Proeve van liederen en gezangen voor den openbaaren godsdienst(1802)–Hieronymus van Alphen– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 117] [p. 117] XXXIV. Een lied. Wijze, Ps. CXXI. o Jesus! die de levenskragt Van 't volk, aan U gewijd, In druk en voorspoed zijt; Op uw ontferming, trouw en magt, Blijft, naar Gods welbehagen, Ons wagtend oog geslagen. Gij hebt ons lief! Tot aan het graf Zal ons uw heil verzellen. Wie zig ons tegenstellen, Verstrooit uw oogwenk, als het kaf. Ons zal in bange tijden Dat vlammend oog verblijden. Wij loopen U, o Heiland aan! Gij zijt ons, in gevaar, Rondas en beukelaar. Tot wien zou d'arme zondaar gaan? De woorden van het leven Zijn U alleen gegeven. [pagina 118] [p. 118] In armoê zijt Gij ons een schat; Bij wankelmoed, een rots; Voor schuld, een priester Gods. En, hebt Gij onze hand gevat, Wat zou, die U verbeiden, Ooit van uw liefde scheiden? Wij zijn in uwen naam vergaêrd; En knielen, trouwe Heer! Voor u eenstemmig neêr. Ons hart stijgt biddend hemelwaard, Om, met vereende klanken, Te bidden en te danken. Versmaa 't vrijwillig offer niet, Dat op ons altaar brandt: Wij geven 't in uw hand. In U, zal 't Hem, die op ons ziet, Schoon 't opstijgt van deez' aarde, Een offer zijn van waarde. [pagina 119] [p. 119] Als broeders woonen wij hier t'saam. Eén doelwit, één belang, Stemt ons gebed en zang. Wij buigen ons, in uwen naam, Voor Hem, die licht en leven Beloofd heeft en zal geven. Vorige Volgende