| |
| |
| |
Gezegende egtvereeniging.
O allerheuglijkst lot! daar eensgezinden paren,
In Jesus aan hun God zig hebben toegewijd;
Die beide, door de min van Jesus, die zijn leven
Hem biddend zwoeren trouw, en gaven 't liefdewoord;
Die, door den zelfden Geest aan 't zelfde Hoofd verbonden,
Daar zuivre eenstemmigheid
Het zelfde heil bedoelt, en 't zelfde kwaad beschreit:
Eenvormig egtgeluk! --- Paart harten, strengelt handen!
Ik ken geen naauwer banden:
Gij zijt, vereenigd paar!
Door liefde en door geloof verbonden aan elkaêr.
Hoe kan in zulk een egt de twist zijn kragten toonen?
Hoe kan er tweedragt woonen?
Men reist er eenen weg: o allerheuglijkst lot!
| |
| |
Hier mag de vriendenrei, hier mogen blijde magen,
Hier moeten zangers wagen
Te wenschen met hun hart, te spellen met hun mond:
Hen huwlijkszegen heeft Gods eigen Zoon verworven;
En daarom spelt men heil; zijn bidden brengt het meê.
Hier dient de liefde God: ---- lang moet die liefde leven,
Die altijd Bruigom blijf,
En uit hun huis en hart de weereldliefde drijf!
Hier doet Godzaligheid het vrolijk vergenoegen
Zig bij dit egtpaar voegen;
Hun liefde smaakt de vrugt van Jesus zondaarsmin.
Hier doet geen huwlijkslast, dien twee gelieven dragen,
Den huwlijksdag beklagen:
De Liefde 't zwaarste ligt, de Godvrugt alles goed.
Hier zal 't geloof der vrouw des mans bezwarenissen
Door 't woord van God beslissen,
Zal voor de vrouw de man hier worstlen in gebeên.
| |
| |
Terwijl hier de eene strijdt, zal de andre vuurig bidden,
Daar deze weêr, in 't midden
Des krijgs, gezangen zingt,
En, als met Davids harp, den boosten geest bedwingt.
Hier spelle ik vreugde in God; hier hoore ik wanden galmen
Hier leertmen 't hemelwerk;
God woont er in het hart, en maakt van 't huis een kerk.
Hier zal de man de vrouw, de vrouw den man doen hooren,
Wat schoonheên hen bekooren
In Jesus, die zijn bloed,
Zijn Geest, zijns Vaders hart hun geeft tot huwlijksgoed.
Zo zal men daaglijks hier elkaêr een spoorslag geven,
En 't goed der rampwoestijn
Zal in hunne agting niets, dan enkel reisgeld, zijn.
Hier zal (laat, goede God! mijn zang de waarheid spellen!)
Geen vrees den mond beknellen,
De liefde luikt het oog voor deze pestvlek niet:
Men wenscht elkanders heil, men zoekt elkanders vrede;
Daar paart zig nimmer mede
Die lafheid, die verbloemt,
En in een egtgenoot de zonden zwakheên noemt.
| |
| |
Hier zal de Waakzaamheid Zagtmoedigheid geleien,
En nooit van Ootmoed scheien;
Die 't kwaad hier aanwijst, let,
Of in zijn eigen hart dat kwaad geen zetel zet;
En zal, door van zig zelf gebreken te belijden,
Die in zijn lief bestrijden;
Zo vlugte uit huis en hart
Van 't eensgezinde paar de zonde met de smart!
Hier zal het huisgezin der vrouw hare eere geven,
Spreekt hier de driften stom, en heerscht door minzaamheid.
Hier zal (geef, Vader! dat zij kindren mogen teelen,
Waarin ze uw beeld zien spelen;
De kragt van 't sterven, en van 't bidden van uw Zoon.)
Hier zal dan Vaders zorg met moeders tederheden
En tijd en vlijt besteden,
Op aarde noodig, in den hemel dienstbaar vind.
Die God, die bij hun tent het hemelsch man doet reegnen,
Zal steeds hun welvaart zeegnen;
Hun deugd bekend doen zijn, en hunnen naam geagt.
| |
| |
Hier zal... ik spel niets meer. --- 't verlangen naar den hemel
Groeit onder 't woest gewemel
Van ramp en druk en pijn:
Die 't meest gelooft en hoopt, zal hier 't gelukkigst zijn.
Wie wagt zijn grootste vreugd in korte levensuuren?
Hun vreugd zal eeuwig duuren.
De dood schei man en vrouw;
Hun Bruigom wagt hen in. --- de hemel kent geen rouw.
|
|