Proeve van stichtelijke mengel-poëzij. Tweede Stukjen(1776)–Hieronymus van Alphen, Pieter Leonard van de Kasteele– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 197] [p. 197] Zugt om bedagtzaamheid. Mijn Heiland! die mij hebt gegeven Den lust, om naar uw wet te leven, Ik voel, dat onbedagtzaamheid Mij doet verdwalen van uw spooren, En naar de loze treken hooren Der weereld, die mij lagchend vleit. Hoe sluipt de zonde door mijne oogen Ten boezem in; ik ben bedrogen, En lig verslagen, eer ik 't weet. 'k Moet menigmaal te laat beklagen, Dat ik mij trouwloos heb gedragen, Of zonder winst mijn tijd besteed. [pagina 198] [p. 198] Door op mijn hart niet naauw te letten, Verwarre ik dikmaals in de netten, Die mij de zonde en duivel spant. Door onbedagtzaam te verkeeren, Moet ik met schade en schande leeren Mijn slegt bestaan van alle kant. Dan onvoorzigtig in het spreken --- Dan in het zwijgen ---; wat gebreken Ontleenen hunnen oirsprong niet Van duizend onoplettendheden, Die, in den aanvang niet bestreden, Mij altoos loonen met verdriet. Och! leerde ik eens bedagtzaam wandlen En overal voorzigtig handlen, Vermijden wat nadeelig is; Mijn doen en laten keurig wikken, En altoos voor de zonden schrikken Als de oorzaak mijner droefenis! [pagina 199] [p. 199] Och! mogt ik!.... maar ik heb geen kragten; Ik moet in dezen strijd versmagten, Wanneer ik op mij zelven sta. Ja, meer genegen tot bederven, Dan om aan eigen lust te sterven, Verkwistte ik dikwils uw genaê. Wat raad voor mij, die zo losbandig, Zo wispelturig, zo vijandig Omtrend mijn eigen voordeel, ben; Daar tugtiging, noch zegeningen Mijn onbedagtzaam hart bedwingen; Daar ik me aan Jesus niet gewen? Mijn Heiland! uw bedagtzaam leven Is mij ten voorbeeld wel gegeven; Maar 't zij ook tevens mijn rantsoen! Bedagtzaam in uw taal en daden, Hebt Gij mijn schuld op U geladen: Ik heb geen andren prijs van doen! [pagina 200] [p. 200] Maar stier dan, Jesus! mijn gedagten: Och! mogt ik mij zorgvuldig wagten Voor de ijdelheid, die 't zondig brein Zelfs door verbeelding kan vervoeren, En 't zondenkweekend hart beroeren: 't Gevaar is groot; mijn kragt is klein! Laat uw Genaê mij, onbezweken Doen zijn in 't letten op mijn spreken; Stel Gij een wagt voor mijnen mond! Och! dat mijn tong zig niet bezondig, Maar steeds uw grooten naam verkondig; Daar zij zig dikwils toe verbond! En, moet ik in de weereld leven, O! laat mij steeds geloovig beven, Op dat ik niet door losheid kwijn: 'k Moet telkens aan mij zelven vragen: Hoe zou zig Jesus nu gedragen? Uw voorbeeld moet mijn rigtsnoer zijn! Vorige Volgende