Proeve van stichtelijke mengel-poëzij. Tweede Stukjen
(1776)–Hieronymus van Alphen, Pieter Leonard van de Kasteele– Auteursrechtvrij
[pagina 159]
| |
II.Lastertong! gij hebt gelogen,
Toenge mijnen Middelaar
Met uw zwadder hebt bespogen,
En genoemd een lasteraar.
Hebtge toen geboet uw lust;
Zwijg dan nu! of moetge uw rust
Telkens door uw lastren stooren?
Vrees, want Jesus zal het hooren.
| |
[pagina 160]
| |
III.Jesus, die u heeft gebonden,
Die uw snood misbruikte magt
Door zijne Almagt heeft verslonden.
En uw spartelen veragt;
Jesus, die tot mij zig wendt,
En uw list, en leugens kent;
Jesus doet mij triumfeeren,
En zal u het zwijgen leeren.
| |
IV.Ja maar -- 'k zal -- wie weet -- wat naarheid!
Al wat God als hard beschrijft,
Is een voorspel van onwaarheid,
Dat mij van mijn Jesus drijft.
'k Weet, gij denkt niets goeds van God.
En verwagt geen beter lot;
Maar ik mag zijn Goedheid roemen,
En dien God mijn Vader noemen.
| |
V.Watge mij ook wijs wilt maken,
Als of alles falen zal;
't Is maar speeksel uit uw kaken,
Nijdigaart! 't is leugengal.
Woont gij in den afgrond niet?
Weet gij, wat bij God geschiedt?
Gij, tot duisternis verwezen,
Hebt zijn raadboek nooit gelezen.
| |
[pagina 161]
| |
VI.'k Weet, zoo gij uw zin mogt krijgen,
Zou mij niets te wagten staan,
Dan naar ijdelheid te hijgen,
En steeds dorstend te vergaan.
'k Weet, dat gij mijn vijand zijt,
Die den hemel mij benijdt,
En ten minsten in dit leven
Neep op neep mij zoekt te geven.
| |
VII.'k Weet; gij moet gestadig liegen:
Ieder, die uw dienst verkoor,
En van u zig laat bedriegen,
Liegt gij rust en blijdschap voor.
Zulken, die mijn Jesus kogt,
Die van Hem zijn opgezogt,
En ontweldigd uit uw strikken,
Zoektge liegend te verschrikken.
| |
VIII.Maar vergeefs is al uw poogen,
Schoonge duizend pijlen schiet;
Jesus volk wordt niet bedrogen,
God vervult uw vloeken niet.
Jesus doet zelfs uw venijn
(Knars uw tanden!) heilzaam zijn.
Zoude ik dan uw leugens vreezen?
Alles moet mij nuttig wezen.
| |
[pagina 162]
| |
IX.'k Wil van u geen zorgen leeren;
God bestiert mijn lot geheel:
't Geen Hij weigert, zou mij deeren,
't Geen Hij geeft, is kinderdeel.
Speltge voorspoed, dreigtge kwaad,
Rust of onrust, eer of smaad;
'k Moet het steeds voor leugens agten,
En van u geen waarheid wagten.
| |
X.Jesus leertme uw listen kennen,
Jesus, die mijn klagten hoort,
Zal mij daaglijks doen gewennen
Aan zijn nimmerfalend woord.
Jesus, die uw kop vertrad,
Mij in bei zijne armen vat,
Heeft uw muil en klaauw gekluisterd.
Zalig, die naar Jesus luistert!
|
|