Proeve van stichtelijke mengel-poëzij. Tweede Stukjen(1776)–Hieronymus van Alphen, Pieter Leonard van de Kasteele– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 262] [p. 262] Roemtaal van een stervend christen. Zou vrees mij bevangen Bij 't nadren der dood? Mijn nieren verlangen Met drift in mijn schoot. De vreugd van den Hemel Gloeit reeds in mijn hart, En 't aardsche gewemel Omringt mij met smart. Wat zou 'k hier begeeren? Mijn schat is er niet! Zou 'k rijkdom vermeêren? Die gaf mij verdriet! Door driften gebonden, Door lusten vermast, Was 't lichaam der zonden Mijn knellendste last. [pagina 263] [p. 263] Ik wagt met genoegen En blijdschap op God. Ik wagt na mijn zwoegen Een zaliger lot. Ik leefde te vreden: Nu sterve ik met lust, Daar 'k juichend mag treden Naar de eeuwige rust. Volzalig verwagten! De blijdschap voor druk, Voor tranen, voor klagten, Een eeuwig geluk! Die hoop deed mij strijden, Ontvonkte mijn moed, En heeft mij, in lijden, Voor zinken behoed. En, moet ik al klagen, Dat ik me in mijn pligt Zo slegt heb gedragen, Zo weinig verrigt; Ik schuil in de wonden Van Hem, die 't rantsoen Voor alle onze zonden, Geheel wou voldoen. [pagina 264] [p. 264] Ik dreef op genade In 't holst van de zee, Die komtme ook te stade Bij 't nadren der ree: Die hoedt mij voor stranden, Dus zeile ik gerust; Nu zal ik haast landen Aan de eeuwige kust.... De vang is ontnomen Aan duivel en hel! Ik sterve.... juicht vroomen! Haast volgtge; vaart wel! Vorige Volgende