Hondert geestelyke liederen(1748)–Hieronymus van Alphen– Auteursrechtvrij Vorige Volgende Erkentenisse van Gods hoogheid, en danksegginge naa eenen uytgestaenen storm. Wyse Ps. 65. 1. HOe sagen wy daar niet GODS wond'ren! Wanneer de storm, soo fel, Het waeter kooken deed van ond'ren; En 't swerk als vloog! soo snel! Hoe vreeslyk moet die SCHEPPER weesen: [Die GOD, die eeuwig leeft] Voor wien de Elementen vreesen, Dat alles kraakt, en beeft! 2. Maer! siet hoe wonderbaar lankmoedig Is teffens ook de HEER! In 't midden van Syn toornen, goedig; Hy schouwt van booven nêer: [pagina 238] [p. 238] Wanneer syn OOG ons siet verleegen, Soo heeft het meede doog'; Is 't water hemel-waarts gesteegen, GOD roept als van om hoog,, 3. Nu is 't genoeg: Gy Zee, en Winden! Gy toondet myne Macht: Nu wil Ik, dat z' eens ondervinden, ‘Dat myn's ook is de Kracht, Om alles weêr in rust te brengen; Dus wordt GODS werk aanschouwt! En, wat de Lankmoed wil gehengen, Tot s' menschen ziels-behoud! 4. Geduchte SCHEPPER! groote KONING! Wy vallen U te voet: U dankend', dat G' uyt uwe wooning, U hebt tot ons gespoedt! Gy, (ô myn ziele) prys de Wond'ren, Van HEM, die TEEK'NEN doet! De Lucht om hoog, d' Afgrond van ond'ren, Roept ‘GOD is groot, en Goed! Vorige Volgende