Proeve van liederen en gezangen voor den openbaaren godsdienst
(1802)–Hieronymus van Alphen– Auteursrechtvrij
[pagina 62]
| |
Jesus dankte zijnen Vader,
Dat hij kleinen tot Hem bragt.
Moeden, zwakken, zag Hij nader
Bij zijn rijk, dan trots en pragt.
Jesus sloeg blijmoedig gaê,
Dat Gods wijsheid en genaê
Tot veragten zig wou wenden;
En aan armen rijkdom zenden.
Hij is groot, die zijn belangen
Zijnen God in handen stelt.
Veel te vragen, veel t' ontvangen,
Teekent ons den Christenheld.
Weetlust in een kinderziel
Was 't, die Jesus meest beviel:
En die 't minst was in zijn' oogen,
Zag door Hem zig meest verhogen.
Wijzen! wilt gij wijsheid vinden;
Legt uw blinkend praalkleed af!
't Waren dwazen, 't blijven blinden,
Dien zijn liefde wijsheid gaf.
| |
[pagina 63]
| |
Die den weg des hemels vindt,
Komt er op, gelijk een kind:
Zonder moed, om, van zijn kragten,
Wijsheid, deugd of eer te wagten.
Grootheid is 't zig neêr te buigen;
Diep te bukken in het stof;
Zig onwaardig te betuigen,
Godes gunst, of menschen lof.
D'erfgenaam van graf en dood
Wordt alleen door kleinheid groot.
Om te stijgen, moet men dalen.
Slegts in mijnen zijn metaalen.
Armen! nadert tot de schatten,
Die de rijkste vorst bezit.
Meer, dan d' aarde kan bevatten,
Krijgt hij, die om gaven bidt.
Kleinen! die naar grootheid haakt!
Dwaazen! die van weetlust blaakt!
't Heilgeheim is voor zijn vrinden,
Met verhoogden rang, te vinden.
| |
[pagina 64]
| |
't Worden Grooten, 't worden Wijzen,
Die 't geloof aan Jesus hegt.
God te zien, en God te prijzen,
Is hun eeuwig toegezegd.
Englen zweeven hun op zij;
Jesus blijft hun steeds nabij;
Die op zulke gunsten roemen,
Mag men wijs en edel noemen.
|
|