Het verlokkend ooft. Proeven over Jacob Campo Weyerman
(1985)–Peter Altena, W. Hendrikx– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 63]
| |
M. Schneider
| |
[pagina 64]
| |
In zijn rijk gedocumenteerde inleiding op en commentaar bij Weyermans Den Vrolyke Tuchtheer - op zich al een sprekende titel - merkt Hanou op, dat bij deze auteur in laatste instantie van satirisch niet gesproken kan worden: nergens blijkt van een wezenlijke behoefte aan hervormingen dan wel verbeteringen van maatschappij en zeden.Ga naar eind8. Alleen als verdwaald - zo werd het geformuleerd - is er die serieuze passage over de noodzakelijke kennis en kunde van de courantier: De nederduitsche Courant vereischt zo wel een uitgestrekte kennis aller taalen, als der nederduitsche taal. De Courant vereischt een Man, die het Nieuws, eenvoudig, getrouw, en beknopt, behandelt. Een Courantier moet weeten te spreeken over den Oorlog, zo ter Zee, als te land, en hy moet niet onbedreeven zyn in de Landbeschryving, in de geschied-boeken, en in de geslagtreekening der adelyke Familien. Hy moet ervaaren zyn in de staatkunde, in het Intrest der Vorsten, in 't geheim der Hoven, en in de Zeeden en gewoontens aller Natien. In 't kort, daar worden zo veel byzonderheeden, en zo veel weetenschappen Gerequireert in een Courantier, dat Hermes zig verwondert, hoe dat verscheide ongelekte schribbelaars zulks durven onderneemen. Wat er staat is in alle opzichten juist. De courantier was - alle verklaringen over vrijheid van drukpers hier te lande ten spijt - gebonden aan en afhankelijk van de (stedelijke) overheid. ‘Dat hij door de Courant niet en zal divulgeren eenige domestique affaires off Resolutien van den Staat, die hoewel hier te lande niet 't eenemael Secreet zynde, echter door een Publicque Gazette niet wereldkundig behooren te werden gemaakt’, aldus punt 7 van de negen punten tellende instructie voor de Amsterdamse Stads-courantier van 26 mei 1693, later nog weer uitgebreid.Ga naar eind9. Al even juist geformuleerd zijn de eisen waaraan een courantier zou moeten voldoen. Ze werden alleen lang niet altijd gesteld. In een oproep ter vervulling van een vacature bij de 's-Gravenhaagsche Courant eind 1782 wordt slechts verlangd ‘(...) de Holl. taal wel verstaande, een cierlijke en aangename styl schryvende en in staat zynde behoorlyke vertaalingen te kunnen over(zetten) uit het Fransch, Engelsch en Hoogduits (...)’.Ga naar eind10. Ik spreek uit ervaring, schrijft de bekende Jan Wagenaar ter zake ‘de laffe en leugenachtige Nieuws schryveren’ in augustus 1747, dat ‘er nog Correspondentie, nog Historiekunde, nog gesond Verstand nog zelfs nette Kennis van Uwe moederspraak vereischt wordt een Nieuwspapier te schryven’.Ga naar eind11. Zonder twijfel zou Weyerman zelf hebben kunnen voldoen aan de te stellen | |
[pagina 65]
| |
[pagina 66]
| |
6. J.C. Weyerman. Verklaaring van de Tytelprent.
| |
[pagina 67]
| |
eisen. Een uitgebreid onderzoek van zijn tijdschriften is daarvoor zelfs niet nodig. Of evenwel de tijdschriftschrijver- en uitgever even succesvol als courantier en nieuwsschrijver zou zijn geweest? Een afdoend antwoord is natuurlijk niet te geven, wel is het moeilijk zich voor te stellen dat deze talentvolle vrijbuiter van het eerste uur en levens- en liefdesgenieter zich op den duur - zelfs toen hij in 1720 tot een zekere rust was gekomenGa naar eind12. - had kunnen en willen schikken in een door actualiteit en instructie straf gereglementeerd werkschema van onaandoenlijk, kleurloos (vertalend) registreren. Hoe het ook zij, in de opbouw van zijn vroegste tijdschriften is er een duidelijke overeenkomst met die van de kranten, zoals Hanou al heeft opgemerkt.Ga naar eind13. Die periodieken zijn de Rotterdamsche Hermes. (misschien, ontstaan uit een weddenschap dat hij een aantrekkelijker produkt zou leveren dan Hermanus van den Burg met zijn Amsterdamsche Argus, en de twee delen van de Amsterdamsche Hermes, lopend resp. van 13 september 1720 - 4 september 1721, van 30 september 1721-21 september 1723. Die overeenkomst is er uitsluitend in het kader van wat hiervoor de succesformule is genoemd: het brengen van marginaal nieuws, gemengde berichten waarvoor de ‘dagelyksche Nieumare, alias de Kourant’Ga naar eind14. niet of nauwelijks plaats had.Ga naar eind15. De dwaze, pikante berichten en vaak geestige reportagesGa naar eind16. rangschikt hij onder de kopjes als ‘mengelstof’ en - heel illustratief - ‘vernis van de krant’, ‘eenige vlindertjes van de krant’. Al spoedig besluit Hermes ook ‘zyne remarques over de krant te laten gaan’,Ga naar eind17. waardoor hij zich de mogelijkheid schept - zo die nodig was - de courantiers meer nog dan chirurgijns, toneelspelers, advocaten en wie en wat niet al te attaqueren en honen; voorop het vriendenduo, de hiervoor al genoemde Hermanus van den Burg en koffieschenker Felix de Klopper, onder wiens courantierschap Weyerman incidenteel enige tijd aan de Leydsche Courant zou hebben meegewerkt en dan gedwongen zou zijn die medewerking op te geven.Ga naar eind18.
O Fenix Felix Courantier!
Hoe net past gy uw Perioden,
Waar op gy Ryp en Groen durft nooden:
Zo past een Torys hoed op 't Kopje van een Mier;
Zo past een Stamper in het ruim van een Mortier:
Zo past het Slagzwaard aan een Blooden.
Zo past het als een schorre Kraai
Lispt als een groene Papegaai.
Zo past Courant-stof aan een waanwys Koffi-schenker,
Gelyk een Koets van Staat zou paszen aan een Henker;
Gelyk het derde Rad zou passen aan een Kar;
Of als een Raadsheers bef, zou passen aan een Nar.
Verstop uw Pen, stopt liever pypen
Doorlugte Kampioen, en Argus rechterhand,
Een Uil vangt immers altoos schand,
Die iets behand'len wil, 't geen hy niet kan begrypen.
| |
[pagina 68]
| |
Het zijn altijd persoonlijke aanvallen. De courantiers als groep worden in de Hermessen maar twee maal over de hekel gehaald, zij het dan toch weer in combinatie met schimpscheuterij aan het adres van deze of gene courantier. De eerste maal gebeurt dat in de Amsterdamsche Hermes van 20 oktober 1722, waarin een uitvoerige beschouwing onder meer over de Jingseng-wortel (waaruit een bekend tonicum voor de vermoeide mens van vandaag wordt gemaakt)... De Jing-Seng-Wortel met galnooten opgekookt en langs een kraai-veer ingezoogen, maakt dat een Man zonder geest, zonder begrip, of zonder kennis, schryven kan over alderlei stof, mits dat hy alvoorens het volgende Nieuwsschryvers 't zaamenmengzel laat vervaardigen. De tweede maal gebeurt dat in het al genoemde krantenummer van 4 mei 1723 met daartussen in het hiervoor opgenomen fragment over de plicht van een courantier, bijzonder merkwaardig ook door de kritiek op - om maar dat grote woord te gebruiken - het persbeleid van de overheid, de enige categorie, die bij Hermes als regel bevestigende uitzondering, buiten schot blijft. Dat fragment blijkt allerminst verdwaald te zijn, letterlijke vertaling - zij het enigszins aan de situatie aangepast - als het is van het essentiële gedeelte uit een Franse beschouwing van de Vigneul-Marville.Ga naar eind20. Vergelijking van beide stukken, de ‘dissertation’ en het krantenummer van Hermes, heeft als resultaat een Weyermanniaanse bewerking van meer dan 2500 woorden van het ongeveer 500 woorden grote, oorspronkelijke. Het Franse origineel met genummerde regels is met enkele gegevens omtrent de auteur aan deze kanttekeningen toegevoegd als bijlage; het motto daarvan had kunnen zijn een uitspraak van Hermes zelf: ‘Het grootste talent van een Schrijver bestaat hierin, om vele zaken in weinig woorden uit te drukken (...)’.Ga naar eind21. Wat de Vigneul-Marville poneert ten aanzien van krant en courantier (r. 9-43) | |
[pagina 69]
| |
wordt gegoten in de vorm van een les, die de geest der courantiers moet leren, te weten ‘waar in dat de Verdiensten van een Courantier consisteert, en wat Nut er steekt in de Leezing van een wel opgestelde Courant’. Een min of meer toevallige ontmoeting van de Franse auteur met de privé-leraar van een magistratenzoontje (r. 44 vlgg.) wordt bij Hermes een min of meer toevallige ontmoeting met drie schoolmeesters. Op de vraag ‘Of er dan geen nut stak in de Courant, en of een iegelijk die kon uitleggen’ - een variant van de Franse vraag - antwoorden zij in gelijke geest als hun Franse collega. Vervolgens stelt Hermes - en dat verbaast intussen niet meer - ten dele dezelfde vragen als de Vigneul-Marville, o.a. over het pond sterling en Constantinopel (r. 62 en 66). Daarmee en met gedetailleerde vragen op het terrein van aardrijkskunde en geschiedenis schept Weyerman zich een prachtige kans, primo met deze ‘Hannekemaayers in de geschiedboeken, Uilskuikens in de Staatkunde (...)’ de vloer aan te vegen (in tegenstelling tot het oorspronkelijke dat de leraar een afgang bespaart (r. 77, 78)), secundo zijn eigen historische en geografische kennis te etaleren, en wel - gedachtig de succesformule - flink gekruid. (...) In Woodstock (sprak Hermes)... Hier rust een Roosemont, een ziel verukkent dier,
Thans geeft ze een bange lucht, die geurde als Eglantier.
De mogelijkheid om in aansluiting op de kritiek op het (Franse en) Hollandse persbeleid iets op te merken, over de positieve ontwikkelingen op dat gebied in het land van Roosemont, gebruikt hij niet wat ook niet behoeft te verwonderen.Ga naar eind22. Als Hermes tenslotte is uitgehekeld - althans in de aflevering van 4 mei 1723 - volgt een serieuze slotbeschouwing, oorspronkelijk in die zin dat hij samenvat wat volgens de Vigneul-Marville nodig is ‘in faveur van een wel opgestelde Courant’.... Indien Nederland, of indien maar een Provintie in Nederland, een Courantier bezat die zyn Courant beschreef, in goed eenvoudig nederduits, zonder die te borduuren met de onverstaanbaaren woorden van Regalia, buiselos, Systema, Gala en et ceteras. Indien hy als een goed Stofscheider, het onryp nieuws van het ryp, en de schyn van de Waarheid, wist te schiften. En indien hy, zonder zyn Courant te overlaaden, zyn Leezers een beknopte indruk van zyn nieuws, ongevoeliglyk, wist meê te deelen; dat zou een sneeuwitte Rave zyn, zegt Hermes. | |
[pagina 70]
| |
Het kritisch element ter zake de overheid ontbreekt daarin evenwel helemaal... Aandacht vraagt ook nog de ‘Geest der Courantiers’, even plotseling opduikend als verdwijnend; een ‘kwant’, een ‘guit’ en is deze geest, een schertsfiguur, die, jaar uit, jaar in, die diepzinnige Nieuwsschryvers voortzweept, om hunne Couranten, in spyt der staatkundige, der gepolyste, en der, op onvervalscht Nieuw, beluste Leezers, te soudeeren met straatdeuntjes, en met Almanaks-sprookjes; ja Hermes, en die nog, daar en boven, den Twistappel van Contradictie werpt onder die discordante Confraters, want als wanneer den een de Vorstin doet bevallen van een Prins, komt den tweede met het stomp Snymes van een Castreerder toeschieten, en hy maakt 'er een Prinses van. Met zekerheid is het niet te zeggen, maar het zou heel wel kunnen zijn, dat de even vrome als ernstige ‘Zeitungsgeist’, in 1717 te Straatsburg voor de eerste en enige maal gesignaleerd, op zijn vlucht naar Amsterdam een radicale metamorfose heeft ondergaan.Ga naar eind23. Het gaat de anonieme Straatsburgse schrijver voor alles om aandacht te vragen voor het zo kritisch mogelijk toetsen van (de berichten in) de kranten op waarheidsgehalte en betrouwbaarheid. Hij tracht te bestrijden waartoe Hermes' guit de courantiers juist aanzet. Tot zover deze kanttekeningen die maar één conclusie toelaten. De constructieve perskritiek van Hermes, alias Jacob Campo Weyerman, mist elke oorspronkelijkheid en de niet genoemde, oorspronkelijke verhandeling is nauwelijks meer herkenbaar door consequente toepassing van de succesformule, met als extra element een tot grapjas herschapen vrome geest vermoedelijk van over de grenzen. Waarom Weyerman zijn bron niet heeft genoemd, blijft in het duister. In het licht is gekomen, dat Hanou terecht de vraag stelt of alles inderdaad zo improviserend is bij Weyerman.Ga naar eind24. | |
Bijlage
| |
[pagina 71]
| |
sortes de connaissance pour bien écrire une Gazette, que je ne sai comment on a osé l'entreprendre. Il n'y a qu'une seule chose qui fait tort à celui qui l'écrit, c'est qu'il n'est pas entierement le maitre de son ouvrage, & que soûmis à des ordres supérieurs, il ne peut dire la verité avec la sincerité qu'exige l'Histoire. Si on lui accordoit ce point-là, nous n'aurions pas besoin d'autres Historiens: mais cela excepté, je ne trouve rien qui puisse servier davantage à instruire les jeunes gens à qui l'on veut donner une belle éducation, que la lecture d'une Gazette bien écrite. Cela paroitra une paradoxe à plusieurs, mais qu'on en falle l'essai; & je suis sur que l'on revriendra à mon sentiment. J'ajoûterai même qu'il y a très peu de gens qui soient capables de la lire comme il faut, & qui l'entendent dans toutes ses parties. Je raporterai à ce sujet ce qui m'arriva y a quelques années. Un Magistrat qui avoit choisi pour son fils ainé, un Précepteur élevé dans l'Université, & qui paroissoit ne rien ignorer de ce que ces gens-là savent ordinairement, me l'amena & me pria de l'éprouver. La conversation tomba d'abord, comme cela étoit naturel, sur l'éducation de la jeunesse, & sur les differentes manieres de s'y prendre. J'avançai mon paradoxe touchant les Gazettes. Le Précepteur me dit que c'étoit bagatelle: & je lui répondis que cette bagatelle avoit ses difficultez: il fit un éclat de rire. Là-dissus je lui presentai la Gazette du jour, & sur l'article d'Angleterre, où il étoit parlé des Monnoies de ce Pais-là, je lui demandai: ce que c'étoit que cent livres Sterlins. Il s'arrêta un peu, & nous dit que Sterlin avoit raport à nôtre Tournois, & ne signifioit rien davantage. On lui fit voir son erreur, & de-là le conduisant à l'article de Constantinople, on le pressa sur les noms d'Offices, de Charges & de Dignitez de cette Cour, en quoi il réussit assez mal, aussi bien que sur des questions de Géographie & d'Histoire, qui naissoient à tout moment de la lecture de la Gazette. Il y avoit bonne compagnie, & quoiqu'on le traitât avec toute l'honnêteté imaginable, il demeura si confus, que j'en souffrois pour l'amour de lui. Le Magistrat plus impatient lui dit quelques duretez: mais on détourna le coup, & tous ceux qui étoient presens, conclurent & fuent même avoüer au Précepteur, que dans l'éducation des jeunes gens, il ne faut rien négliger; & que c'est souvent par les moiens les plus communs qu'on les mene à la connoissance des plus grandes choses. |
|