Proeve van stigtelijke mengel-poëzij. Eerste stukjen
(1783)–Hieronymus van Alphen, Pieter Leonard van de Kasteele– Auteursrechtvrij
[pagina 16]
| |
II.'k Zal bosschen, en stroomen,
En rotsen niet schroomen;
Maar 't veilige pad
Kloekmoedig betreeden,
Dat Jesus beneden
In 't reizen betrad.
| |
[pagina 17]
| |
III.Met Hem wil ik zwerven,
En 't weereldsch goed derven:
Wat geve ik om schijn?
'k Zoek schatten van waarde,
En wil hier op aarde
Een vreemdeling zijn.
| |
IV.Ik lach om haar gaven;
Haar dienaars zijn slaven;
Wier zeden en spraak
Mij nimmer bekoren:
Ik wilze niet hooren;
Weg ijdel vermaak!
| |
V.Veel schatten zijn boeien,
Vertragen het spoeien
Naar 't hemelsch paleis.
'k Heb alles mij noodig,
En al 't overbodig
Belemmert op reis.
| |
[pagina 18]
| |
VI.En moet ik al dolen;
Door rotsen en holen
Geleidt mij mijn Hoofd.
Hoe lange ik moog dwalen,
Het eind zal niet falen;
Dat is mij beloofd!
| |
VII.'k Zie soms aan de kimmen
Mijn Vaderland glimmen;
Maar is 't al eens nagt,
'k Blijf egter aan 't loopen;
Gelooven en hopen
Geeft ijver en kragt.
| |
VIII.Verkeere ik in 't eenzaam
Met Jesus gemeenzaam,
Dan wensche ik niets meer;
En reize ik met andren,
Wij troosten malkandren,
En loven den Heer.
| |
[pagina 19]
| |
IX.Hoe digter ik nader
Aan 't huis van mijn Vader,
Hoe sterker ik hijg
Naar de eeuwige woning,
De feest van mijn krooning,
En 't eind van den krijg.
| |
X.En wat zou mij hindren,
'k Zie de uurtjens reeds mindren.
Laat weereldsch gedruis
Mijn moed niet verslappen;
Nog weinige stappen,
En dan ben ik t'huis.
|
|