Proeve van stichtelijke mengel-poëzij. Derde Stukjen
(1782)–Hieronymus van Alphen, Pieter Leonard van de Kasteele– Auteursrechtvrij
[pagina 333]
| |
II.Ik lag, en sliep gerust deez' nagt,
Ik wist van geen gevaren;
Ik had geen zorg, en ook geen magt
Mij zelven te bewaren.
| |
III.Wie was 't, die veiligheid en rust
Des nagts voor mij bewerkte?
Wie gaf door 't slapen nieuwen lust,
En 't lichaam nieuwe sterkte?
| |
[pagina 334]
| |
IV.Wie leerde de oogen hunnen pligt,
Om zig des nagts te dekken?
En wie gebood aan 't morgenlicht,
Mij uit den slaap te wekken?
| |
V.Gij zijt het, Schepper van 't Heelal,
Die mij dit all' woudt geven;
Gij zijt het, dien ik loven zal,
O Schepper van mijn leven!
| |
VI.Geloofd zij uwe liefde en magt!
Geloofd zij uwe trouwe,
Dat ik, na een gerusten nagt,
Den blijden dag aanschouwe!
| |
VII.Geef, dat uw zegen mij bekroon';
Leer mij uw weg bewandlen,
En tot uwe eer, naar uw geboôn,
In al mijn daden handlen.
| |
[pagina 335]
| |
VIII.Dat uwe gunst mijn leven spaar',
Mijn hopend hart bestrale!
Toon U een Redder in gevaar,
Een Vader, als ik dwale.
| |
IX.Geef mij een hart, dat U betrouw',
Uw liefde niet vergete,
Mijn pligt als mijn geluk beschouw',
En van geen wanhoop wete.
| |
X.Geef, dat ik, als een waakzaam knegt,
Uw Koningrijk verwagte,
De Godvrugt, matigheid, en 't regt
Door uw genaê betragte.
| |
XI.Dat ik, om andren bijtestaan,
Geen vlijt of arbeid mijde,
Maar mij in 't geen hun wel mag gaan,
En in hun deugd verblijde.
| |
[pagina 336]
| |
XII.Och dat ik in uw vreeze leev',
En geen vertroosting derve!
En als Gij 't eischt, mijn Vader, geef,
Dat ik met blijdschap sterve.
|
|