Proeve van liederen en gezangen voor den openbaaren godsdienst(1802)–Hieronymus van Alphen– Auteursrechtvrij Vorige Volgende XLII. Jesus en Barabbas. Een klaaglied. Wijze, Ps. XXV. Israël! Gij hebt verkoren Barabbas; en vloekt uw Heer! Ach! Gij hebt uw kroon verloren: Uw geweten spreekt niet meer. Juda's volk verwijst de Deugd; En bemint, die vrede haten, 't Heeft den Leidsman zijner jeugd In de grijzigheid verlaten. Zugt, o rotsen! klaagt, o dalen! Hij, die goed is, wordt veragt. D'Echo zal die klagt herhalen, Met ontzetting, dag en nagt. [pagina 144] [p. 144] Ach! een schaap erkent zijn stal; Os en ezel lieft zijn weiden: Maar 't verdwaasde Salem zal Zijnen Vorst een kruis bereiden. Schat gij dan Gods welbehagen Minder dan een moordenaar? Moord en oproer kunt gij dragen, Onbeschaamde Priesterschaar! Maar den man, Gods medgezel, Die u opzogt, slaat g' in banden; En gij geeft zijn Israël Uw verdrukkers blij in handen. Zugt, o rotsen! klaagt, o dalen! Hij, die groot was, werd veragt. D'Echo zal die klagt herhalen, Met ontzetting, dag en nagt. Jesus, waardig liefd' en eer, Wordt, door menschen, fel verstoten. Menschen, ach! geen menschen meer; Maar uit addren voordgesproten. [pagina 145] [p. 145] In dien spiegel kunt ge lezen, Adams nakroost! wie gij zijt: En wat eens uw lot zal wezen, Als uw hand den Zoon bestrijdt. Juda, dat nu schuimt en raast, Zal het eerst zijn schande dragen; En het aardrijk zal verbaasd Van zijn ondergang gewagen. Eerlang roept men: valt o bergen! En bedekt ons voor den gloed, Die ons op 't halstarrig tergen Eindelijk verteeren moet. Waar men ook zijn gangen rigt, Staat haar kruis en dood voor oogen. Waar het doode ligchaam ligt, Komt tog d'arend aangevlogen. Keert, verdwaasden! keert nog weder. Knielt weemoedig voor Hem neêr. Hij, gelooft het, mint u teder; En uw heil blijft nog zijn eer. [pagina 146] [p. 146] Ja, Pilatus staat gedwêe; Zal met vreugd uw Vorst ontboeien. Hij alleen kan heil en vreê Doen in Juda's streeken bloeien. Maar! gij weigert: ach! wij keeren 't Weenend oog van dit gezigt. Groote Heiland! wij vereeren U, uit liefde, keus en pligt. Dat zig onze liefde-gloed Nimmer weêr in d' asch verlieze Van vermaak of tegenspoed; Maar ons hart u eeuwig kieze! Wij, onwaardig eer en leven, Zien op U, die ons vervangt. Die, den hoon ten prooi gegeven, Voor den zegen vloek ontfangt. Gij, verworpen en veragt, Hebt dien smaad voor ons gedragen; Ons in eer tot God gebragt. Ondoorgrondlijk welbehagen! Vorige Volgende