Proeve van stichtelijke mengel-poëzij. Tweede Stukjen(1776)–Hieronymus van Alphen, Pieter Leonard van de Kasteele– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 232] [p. 232] De klagende voorbidders voor het vaderland. O God! wat blijft ons dor gemoed, Dat voor U smelten moest van droefheid, onbewogen: De hemelhooge schuld, die Neêrland zinken doet, Perst uit ons oog geen tranenvloed; Ook heeft ons steenen hart tot bidden geen vermogen. 't Gevogelt treurt zelfs, als 't gelaat Van 't zugtende aardrijk kwijnt; verbergt Gij U, zij zwijgen: En 't kermend rundervee, dat de oogen neerwaard slaat, En nederzijgt om 's menschen kwaad, Kan nooit, blijft Nederland hardnekkig, adem krijgen. [pagina 233] [p. 233] Maar, vriendlijk God! ontferming pleit Voor ons, en voor ons volk; Gij kunt aan ons gedenken, Om 't offer, dat uw Zoon voor ons heeft toebereid; En, schoon ons oog geen tranen schreit, Gij kunt ons door uw Geest de gaaf der tranen schenken. Wij immers hebben door genaê In tranen van berouw en liefde lust gekregen; Wij allen slaan het oog naar 't kruis op Golgotha; Sla Gij ons dan in Jesus gaê; Hij bidt; zijn voorgebed kan U tot ons bewegen. Gij geeft nog zegen, geeft nog vreê; Wij zien de vrugtbaarheid neêrdalen met de drupplen: Gij deelt uit Indus zelfs ons uwe schatten meê, Wij zien nog overvloed van vee, Dat ons uw liefde zendt, in malsche klaver hupplen. Uw zegen schetst uw Goedheid af; De roede, die ons treft, het Vaderlijk mishagen. Och! dat uw goede Geest ons vleeschen harten gaf! Dan was de roê voor ons geen straf: Dan droeg ons Neêrland tot zijn heil de felste slagen. [pagina 234] [p. 234] Maar wordt de Liefde, die ons draagt, Veragt, gehoond, bespot; doet ons de roê niet bukken; Volharden wij in 't kwaad, dat U in ons mishaagt; Dan worden wij veel meer geplaagd, Dan zal de wraak het staal in onze boezems drukken. Kom, beweldadigd Nederland! Kom gij vooral, Gods volk, kom buig u voor uw Koning! Vindtge in uw eigen schat geen geurige offerand, Stel uw belang in Jesus hand: Treed gij met Hem tot God, gewis gij krijgt verschoning. 1. Junij 1772. Vorige Volgende