloofd wordt geacht.Ga naar eind145. Ook in Weyermans berichten over de katholieke eredienst komen merkwaardige uitspraken voor die hij gemakkelijk had kunnen vermijden, als hij tijdens zijn vele bezoeken aan katholieke streken onbevangen om zich heen had gekeken. Zo achtte Weyerman het ‘Hoognoodig den Hervormden Leezer [te] onderrechten’Ga naar eind146. betreffende de gang van zaken tijdens een misviering. Hij schotelde dan zijn publiek een nogal platvloerse uitleg van de misliturgie voor, waarin onder meer gezegd wordt dat de priester tussen epistel en evangelie de kelk ontbloot,Ga naar eind147. iets wat inderdaad gebeurde, doch alleen in het zeer afwijkende officie van LyonGa naar eind148. en tijdens de gezongen mis bij de paters dominicanen.Ga naar eind149. De auteur parafraseerde een Lyonees missaal van tweehonderd jaar terug met opvallende bijzonderhedenGa naar eind150. en merkte deze kennelijk niet op. Weyerman pretendeerde zijn lezers praktische informatie te verschaffen in zake ‘paapse’ aangelegenheden. Het zou die lezers echter het nodige speurwerk en een hele reis gekost hebben, als ze een mis volgens de instructie van hun leermeester hadden willen meemaken. Ook met Weyermans verhalen over zijn ervaringen in katholieke streken is er vaak iets vreemds aan de hand. Opgegroeid in Breda - Weyerman noemde zich ‘Abderiet’ en beschouwde de Baronie als zijn ‘Vaderland’Ga naar eind151. - had het hem van jongs af niet aan de gelegenheid ontbroken met de uitingen van het roomse geloof kennis te maken. Later woonde hij als kunstschilder in diverse steden van de Zuidelijke Nederlanden en zag er een katholieke samenleving om zich heen. Talrijke passages in de Historie des Pausdoms en ook in andere geschriften van Weyerman bewaren herinneringen aan deze jaren. Merkwaardig is dat de bewuste memoires blijk geven van een opvallende vooringenomenheid ten opzichte van alles wat rooms is. Hoe denigrerend klinken niet de volgende dichtregels waarin sprake is van Brabant, ‘Dat vrolyk Land, alwaar de Domheyt op een Zetel Een bijzondere afkeer wekten de Bourgondische volksfeesten, waarmee in de Zuidelijke Nederlanden de viering van bepaalde heiligedagen gepaard ging, bij Weyerman op. Hij zag er voornamelijk de excessen van en wijdde daar in zijn Historie des Pausdoms moraliserende notities aan, waarin af en toe termen als ‘Babel’ en ‘Afgodery’ opduiken, een sterke aanwijzing dat Weyerman de katholieke werkelijkheid zag door een vervormende calvinistische bril. Een aantekening als die over de plechtige bedetochten der Brusselaars naar Halle kan dit illustreren. ‘Wy hebben meer dan eens de Uyttogt van 't Gebroederschap gezien van O.L.V. van Hal, wanneer zy uyt het Brussels Babel marcheerde, om die Man- | |
[pagina 126]
| |
demaakers Santinne te gaan bezoeken in de Valey der Poppen Afgodery. Wy hebben gezien (zeggen wy) dat zommige Officieren van dat Broederschaps Regiment zo dronken waaren vroeg morgens, dat zy de Helbaarden, Piekken, en diergelyke Oorlogs Instrumenten, uyt de Pooten lieten vallen, tot een merkelyke Schade der Oude Kleerkoopers, waar van zy die hadden gehuurt, en wy hebben gezien, dat zy in de goede Wil van ze te willen opraapen, 'er by bleeven leggen.Ga naar eind153. Een belangrijke oorzaak van het ongunstige beeld dat in de Historie des Pausdoms van het katholieke zuiden wordt gegeven, is Weyermans neiging uit zijn ervaringen negatieve generalisaties te vormen en deze vervolgens eindeloos te herhalen. Een voorbeeld hiervan is zijn verguizing van de Zuidnederlandse abdijen. Weyerman reisde rond 1715 een aantal kloosterbibliotheken af, in de hoop er kostbare incunabelen te kunnen bemachtigenGa naar eind154. en overschreed ook in andere jaren de drempel van menige katholieke instelling.Ga naar eind155. Deze bezoeken brachten hem, naar zijn zeggen, op goede voet met de paters,Ga naar eind156. zodat Weyerman overvloedig de gelegenheid heeft gehad om genuanceerde impressies van het Zuidnederlandse kloosterleven op te doen. Zijn berichten zijn echter vrijwel alle ongenuanceerd afwijzend, waarbij zich het merkwaardige feit voordoet dat incidentele notities die de auteur als het ware ontsnapt lijken te zijn, soms een gunstiger beeld geven. Zo vertelt Weyerman in zijn Levens-Beschryvingen der Nederlandsche Konst-Schilders en Konst-Schilderessen dat de monniken van de praemonstratenser abdij van Diligem ‘voorbeeldelijk’ leefden om daarna uit te pakken over de gierigheid en drankzucht van hun abt Henricus Huys.Ga naar eind157. In de Historie des Pausdoms wordt Diligem echter tot de groep abdijen gerekend wier ‘Monniken, de Zon tot een Getuygen neemen, in 't verbreeken, van de Drie Hoofdgeloften: De Gehoorzaamheyt, de Kuisheyt, en de gewillige Armoede’.Ga naar eind158. Het is duidelijk dat de brave paters van Diligem - en zij alleen? - hier tot rotgezellen van minder brave collega's worden gebombardeerd die er uiteraard geweest zijn. Veel waardering had Weyerman voor de kartuizer Philippus vander Elst, een befaamd mathemaat.Ga naar eind159. Dergelijke celebriteiten verhinderden hem echter niet een oneindig aantal malen te verklaren dat ‘kloostervlegels’ dom volk zijn. Natuurlijk was de toestand der Zuidnederlandse abdijen niet geheel onberispelijk. Weyermans kritiek op de monniken van Huybergen, de ‘kindermakers’,Ga naar eind160. kan enige grond in de werkelijkheid gehad hebbenGa naar eind161. en bijgelovige exorcismen, zoals Weyerman er te Brugge in het klooster der ‘Duynheeren’ een meegemaakt zegt te hebben, bleven in de achttiende eeuw voorkomen, ondanks maatregelen van de bisschoppen.Ga naar eind162. Een zelfde tendens tot negatief generaliseren vertonen een aantal portretten van individuele katholieke geestelijken uit Weyermans tijd die van de Historie des Pausdoms deel uitmaken. Zo wordt Nicolaus van Milst, ‘de Pastoor van het Bagynhof der Abderieten’,Ga naar eind163. afgeschilderd als een onwetend man die ‘zig nooit in een 't Zaamenspraak over de Godsdienst wou inlaaten met de Ketters, dewyl hy niet Schriftuur-vast was, geen Taalen verstont, nog geen Oudvaders of Ver- | |
[pagina 127]
| |
schil-Schryvers had doorbladert’. Het grootste gedeelte van Weyermans virtuoos geschreven karikatuur bestaat verder uit een opsomming der vele alcoholica, waarmee de pastoor zich overdag staande hield tot op het moment dat hij zich 's avonds neer ging leggen, verwarmd door ‘een Pints Kommetje oude Rynsche Wyn die zo gekruyt en gespecereyt was, dat Heerooms Slaapvertrek de natuurlyke Reuk had van een Scheepskist vol Nagelen, Kaneel, en Notemuskaaten. Een deftig Voorbeelt der Pastoraale Maatigheyt!’ Niet ongeestig. En misschien voor een klein gedeelte ook waar: uit de poëzie van de volksdichter Van Milst is op te maken dat hij de omgang ‘Met luy van ander sect’ gevaarlijk vondGa naar eind164. - misschien meer voor de hem toevertrouwde begijnen dan voor zichzelf -, maar hij kende kerkvaders als Sint Augustinus en Sint Chrysostomus uitstekendGa naar eind165. en predikte speciaal tegen de dronkenschap.Ga naar eind166. Dit laatste niet omdat hij deze in zichzelf bestrijden moest, voor zover uit de bronnen blijkt. Het is duidelijk wat Weyerman met zijn karikatuur heeft beoogd: Van Milst belachelijk maken als een achterlijk patertje goedleven. Dat is deze zielzorger allerminst geweest. Kan het portret van Van Milst beschouwd worden als een specimen van polemisch amusement, de persiflages van katholieke legenden en andere vrome verhalen in de Historie des Pausdoms zijn dit eveneens. Weyerman was van oordeel dat de katholieke legendenschat uit ‘verzonne leugens’Ga naar eind167. bestond, evenals dit met romans het geval zou zijn. Er kwamen volgens hem nog meer ‘Wervelzieke Sprookjes’ in voor dan konden worden aangewezen in zijns inziens ijlhoofdige geschriften als de Talmud, de Koran, Ovidius' Metamorphoses, de filosofische bespiegelingen van Paracelsus,Ga naar eind168. ‘het Wonderboek’ van David JorisGa naar eind169. en ‘het Gulde Kalf’ van Doctor Johan Frederik Helvetius.Ga naar eind170. In de legendenliteratuur had de ‘Ontleeder des Pausdoms’ een zekere belezenheid opgedaan, misschien ten huize van een der leden van de katholieke familie Rietmakers te Breda, waar men ‘eene Misthoop vergadert had van diergelyke Grollen’.Ga naar eind171. Met graagte verwerkte Weyerman dit materiaal in zijn Historie, in het vertrouwen dat de lezers van zijn boek na kennisneming van zoveel onaannemelijkheden zouden verzuchten: ‘O, sancta simplicitas’ om verder de kerk van Rome als een onderkomen voor kinderlijke geesten te beschouwen. Zo treft men in de Historie des Pausdoms middeleeuwse legenden aan die thans nog steeds aan velen bekend zijn, zoals Tondalus' VisioenGa naar eind172. en het Christoffelverhaal,Ga naar eind173. doch in een vreemde uitmonstering. Het verhaal over de heremiet St.-Simeon kent in Weyermans bewerking bijvoorbeeld de volgende passage: ‘dewyl eenige Vrouwen den Heylig poogden aan te raaken, die vry wat kittelachtig was, decampeerde hy van die plaats, en hy klom, of schoon hy gevaar liep van Armen en Beenen te breeken, op 't hoogste van een hooge Pylaar, en aldaar fixeerde St. Simeon zyn Schouwburg. Op die Kolom die ses en dertig Elleboogs-lengtens hoog was, kon hy nog zitten nog leggen, derhalve resolveerde hy om zyn Heyligheyt te bewyzen, staandsvoets, en hy stond op eene Poot, gelyk als een Oojevaar die mediteert vyftien jaar lang op die Pylaar zonder te slapen (...)’Ga naar eind174. | |
[pagina 128]
| |
Natuurlijk is deze impressie van een anachoreet in vérgevorderde staat van heiligheid profanerend. Een dergelijke benadering, technisch beschouwd een late voortzetting van de burleske schrijfstijl à la Van Focquenbroch, beantwoordde aan de smaak van een rationalistisch publiek dat de betekenis van zulke verhalen niet meer vermocht te vatten. De katholieke intelligentsia stond toen overigens ook onwennig tegenover dergelijke verbeeldingen van het heilige, uit de middeleeuwen of nog vroeger tijd afkomstig, zij het minder dan de ontwikkelde klasse van protestantse belijdenis. En sloegen niet sinds lang de bollandisten hun sikkels in de wildgroei van heiligenlevens en mirakelverhalen? Weyerman persifleerde boekjes van Columbanus Vrancx O.S.B. uit 1601 en 1611Ga naar eind175. en probeerde zo Rome belachelijk te maken. In zekere zin bevocht hij schimmen uit het verleden. De stijlmiddelen waarvan Weyerman zich bediende om het katholicisme op een ‘vrolyke’ wijze te bestrijden vormen een uitgebreid en zeer interessant instrumentarium dat hier slechts kan worden aangeduid, doch niet uitputtend geanalyseerd. Grote aandacht - vanuit compositorisch oogpunt waarschijnlijk té grote aandacht - is in de Historie des Pausdoms besteed aan afwisseling van genres. Vertogen, dialogen, ingevoegde ‘Historietjes’ als exempelen en legenden, allegorische vertellingen, diverse soorten gedichten en wat al niet onderbreken op talrijke plaatsen de uiteenzetting. Ook verwijzingen naar actuele politieke tegenstellingen - met name in Engeland - en naar particuliere vijanden van de auteur als de vaak genoemde ‘Zyworm’Ga naar eind176. kenmerken de Historie. Uitdagende aansprekingen vallen eveneens sterk op: ‘Wat zeg je hier toe, Patrouille-loopers van stomme Bevaarden (...)?’ Eindeloos is de variatie van door Weyerman gekozen spottende betitelingen. Katholieken worden aangeduid als ‘Roomsche Amok-spuuwers’, ‘wierooksnuyvers’, ‘Uyls-eyeren’, ‘Papalynen’, ‘Roomsche Leverbeulingen’, de paus heet ‘Klapmuts’, ‘Papa Albeschik’, ‘Vader Dwing-Al’, ‘gryze Hanssop’, ‘Papa met de Kantoor-laarzen’, enzovoort. De beroemde Johannes Gratianus, de schepper van het Decretum Gratiani, wordt door Weyerman gekarakteriseerd als ‘een bekent Papier Verquister, die luyd en leelyk schreeuwt’. Vaak worden negatieve kwalificaties toegevoegd aan persoonsaanduidingen, hetzij in de vorm van een nabepaling: ‘Maar gepurperde Vorst van de Melaatsche Roomsche Kerk (...)’, hetzij in de vorm van een bijstelling: ‘Gregorius de zevende (...), een van de argste Monsters die ooit liep slingeren met de drie dubbelde Kroon (...)’. Een ingenieus gebruik maakt Weyerman van vergelijkingen, waarmee hij vaak in een handomdraai een reeks beschuldigingen om zich heen strooit. ‘Wy scheijen 'er af, gelyk als de Kordeliers van de Kuysheyt, gelyk als de St. Huyberts Heeren van de Gehoorzaamheyt, en gelyk als de Jesuieten scheyden van een gewillige Armoede’. Ook de nogal ‘handtastelijke’ manier, waarop in de Historie des Pausdoms soms nieuwe onderwerpen worden geintroduceerd, valt sterk op. ‘Wil den Leezer een tweede Voorbeeld inzien van een diergelyk zinneloos Verdigtsel? Laat ons Cajus eens by den geborduurden Myter sleuren (...)’. Tenslotte zijn toevoegingen tussen haakjes een effectief stijlmiddel van Weyerman. ‘Wanneer een Persoon vry strenger of godvruchtiger leefde (al was 't maar uyterlyk) dan gewoonlyk; dat hy | |
[pagina 129]
| |
befaamt was van eenige Mirakelen (al was 't maar in schyn) (...), dat hy gestorven was in Verdediging van het Belang des Paus, (al was 't als Conspirateur, of Koning-moorder) (...)’. Zo vindt men in het arsenaal van Campo Weyerman nog veel ander wapentuig. Hij heeft het virtuoos aangewend om de roomse vijand afbreuk te doen.
De reacties die de drie delen van de Historie des Pausdoms successievelijk bij het publiek hebben opgeroepen, zijn voor Weyerman waarschijnlijk niet onverdeeld verheugend geweest. In Aan de nieuwsgierige leezers, het voorwoord van de tweede kwartijn, erkende hij dat Deel I ‘zo by verscheyden Gereformeerden als Roomschgezinde Leezers’ veel tumult had verwekt. De auteur legde echter alle bezwaren naast zich neer en brak de staf over diverse categorieën opposanten. Men herkent er vagelijk hervormden in die Weyerman op een manier die hij achterbaks noemt, moeten hebben tegengewerkt. Voorts misschien protestanten van buiten de officiële hervormde kerk. En Bredanaars die hadden gezegd dat iemand die in zijn jeugd zo menige scheve schaats had gereden, niet op een preekstoel moest klimmen. Bits voegde Weyerman zijn critici toe: ‘Ik zal uw zeggen, Wie dat ik ben. Ik ben nog Gek, nog Guyt, nog Goed Geluk zegger, maar een Vrygebooren Abderiet, die de Waarheyt op de Lippen en Openhartigheyt op de Tong voert, en die daarom min bemint en meer gehaat geweest is by zyn domme Landsluyden. Ik heb een diepe Achting voor de zuyvere Hervormde Godsdienst, doch de geringste Eerbiedigheydt niet voor alle byzondere Sluypvergaderingen. Ik eere een eerlyk Man al was hy gebooren in Lapland, en ik haat een geveynsde Guyt, al was hy opgevoet te Geneve. Ik bemin myn Geboorteplaats gelyk als een Kind zyn Ouders behoort te beminnen, doch Ik walgh van myn Landsluyden, die hun stompe tanden hebben uytgeknaagt op myn geringste te rugwykingen, en als Wolven gevallen zyn op myn Zwakheden des Jeugds’. Ironisch handelde Weyerman vervolgens over de bezwaren van enkele moeilijk identificeerbare individuen, onder wie een katholiek advokaat, de minnares van ‘een Paap die meer Maitressen in zyn Dienst had als Koetspaarden, en die meer Kinders toestelde als doopte’, en een propere dame die herinneringen oproept aan Mevrouw Keyzersthee in Weyermans blijspel De Hollandsche Sinnelykheid.Ga naar eind177. Echt boos toonde Weyerman zich in dit voorwoord verder vooral nog op ‘een kleyn, geel, bleek, en hovaardig Mensje’ dat de onbeschaamdheid had gehad te verkondigen dat de inhoud van de Historie des Pausdoms helemaal aan Marnix’ Byencorf was ontleend, iets wat inderdaad totaal onjuist is. Interessant is tenslotte dat Weyerman aan de ‘nieuwsgierige leezers’ eerlijk bekende dat hij ook financiële bedoelingen met zijn Historie nastreefde: ‘want het oude Spreekwoord liegt nooit; Die den Altaar bedient, moet 'er by leeven’.Ga naar eind178. Een felle teleurstelling moet het voor Weyerman geweest zijn dat de redacteuren der belangrijke Maendelyke Uittreksels, of Boekzael der Geleerde Werelt zijn Historie negeerden. Enkele weken nadat zijn tweede deel het licht had gezien, | |
[pagina 130]
| |
trok de ‘Ontleeder der Pausen’ in zijn Echo ferm tegen de Boekzalisten van leer. Wie van deze ‘Heeren Inquisiteurs’ een goede recensie wilde verkrijgen, verzekerde Weyerman de lezers van zijn tijdschrift, was veroordeeld ‘om voor die belacghelyke Vierschaar te verschynen, met een paar bezwangerde Handen, de linker poot moet voorzien zyn met de Wierook van een demoedig Request, en de rechtervuyst dient een Groot Papier Exemplaar op te offeren aan dat onpartydig Pengenootschap (...)’Ga naar eind179. Het is overigens merkwaardig dat de Historie des Pausdoms geen bespreking in de Boekzael waardig werd gekeurd. Weliswaar behelst de aflevering november 1725 van dit blad, ongeveer verschenen toen Weyermans tweede deel werd gepubliceerd, een bespreking van Jacques Basnages Histoire de la Religion des Eglises Reformées, een werk waarnaast Weyermans Historie niet meer dan een pamflet verdient te worden genoemd, maar ook onvervalst antipapistische geschriften van gering allooi vinden in deze tijd in dit periodiek een goed onthaal. Slechte betrekkingen met één of meer der Boekzaelredacteuren zullen dus wel de oorzaak zijn van het Weyerman aangedane affront. Deze liet zich niet kennen en kondigde in hetzelfde Echo-nummer, waarin hij zich over de Boekzalisten had beklaagd, de publicatie aan van een door hem vertaald en bewerkt tractaat van Moses Marcus, geschoeid ‘op de Leest van de HISTORIE des PAUSDOMS’.Ga naar eind180. Een uitgesproken defensieve atmosfeer ademt het voorwoord van Deel III van Weyermans Historie, getiteld Aan den partydigen leezer. Katholieken en speciaal katholieke priesters, doch ook ‘zommige Gereformeerden’ hadden de auteur verweten dat hij, zoals Weyerman dit uitdrukte, ‘de Roomsche Snol, den Paus haar mainteneur, en de Paapen en Monniken haar spitsboeven’ over een al te scherpe hekel had gehaald, terwijl het juist de plicht van een christen was zijn medechristenen niet met schorpioenen te geselen, doch hun wonden te verzorgen. Weyerman bracht hier tegenin dat sommige katholieke predikers nog harder optraden. Met citaten uit de Schrift en uit werken van onder anderen Augustinus, Tertullianus en Bernardus betoogde hij dat trouw aan de waarheid geen weekhartigheid verdraagt. Ook in dit derde deel had hij de zonden van het pausdom ‘na ouder gewoonte, vry scherp’ bestraft: ‘dat wort bekent’. Maar de roomsen zouden daar niet lichamelijk door verbranden zoals de hervormden op de brandstapels der inquisitie in Spanje, Portugal en Italië, voegde Weyerman daarbij. En, vond hij, ‘wat kwaad steekt'er doch in iemant zijn misbedrijven aan te toonen, en hem te berispen over zijn dwaalingen? Wel te berispen is het aldermoeijlijkst en aldernootzaakelijkst deel der vriendschap. Wie is zo verhart die niet een vermaaning verdient, of 'er een kan verdraagen? Waar in kan een man grooter blijken van zijn liefde geeven, dan in de gevaaren te verydelen voor hun geboorte, of in diens persoon op de rechte baan te helpen, die den breeden weg des verderfs bewandelt? Ik sta toe dat de wijze der toepassing de weldaat kan verkeeren in een beleeding [sic], en dan versterkt het de dwaaling, en wond den geever; doch ons gewisse kend zich daar aan tot noch toe niet schuldig, ten zy | |
[pagina 131]
| |
den een of ander onze vrolijke omschrijving misdoopt met den naam van misdaadige verwytingen’. Niet slechts door een enkeling, maar door een voor Weyerman relevant gedeelte van het publiek - anders had hij de kritiek wel doodgezwegen - is de Historie des Pausdoms uitgemaakt voor ‘misdaadige verwyting’. Tot de beschuldigers behoorden zowel katholieken als protestanten. Vooral de eersten zullen Weyerman zijn ‘blijken van (...) liefde’ niet in dank hebben afgenomen en voor een dergelijke vorm van ‘vriendschap’ beleefd hebben bedankt. Ook was de tegenwind die Weyerman ondervond niet van korte duur. Eind augustus 1729 sprak hij nog over de ‘vyanden’ van zijn Historie.Ga naar eind181. Hij had in een daarvoor zeer gunstige periode en met de bries van de verontwaardiging over het schandaal van Thorn in de zeilen een appel gedaan op de alom aanwezige antipapistische gezindheid in de Republiek. Daarbij moet hij - dit is een geheimzinnig feit - op een verkeerde knop hebben gedrukt. Een bepaald mechanisme faalde, werkte althans niet naar verwachting. Met zijn fictieve opdrachten in de delen II en III van zijn Historie poogde Weyerman het publiek van de gevaren van het katholicisme te overtuigen. Deel II wijdde hij toe aan de schim van de paus Alexander VI. Weyermans portret van deze kerkvorst uit de Renaissance toont een onzedelijk monster, maar vooral een atheist, iemand die de godsdienst ‘aanzag voor een Uytvinding der Staatkunde’ en vond ‘dat de Ziel sterflyk was’. Vormt deze dedicatie de tegenhanger van de opdracht aan Orsini in Deel I - twee pausen - Deel III is toegewijd aan een Nederlander, aan de diplomaat-avonturier Johan Willem baron van Ripperda.Ga naar eind182. Deze was tot het katholicisme overgegaan. Hij had volgens Weyerman zijn land verraden, zijn vrouw verstoten en zwierf nu rond als ‘Den walg van het Gemeen, den vloek van 's weerelds Grooten’. Een afschrikwekkend voorbeeld van het verval waartoe Rome iemand kon brengen. Dit zijn navrante beelden die om verder onderzoek vragen. Want niet als een uiting van de theologische controverse tussen Rome en Reformatie is de Historie des Pausdoms belangrijk - er zijn op dit gebied in die tijd boeken met heel wat meer niveau - en al helemaal niet als bron voor kennis van de werkelijke toestand der katholieke kerk in Noord en Zuid, maar als de doelbewuste poging van een talentvol schrijver om krachten te bespelen in het spanningsveld tussen twee elkaar wantrouwende bevolkingsgroepen. Een uitgebreide studie van de steeds terugkerende antipapistische sjablomen in Weyermans werken, in de Historie des Pausdoms vooral, zou een bijdrage kunnen leveren aan ons inzicht in de geschiedenis van de hetze. |
|