Proeve van stichtelijke mengel-poëzij. Tweede Stukjen(1776)–Hieronymus van Alphen, Pieter Leonard van de Kasteele– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 177] [p. 177] De ontwaakte. 'k Voel dag aan dag, gedugte Majesteit! In 't woelen van mijne erfverdorvenheid, In de angsten van het knagende geweten, In de onmagt, die ik doodelijk erken, Dat ik een slaaf van uwen vijand ben, En schendig U in alles heb vergeten. Geen boosheid heeft de duivel ooit bedagt, Of ze is, helaas! in mij ook voordgebragt; Van alles, wat men gruwelijk kan noemen, Is 't welig zaad in mijne ziel gestrooid, Zijn klaauw heeft al het goede er uit gerooid, Op dat hij mij, met hem, zou zien verdoemen. In Adam, viel ik hem vrijwillig toe, En alles, wat ik daaglijks laat of doe, Ik zelf, ik laat of doe dat ongedwongen: Vrijwillig viel ik van mijn Schepper af, Regtvaardig God! ik billijke uwe straf; Gij krijgt uwe eer, al branden onze tongen. [pagina 178] [p. 178] 'k Regtvaardige U, zoo Ge eeuwig mij verlaat, En daaglijks hier met felle geessels slaat, Zoo 'k helsche smart met aardsch verdriet moet koopen, Zoo 't kwade niet in mij beteugeld wordt, Zoo Gij gedoogt, dat ik in wanhoop stort, Om woedend hier naar galg en rad te loopen. 'k Regtvaardig... maar, o God! ik smeek: genaê! Ik ijze... ik ben het dubbel waardig, ja; Dan! ach!... ik kan uw gramschap niet begeeren, Uw dierbre gunst is mij het hoogste goed: 'k Regtvaardig, ja, al wat uw gramschap doet; Maar 'k wenschte uw wraak van mij nog af te keeren. Helaas! hoe rake ik uit mijn slavernij, Van schuld verlost, en van de zonden vrij? Help, hemel, help! zink, afgrond, eeuwig neder! De zonden, die Gods Hoogheid tergen, zijn Als bergen op mijn hoofd; o angst! o pijn! Wie brengt mij tot mijn God in vriendschap weder? De zonde woelt, terwijl ik zugt; ik snel Te post, door 't vuur der gruwlen naar de hel; Ik voel mij reeds door wroegingen verslinden: Waar uitkomst? waar? de weereld heeft er geen; Zoo 'k leven zal, ik moet mijn heil alleen In Gods genaê bij Jesus kruispaal vinden. Vorige Volgende