Proeve van stichtelijke mengel-poëzij. Derde Stukjen
(1782)–Hieronymus van Alphen, Pieter Leonard van de Kasteele– Auteursrechtvrij
[pagina 337]
| |
II.Heb ik, in 's Heeren vrees, deez' dag wel aangevangen,
Met danken en gebeên, met ijverig verlangen
Om, als tot deugd gevormd, in 's weerelds rampwoestijn
Regtvaardig, matig, en een vriend van God te zijn?
| |
III.Heb ik in mijn beroep, van God mij aangewezen,
Den God der Christenen door naarstigheid geprezen,
De weereld regt gebruikt, en elk een dienst gedaan,
Niet om bij menschen, maar bij God in gunst te staan?
| |
[pagina 338]
| |
IV.Zag God mij, dezen dag, mijn eigen geest beheeren,
En telkens oog en hart naar zijn genade keeren?
Heb ik mijn bange ziel door hoop op God gesterkt,
En mij in Hem verheugd, die op mijn schreien merkt?
| |
V.Mogt ik, bij 't zoet genot der aardsche goedren, denken
Aan Hem, die alles schiep, en mij mijn deel wou schenken?
Eerbiedigde ik zijn naam, en eerde Hem mijn hart,
Door dankbaarheid voor 't goede, en lijdzaamheid in smart?
| |
VI.Sprak ik, zo als ik dacht; en mogten mijne vrinden
Opregte hartlijkheid in mijnen omgang vinden?
Had ernst en vreugd bij mij een welgeschikten val,
En heb ik niets gezegd, dat mij berouwen zal?
| |
VII.Mogt ik mijn naasten door oplettendheid verpligten,
En tot het goede, met mijn voorbeeld, onderrigten?
Voelde ik de smarten van eens anders ongeneugt,
En was de voorspoed van mijn vijand mij tot vreugd?
| |
[pagina 339]
| |
VIII.Was mij een misslag leed, zo dra hij was bedreven?
En liet ik zelfs geen lust tot zonden in mij leven?
Kan ik voor God bestaan? mijn ziel, zijt gij bereid,
Als God in dezen nagt u roept naar de eeuwigheid?
| |
IX.O God, die alles weet! wat zou 'k voor U bedekken?
'k Voel, ieder oogenblik, op nieuws mijn ziel bevlekken:
Vergeef, vergeef, o God! 't verzuimen van mijn pligt,
En treed, om Christus wil, met mij niet in 't gerigt.
| |
X.Ja, Gij belooft het mij; Gij blijft aan Jesus denken,
En wilt, in zijnen naam, ook mij genade schenken.
Bewaar mij dezen nagt; ik rust in uwen schoot,
En ben uw eigendom in leven en in dood.
|
|