Proeve van stichtelijke mengel-poëzij. Tweede Stukjen(1776)–Hieronymus van Alphen, Pieter Leonard van de Kasteele– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 167] [p. 167] Een geloovig israëliet in beschouwing van het avondoffer. Daar steekt het heilig vuur het avondoffer aan, De God van Israël schept in dien reuk behagen. Hij vordert, dat de schuld werde op dit lam gelaên, Of anders moet men zelf de straf der zonden dragen. Maar ---! wordt de zondenschuld door dat onnozel lam? Door meelbloeme, of door wijn, door olij weggenomen? En 't wraakvuur uitgebluscht door deze ontstoken vlam? Laat ons het heilig regt om zulk een gift ontkomen? Wat dan? --- Jehovah zelf gebiedt deze offerand, En wil in deze schets den Middelaar ons toonen: We aanschouwen dien in 't lam, dat op het altaar brandt; Gods wraakzwaard zal om Hem, al wie gelooft, verschoonen. God moest door zijne wraak, om den geleden hoon, Gelijk dit lam door 't vuur verteerd wordt, mij verteeren; Had niet zijn menschenmin vergeving aangeboôn Langs eenen weg, dien mij zijn Goedheid zelf wil leeren. [pagina 168] [p. 168] Hier, hier aanschouwe ik reeds mijn grooten Borg, gereed, Om zig met mijne schuld gewillig te beladen; Dat vlekkelooze lam, dat zelf naar 't altaar treedt, Op dat mijn ziel bij God in wellust zig zou baden. Verrukkend tafereel! hoe streelt gij mijn gezigt! Hoe kunt gij 't hijgend hart door zoeten troost verkwikken! O afgrond van genaê! hier faalt mijn zwak gezigt: O zalig avonduur! o zalige oogenblikken! Zal dan uw tegenbeeld ons vrijen van de schuld, O dierbaar lam? --- o ja! Gods woord zal nimmer falen, In 't Paradijs beloofd! --- in dit tafreel vervuld! Wie kan, ontfermend God! uw trouw naar waarde malen? Mijn Richter spreekt mij vrij, zijn eischen zijn voldaan; Hij delgt de schulden uit, die 'k immer heb bedreven; Ik kan met mijnen Borg tot Hem vrijmoedig gaan: O stof van vrolijkheid! Nu wil ik dankbaar leven. Maar zoude 't waarheid zijn? of dreigt mij egter smart? Voorspelle ik mij geluk, en wordt mijn geest bedrogen? Neen wijk, wijk ongeloof uit mijn kwaaddenkend hart! Neen, neen! Heeft Isrels God, als menschen, ooit gelogen? Neen, 't is geen ijdle hoop, geen harssenschim, geen droom: Wis zal ons nageslagt dien grooten dag aanschouwen! Nu ga ik juichend heen tot mijnen vijgeboom En wijnstok; -- 'k zal voortaan op Abrams God vertrouwen! Vorige Volgende