Proeve van stigtelijke mengel-poëzij. Eerste stukjen
(1783)–Hieronymus van Alphen, Pieter Leonard van de Kasteele– Auteursrechtvrij
[pagina 54]
| |
II.Ik, hellewigt;
O wonder, daar mijne eindigheid voor zwigt!
Ik, hellewigt, Een kind van 't eeuwig Licht!
O liefdegloed!
Wat heb ik, dat mij zo beminnen doet?
O liefdegloed, Die mij ontvonken moet!
| |
[pagina 55]
| |
III.Ik minde U niet;
Gij zijt een God, die de eerste uw liefde ons biedt:
Ik minde U niet, Daar ik uw gunst verstiet.
O liefdebron!
Uit welke alleen mijn heil zijn loop begon!
O liefdebron! Dat ik U volgen kon!
| |
IV.Dat tog uw beeld,
Mijn Vader! 't welke in alle uw kindren speelt;
Dat tog uw beeld Mij glansrijk zij bedeeld!
'k Zie in uw Zoon
Mijn Broeder, en mijn Voorspraak voor uw troon;
'k Zie in uw Zoon Mijn pligt, uw gloriekroon.
| |
V.Bemintge mij?
Dat ik U eer, van eigene eerzugt vrij!
Bemintge mij? Dat ik gehoorzaam zij!
Dat ik uw trouw
Tog nooit verdenke, U nooit als hard beschouw
Dat ik uw trouw In mijn geloofsoog hou!
| |
[pagina 56]
| |
VI.Geef, dat ik, Heer!
Gelijk uw Zoon, de zelfverloochning leer!
Geef, dat ik, Heer! Mij telkens tot U keer!
Dat ik het kwaad,
Het welke U hoont, hoe klein het schijne, haat!
Dat ik het kwaad Door Jesus kragt tog laat!
| |
VII.Dat uw geslagt
Van mij op aard gezogt zij, en gëagt!
Dat uw geslagt Mij in den hemel wagt!
Mijn Vader leeft;
Schoon 't al verga, dat mij genoegen geeft;
Mijn Vader leeft, Die 't al geschapen heeft.
|
|