Proeve van stichtelijke mengel-poëzij. Tweede Stukjen(1776)–Hieronymus van Alphen, Pieter Leonard van de Kasteele– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 206] [p. 206] Jesus menschenliefde. Waar was ooit min zo teder? Mijn Heiland daalde neder, En boog voor 's Vaders roê: In al zijn smart geduldig Verdroeg Hij, schoon onschuldig, Leed, hoon, en arremoê. Verkoos Hij voor den hemel Dit zondige gewemel Vol jammer en verdriet; Hij was met mij bewoogen...! Wat deed zijn mededoogen Voor arme zondaars niet! [pagina 207] [p. 207] Hij liet in 't vleesch zig kleden, En heeft in kinderleden Reeds voor de schuld geboet. Hij liet zig vangen, binden, Kogt vijanden tot vrinden, Door 't storten van zijn bloed. Tuig, vreeslijkste aller nagten, Van de allerbangste klagten! Tuig dit, bebloede hof! Tuig, vreeslijkste aller dagen, Van de allerfelste slagen, Waar meê Gods zwaard Hem trof. Al klonk Hem in zijne ooren, Bij 't voelen van Gods tooren, Het grimmen van de hel; Hij viel geen moorder tegen, Begroette dien met zegen, Koos dien tot reisgezel. [pagina 208] [p. 208] Dat heet zijn vijand minnen, Den duivel overwinnen; Zo wordt Gods huis gebouwd. Wie, wie, kan Jesus haaten, Wie langer God verlaten, Die de armen open houdt? Ons eindige vermogen Aanschouwt met pinkende oogen Gods wijsheid, liefde, en magt. Wij volgen met ons zingen De blijde hemellingen, En roemen: 't is volbragt! Mijn kermen, klagen, lijden, Mijn worstelen, mijn strijden, Is enkel artsenij; 't Zijn vaderlijke slagen: De rigterlijke plagen Droeg Hij geheel voor mij. [pagina 209] [p. 209] Mijn innigste verlangen Is, Jesus aantehangen. En Hem, als mijnen borg, Geloovig aan te kleven, Is 't leven van mijn leven, En 't al, waar voor ik zorg. Van Jesus steeds te leeren, In liefde te verkeeren Met mijnen evenmensch; Ootmoedig God te vreezen, En Hem tot eer te wezen, Dit is mijn zielewensch. Vorige Volgende