Proeve van stigtelijke mengel-poëzij. Eerste stukjen
(1783)–Hieronymus van Alphen, Pieter Leonard van de Kasteele– Auteursrechtvrij
[pagina 12]
| |
II.Nu ben ik de zijne;
Zijn goed is het mijne;
Dat maakt mij zo rijk:
En zo zal ik blijven,
Als gij met uw schijven
Verzinkt in het slijk.
| |
[pagina 13]
| |
III.'k Had, armer dan allen,
In schulden vervallen,
Geen penninkjen meêr.
Die arremoê griefde
Mijn schuldheer. O liefde!
Wat geve ik U weêr?
| |
IV.Geen regt te verzaken,
Mij schatrijk te maken,
Is de eer van mijn God.
Door niets te betalen
Een kwijtbrief te halen,
Is 't heil van mijn lot.
| |
V.Mijn rijkdom was boven,
Toen God door belooven
Mijn schuldenaar was;
Eer Jesus op aarde
Een schat mij vergaêrde,
Die de armoê genas.
| |
[pagina 14]
| |
VI.Toen Jesus ten hemel,
Van 't aardsche gewemel,
Verwinnende steeg;
En voor zijne broedren
De hemelsche goedren
In eigendom kreeg;
| |
VII.Toen heb ik ontvangen,
Zou 'k meerder verlangen?
't Geen God had beloofd.
'k Zal 't alles eens erven;
Maar, wijl ik moet zwerven,
Bewaart het mijn Hoofd.
| |
VIII.Dies moet ik nu leven
Van 't geen Hij wil geven;
En dat is genoeg.
Van alles versteken,
Blijft niets mij ontbreken:
'k Heb meer, dan ik vroeg.
| |
[pagina 15]
| |
IX.'k Mag juichende roemen,
Den rijksten mij noemen;
Wijk, weereldsch goed! wijk!
Mijn schat is geborgen!
Ik heb niet te zorgen!
'k Ben bédelend rijk!
| |
X.Bewaartge, mijn Koning!
Mijn schat in uw woning...;
'k Moet in de woestijn
Bij roovers verkeeren....
Ai! wil me dan leeren
Uw bédelaar zijn!
|
|