Proeve van stigtelijke mengel-poëzij. Eerste stukjen
(1783)–Hieronymus van Alphen, Pieter Leonard van de Kasteele– Auteursrechtvrij
[pagina 81]
| |
II.'k Werd onder het dwalen
Door slaapzugt verrast:
Ik sloeg aan het malen,
En sluimerde vast.
De Hel aan 't verspieden;
De Zonde op de been;
De Lusten aan 't zieden;
Want Jesus verdween.
| |
[pagina 82]
| |
III.Een afgrond van zonden
Verstikt nu mijn geest.
'k Heb duizenden wonden,
Die niemand geneest;
Nu Jesus mijn klagten
Regtvaardig versmaadt:
Wat heb ik te wagten,
Als die me verlaat?
| |
IV.Het oordeel verduisterd;
Het harte verschroeid,
Aan 't Eigen gekluisterd,
Door driften geboeid,
Verhard in het kwade,
Met trotsheid vervuld;
Misbruik ik genade,
En terg uw geduld.
| |
V.Is, hemelsche Vader!
Uw Zoon nog mijn vrind?
Is zulk een verrader,
Als ik ben, uw kind?
'k Brak trouwloos mijne eeden:
Maar, heb ik dat bloed
Ook willens vertreden,
Dat zondaars behoedt?
| |
[pagina 83]
| |
VI.O Goedheid! wat hoor ik?
Gij roeptme nog weêr!
Mijn God! U verloor ik!
Gij zoekt mij - ik keer.
'k Zie, Jesus! uw wonden,
Wier kragt ik versta.
'k Zet bergen van zonden
In zeen van genaê.
| |
VII.Zo worde ik gewasschen!
Gods wraak, en mijn smet,
In Godlijke plassen
Gesmoord, en genet!
De schuld mij vergeven!
De vriendschap hersteld!
Van 't kwaad ik ontheven!
O Heer! ik versmelt.
| |
VIII.Geen Duivel had slimmer
Uw liefde gehoond:
Geen zondaar is immer
Zo gunstig verschoond.
U tederst te minnen
Is vuurigst mijn wensch.
Mijn trouw moet het winnen
Van engel en mensch!
|
|